GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GELOOF en LEVEN

VROEGERE CONGOMISSIONARISSEN

   TERUG NAAR INHOUD      


- 1 Br. Gustaaf Hendrix (1875-1902) uit Peer

- 2 Br. Emile BULTINCK 1865-1947

- 3 P. René Van de Steen (1889-1953) uit Haasdonk

- 4 P. Frans Van Aelst (1917-1981) uit Machelen (Dendermonde)

- 5 P. Isidoor Goedleven (1865-1919) uit Diest

- 6 P. Roger AMPE uit Handzame

OVERLEDEN KONGOMISSIONARISSEN (1)


1. Broeder Gustaaf Hendrix (1875-1902)

Gustaaf Hendrix werd geboren te Peer op 15 januari 1875. Op het bisschoppelijk college van Peer begon hij aan zijn humaniorastudies (Middelbaar) en trad dan in 1892 in bij de Redemptoristen in het noviciaat te Sint-Truiden. Na het noviciaat begon hij aan de voorbereidende studies op het priesterschap: filosofie en theologie. Spoedig bleek dit echter wat te hoog gegrepen. Toen hij inzag dat hij er inderdaad  niet de nodige capaciteiten voor had besloot hij om binnen de congregatie lekebroeder te worden. Een goede keuze zoals later bleek. Op 1 november 1896 deed hij zijn religieuze professie te Beauplateau, vlakbij het dorpje Tillet, niet al te ver van Marloie en Bastenaken. Zo gauw de Belgische Redemptoristen besloten om de Kongomissie over te nemen van de Gentse diocesane priesters vroeg broeder Gustaaf de gunst om er zich ook te mogen inzetten.

Naar Kongo

Hij kreeg inderdaad de toelating om te vertrekken. Samen met de paters Simpelaere en Veys en broeder Emile Bultinck vormde hij zo de 3de groep Redemptoristen-Missionarissen voor Kongo. 16 december 1899 vertrokken ze vanuit Antwerpen met de ‘Stanleyville’. Na de toen vrij lange boottocht, met onderweg het bezoek van Neptunus bij het overschrijden van de Evenaar, landden ze in Matadi op 11 januari 1900. Van de ene eeuw naar de andere. Onmiddellijk werd broeder Gustaaf naar Kinkanda gezonden, waar hij zeer vaak alleen zou blijven, belast met zorg voor de weeskinderen. Met hart en ziel zette hij zich voor die kleine zwarten in en met veel geduld en goedheid wist hij ze te vormen tot deugdelijke mensen en christenen. In de annalen wordt vrij kort aangegeven hoe hij op 23 april, bij zijn terugkeer van een broederretraite te Kinkanda, hevige koorts vertoonde en kort daarna, op 26 april overleed aan de gevolgen van een hersenkoorts.  Hij werd begraven op het kerkhof van Kinkanda. Broeder Gustaaf was toen 27 jaar en de allereerste Redemptorist die in Kongo overleed, de eerste van een lange rij. Slechts twee jaar had hij zich aan zijn missionaristaak kunnen wijden, maar zijn goedheid en toewijding hadden diepe indruk gemaakt op de kinderen voor wie hij de zorg kreeg toevertrouwd. En niet allen op hen. Getuige hiervan een brief van pater Billiau van 29 april 1902 die aan pater Provinciaal van de toenmalige Belgische Provincie een roerend beeld schetst van deze broeder:

Een roerend getuigenis

“Gij hebt reeds het droevig telegram ontvangen (nvdr op 6 mei, de brief deed er nog veel langer over), dat u de dood meldt van onze broeder Gustaaf. Hij is bezweken ten gevolge van een hersenziekte, zaterdag 26 april, feestdag van O.L.Vrouw van Goede Raad. Van al wie in de Kongo zijn, gewende hij zich het best aan het klimaat. Zijn koortsen waren licht, zijn onpasselijkheden en andere ongemakken, die de Afrikaanse lucht meebrengt, deden hem minder kwaad dan aan wie ook.

Nochtans, sedert een maand of twee (in het slecht seizoen) was hij wat vermoeid. Ik heb hem dan zijn grote retraite laten gaan doen in Kimpese, waar het niet zo heet is. Dan heb ik hem toegelaten zijn medebroeders van Tumka te gaan bezoeken. Helaas, zonder het te weten nam hij voor goed afscheid. Op 12 april keerde hij opgeruimd en goed uitgerust terug van zijn reis. Vol ijver hernam hij zijn werk, maar acht dagen later overviel hem een lichte koorts. Toen ik de 23ste te Kinkanda kwam vond ik hem bedlegerig. Vrijdagavond ontving ik een briefje van pater De Ronne die te Kinkanda is waarin hij mij liet weten dat volgens de arts de koors een slecht keer nam. Onmiddellijk begaf ik me weer naar Kinkanda. De broeder was heel ziek.Ik heb de hele nacht bij hem gewaakt. Hij was zeer onrustig, maar ‘s morgens week de koorts door de geneesmiddelen. Toch was ik er nog niet helemaal gerust in. Aangezien het ‘s anderendaags zondag was, moest ik terug naar Matadi. Om halfdrie kwam men mij zeggen dat de broeder ging sterven. Ik keerde terug, maar toen ik aankwam, was broeder Gustaaf juist gestorven, na de laatste hh. sacramenten ontvangen te hebben.

Met de goede broeder Gustaaf verliezen wij een voorbeeldig broeder. Kinkanda is een moeilijke post. Elke acht dagen is er te Kinkanda een andere pater, maar de broeder is dezelfde, zodat alles op hem berust. Men leeft daar afgezonderd. De goede broeder maakte daar gebruik van om als Karthuizer te leven. Zijn biechtvader had hem waardig bevonden dagelijks te comuniceren (we zijn in 1900 nvdr). De minste verlangens van de paters die te Kinkanda kwamen werden uitgevoerd. Hij was een voorbeeld van regeltucht: hoewel hij overlast was door allerlei werk deed hij toch stipt al zijn godsdienstige oefeningen. Na het ontbijt ging hij naar het veld om het werk van de kinderen te leiden. Rond elf uur kwam hij terug en bracht, vóór het bijzonder (gewetens-)onderzoek, nog een bezoek aan het h. Sacrament. Ik herinner me niet dat hij daar ooit ontbroken heeft tijdens de acht maanden dat ik daar met hem gewoond heb. ‘s Namiddags deed hij de kinderen de katechismus opzeggen, en terwijl zij daarna hun les leerden, deed hij zijn geestelijke lezing. Nooit zou men de broeder ontmoeten, noch op het veld, noch in het gaan of terugkeren, zonder dat hij zijn rozenkrans in de hand had. Hij was het die onder de kinderen de mooie gewoonte ingevoerd heeft de rozenkrans te bidden wanneer zij naar het veld trekken. Volgens mij leefde de broeder als een heilige temidden van al zijn werk.  Wij betreuren zijn verlies voor onszelf, maar luid verklaar ik dat hij op korte tijd een schone kroon van verdiensten verworven heeft.

Wij hopen, zeer eerwaarde Pater, dat gij ons in zijn plaats iemand zult zenden, die hem waardig zal vervangen.

Joseph Billiau, Redemptorist.



EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUD     TERUG NAAR TOP   

ENIGE VROEGERE KONGOMISSIONARISSEN

door p.Hugo Gotink cssr in ‘Mémorial’ (15 septembre)

2. Broeder Emile BULTINCK 1865-1947


Religieuze opleiding

Emiel Bultinck, zoon van Karel Bultinck (1826-1867) en van Seraphine Balleghem (1830-1901), werd te Beernem (bisdom Brugge) geboren op 14 maart 1865 . Op 4 januari 1887 trad hij binnen in de Congregatie van de redemptoristen te Sint-Truiden, waar hij zijn eerste noviciaat deed van 15 oktober 1888 tot 15 april 1889. Hij werd dan benoemd in het klooster van Luik. In april 1893 begon hij zijn tweede noviciaat te Beauplateau en legde er zijn eeuwige geloften af op 1 november 1893; Hij werd dan  achtereenvolgens benoemd in september 1894 te Sint-Truiden, in juni 1895 te Doornik, in november 1895 te Sint-Truiden als broeder van het noviciaat, in juli 1898 te Beauplateau en in oktober 1899 opnieuw te Sint-Truiden. Tegen die tijd wist men blijkbaar dat men in hem een betrouwbare religieus had, iemand die de Franse taal goed beheerste en zich goed kon aanpassen in verschillende omstandigheden en omgevingen.

Kongomissionaris

Op 16 december 1899 ontscheept broeder Emiel te Antwerpen met de Tweede karavaan Redemptoristische Kongomissionarissen. Ook hier was pater Achiel Simpelaere bij, pater Louis Veys en broeder Honoré (Honoré Cornelis). Deze drie medebroeders zullen evenwel weinige jaren later overlijden in Kongo: broeder Gustaaf op 26 april 1902, pater Veys op 30 oktober 1903 en pater Simpelaere op 25 juli 1904. Daarvan vermoedden ze echter niets toen ze op 11 januari 1900 met goede moed en bezield met evangelisatie-ijver voet aan wal zetten in Matadi.

Talenten in dienst van de missies…

Na een paar maand wat acclimateren en wat wegwijs geraken in de Kongolese taal (kikongo in die streken), kwam broeder Emiel aan in Tumba (28 mei 1900). In deze splinternieuwe missie (begonnen op 25 maart 1900, feest van de ‘Aankondiging van de Heer’, toen beter bekend als ‘Maria Boodschap’) begon de broeder, die een goed schrijnwerker was met de houtconstructies. Op Kerstmis 1900 werd de Kerk ingewijd en van maart tot september 1901 bouwde hij een groot, ruim gebouw met drie daken. Broeder Emiel was ook als onderwijze werkzaam in de catechistenschool en richtte als musicus een fanfare op. In augustus 1903 ging hij voor het eerst met vakantie naar België.

Een kostbare agenda

Gedurende dit verlof begon broeder Emiel een kleine agenda waarin hij zijn missieactiviteiten noteerde en de data van vertrek en aankomst van de missionarissen in Kongo en zelfs de uitzonderlijke temperaturen, de data van de eerste regen en andere wetenswaardigheden. Dit dagboek werd een bron van kostbare inlichtingen. Hij heeft het bijgehouden tot een paar maand voor zijn dood en heeft dit werk bekroond door een lijst op te zetten van de reizen van iedere missionaris.

Weer volop in actie

Terug te Tumba op 6 juni 1904 herneemt hij zijn werkzaamheden: in oktober 1904 beëindigt hij een gecementeerde waterreservoir, verhuist een geprefabriceerd houten huis van Kuya naar Thijsstad (pas in 1970 wordt dit huis vernield). In 1905 bouwt hij zijn schrijnwerkerij in baksteen en begint een schoolgebouw. In juli 1906 vangt hij een nieuwe bakstenen constructie aan voor het logement van de paters; hiermee komt hij klaar in september. Ondertussen wordt de broeder soms naar andere missies of missieposten geroepen om een handje toe te steken. Het daaropvolgend jaar onderneemt hij de constructie van een slaapzaal in baksteen, overdekt met eterniet voor de kinderen die leerling zijn op de missie. In januari 1909 verlengt hij de houten kerk en voegt er een oksaal en klokkentoren aan toe. Het jaar te beëindigt hij met de constructie van een gebouw van 15 op 7 meter om de vrouwelijke catechumenen onder te brengen.

Tropische geneeskunde, architectuur, bouwtechniek...

Na 6 jaar intense activiteiten neemt hij in februari 1910 zijn tweede vakantie. Tijdens deze vakantie gaat hij een cursus van tropische geneeskunde volgen. Ook begint de broeder een tweede schrift met tekeningen van de constructies en het timmerwerk, met de modelplannen voor de meubels, met de schetsen van het functioneren voor acetyleenlampen en hydraulische wielen… Opnieuw in het klooster van Essen kopieert hij er al de bezienswaardige details van  de bouw. Daarna trok hij naar de andere kloosters en later vervolledigde hij dit notitieboek met tekeningen van meubelen die hij aantrof in de verschillende missies. Dit notitieboek blijft een getuigenis van zijn ondernemende en geniale geest.

Omgezet in de praktijk

Drie weken na zijn derde afvaart (14 januari 1911) komt de broeder op 7 februari 1911 te Tumba aan. En dadelijk maar weer aan het werk. In Essen heeft hij gezien wat een ingenieuze kooi van Faraday daar het hele klooster beschermt tegen blikseminslagen en zo plaatst hij nu bliksemafleiders op de kerk en de huizen van de Tumbamissie; hij begint met een groep leerjongens in juni 1911 de opbouw van de prefectuur: een gebouw met verdieping dat onder dak was half oktober.

Om broeder Achiel te vervangen die schielijk overleden wat op 12 juli 1912 werd broeder Emiel op 26 augustus 1912 te Kimpese benoemd om een beroepsschool te leiden en nieuwe mechanische schrijnwerkerij tot broeder Chrysostomus hem in oktober 1917 kwam vervangen. Met zijn medische kennis hielp de broeder ook meerdere zieke confraters te Kimpese en soms stond hij een medebroeder bij in een andere missie. Op 2 december 1918 werd hij opnieuw benoemd te Tumba waar hij bleef tot zijn verlof in januari 1920. Hij bracht zijn vakantie door te Essen en Luik en hielp er als koster.

Oogkwaal zet punt achter buitenlandse zending

Terug te Tumba in maart 1921 zette de broeder zijn huiselijke en medische activiteiten voort. Toen broeder Chrysostomus in juli 1922 in verlof ging, werd broeder Emiel geroepen om de schrijnwerkerij te Kimpese weer op te nemen tot Chrysostomus terugkeerde in mei 1923. Br. Emiel bleef te Kimpese, verleende er duizend-en-een diensten: in 1924 hielp hij nog bij de opbouw van het klooster van de zusters te Nkolo en in 1925 te Kimpese. Op 60-jarige leeftijd begon hij echter te sukkelen met zijn ogen wegens een cataract. Dat werd tenslotte de reden van zijn definitieve terugkeer naar België in oktober 1927.

Trouw aan zijn zending

Eerst werd hij benoemd aan het klooster van Jette, daarna, in september 1929,  kwam hij te Antwerpen, waar hij zou verblijven tot zijn dood in 1947. Gedurende deze periode van 20 jaar bleef de Kongomissie hem ter harte gaan: hij hielp pater Van Cleemput voor het werk van de missies en voor de missietentoonstellingen. Hij stak een handje toe in de procuur (toen Antwerpen) voor het inpakken, en trouw bleef hij zijn dagboek van vertrek en aankomst van de missionarissen in de haven van Antwerpen bijhouden. Broeder Emiel stierf op 15 september (Feest van O.L.Vrouw van Smarten) 1947; hij was 82 jaar waarvan hij 28 jaar in Kongo doorbracht.

Op zijn overlijdensprentje lezen we: “Met de dood van broeder Emiel verdwijnt de laatste missionaris van de tweede karavaan naar Kongo. Achtentwintig jaar heeft hij gewerkt en ontelbare diensten bewezen. Als schrijnwerker, mekanieker, musicus en onderwijzer was hij bekwaam op ieder domein en werd hij geacht door ieder om reden van zijn bekwaamheid en zijn precisie, zijn eenvoud en zijn zachtheid. Ondanks zijn gebrekkig zicht, bewees hij nog veel dienst aan het huis van Antwerpen door allerlei herstellingen; hij verzamelde als wat hij nog nuttig vond: nagels, moeren… En hij bewaarde ze goed in geëtiketteeerde dozen.”


   

  EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUD     TERUG NAAR TOP   


REDEMPTORISTEN-KONGOMISSIONARISSEN VAN VROEGER (3)

door p. Hugo Gotink  
 Mémorial 6 octobre

3. Pater René Van de Steen (1889-1953) uit Haasdonk

Voorbereiding

René Van de Steen, zoon van Karel Van de Steen en Camilla Geerts werd geboren in het Waasland, te Haasdonk, op 4 juni 1889.  Hij volgde het voorbeeld van zijn twee jaar oudere broer, Jozef, en trad binnen bij de Redemptoristen in het noviciaat te Sint-Truiden op 29 september 1906; daar deed hij zijn eerste religieuze professie op 29 september 1907. Zijn priesteropleiding volgde hij aan het studiehuis van  Beauplateau (vlakbij Tillet in de Ardennen); daar werd hij tot priester gewijd door Mgr. Thomas Heylen op 29 september 1912. Na zijn studies volgde hij nog gedurende enige maanden een cursus tropische geneeskunde om zich op die manier beter voor te bereiden op het missiewerk in Kongo.

Eerste stappen als Kongomissionaris

Direct daarna scheepte pater René in te Antwerpen  (6 sept. 1913) en landde te Matadi op 26 november 1913. Op 2 oktober werd hij voor het tweede noviciaat naar Nsona Bata gestuurd. In november volgt hij dan nog een medische stage te Leopoldstad; in maart 1914 werd hij tot broessepater benoemd in vervanging van pater Joseph Delwart die naar Matadi vertrokken was. Vol jeugdig enthousiasme bezocht hij de dorpen voor apostolische rondreizen. Hij had het genoegen van op het feest van de Tenhemelopneming 1914 te Sanda de twee gemedailleerde chefs te mogen dopen: Mfumu Maurice Ntete en Mfumu Philippe Sakala Matanga. Maar in september al werd hij naar Thijsstad geroepen (Mbanza Gnungu) om rond te trekken met de grote broussard, pater Georges Dufonteny. Ze ondernamen missietochten van een tot twee maanden in de dorpen (chefferies) van Mbanza Gnungu, Mbanza Mbata en Gombe, waar ze veel nieuwe dorpen bijwonnen voor het katholieke geloof. In februari 1916 werd pater René Van de Steen aan de missie van Tumba verbonden terwijl hij ondertussen verder apostolische reizen ondernam in het Zuiden, speciaal in de horigheden van Mbanza Makuta, Tungwa, Luvaka en Bangu, waar hij veel catechisten plaatste. Met zijn kruisvaarderstemperament trad hij vaak in concurrentie met protestanse missionarissen. Meermalen beschuldigden ze elkaar wederzijds bij de gezagsdragers van Boma of Thijsstad wegens bedreigingen, geweld of smaad die ze zouden ondergaan hebben. In augustus 1919 nam hij zijn eerste vakantie in België en keerde terug in de Meimaand van 1920.

Voldragen broussard met schrijverstalent

Terug in Tumba wist pater René echter dat hij zou aangeduid worden om de nieuwe missie bij de Manianga te beginnen. In afwachting dat het gebied van Manianga bij de prefectuur van Matadi zou aangehecht worden, vertrok hij naar de nieuwe missie van Kasi op 17 mei 1921, om inlichtingen te bekomen over de andere rivieroever in het vooruitzicht van zijn toekomstig apostolaat. Op 28 juli kwam de benoeming aan samen met deze van pater Paul Vuylsteke voor de stichting van een nieuwe missie op de Noordelijke oever van de stroom: een nieuw evangelisatiegebied. Pater Vuylsteke stak de stroom over op 19 augustus 1921 en installeerde zich te Nkondi. Op 28 september vervoegde pater René hem daar om de nieuwe stichting te beginnen. Hier zal de pater de grote broussard worden en de apostel van het Noorden. In november ondernam hij zijn eerste missietocht in de Balari om de gunst van de gemedailleerde chefs te winnen en de kerk in te planten in de dorpen door er een catechist achter te laten. Na Pinksteren 1922 werd de missie van Nkondi verplaatst naar Kinkenda. In november 1922 trok hij naar de dorpen van Noord Yanga met Kimpungu (waar men te Mangembo de missie definitief zou stichten in 1926).  In februari 1923,  pater René was toen 33 jaar, breidde hij zijn apostolaat uit naar het Noord-Westen: de Mongo Lwala. Alle avonturen die hij tijdens deze reizen beleefde heeft hij beschreven in een tiental artikels in het tijdschrift ‘Gerardusbode’ (het tegenwoordige ‘Geloof en Leven’) waarvan zijn broer Jozef hoofdredacteur was; het doel was financiële ondersteuning te verwerven voor zijn talrijke catechisten en verscheidene honderden doopleerlingen (catechumenen). Het duurde niet lang of hij kwam weer in een conflict met de protestantse missionarissen, die reeds lang in deze streek werkten. Met ijver en moed predikte René het geloof op de missie van Mangembo, waarhij hij tussentijdse overste werd in december 1926 tot oktober 1931. Elk jaar waren er meer dan duizend doopsels, 2200 in 1930 en 3044 in 1931.

Bedelaar voor Mangembo in dienst van de Heer

In 1926 was Mangembo een missiepost van gestampte aarde (gebouwd op het aktuele plateau van het college), maar hij werd gedurende de jaren 1929-31, dankzij de stoutmoedigheid van pater René, een missie in rode baksteen, gelegen in de vallei van de Lusida. Om deze omvorming te verwezenlijken, zouden uit de pen van pater René opnieuw een tiental artikels vloeien om financiële hulp te vragen; het artikel “Ons Heer zit in de regen” bezorgde hem een echte geldregen.

Toen hij het plan van een kerk had (van 45 m. lang en 19 m. breed) van de hand van architect Van Dael en met de financiële belofte van zijn grote weldoener pater Paul Verriest, startte pater René in het droge seizoen van 1929 samen met de catechumenen de fabricatie van duizenden bakstenen. In februari 1930 kwam broeder Gabriël aan met twee leken metsers. Ook nog met de medewerking van de broeders Bruno en Alouis en een twintigtal Kongolese metsers begon men de bouwplaats van deze kerk in maart 1930. Verscheidene keren werden de werken onderbroken en tegengewerkt; gebrek aan geld, vrachtwagen in panne, schaarste van materialen, de brug over de Sobi weggespoeld, de muur van het schip van de kerk met de bogen ingestort door een geweldige storm, discussies over een of andere wijziging van het plan… Tenslotte werd de kerk ingewijd door Mgr. Jan Cuvelier op 17 januari 1932.  Pater René was er niet bij aanwezig, want in augustus 1931 had hij Mangembo verlaten voor zijn tweede vakantie in het thuisland. Daar zocht hij nog geld en stuurde golfplaten om de kerk te voltooien.

Op een zijspoor gezet

In Kongo teruggekeerd in oktober 1932 wenste pater Provinciaal dat pater René niet meer naar Mangembo zou terugkeren wegens zijn talrijke conflicten met de staat en de protestanten en hij werd benoemd als rondtrekkend missionaris op de missie van Kionzo, voor de streek van Vanga. Het was voor pater René een zware beproeving zoals we kunnen bemerken aan zijn letterkundige rust. Na twee jaar verliet hij Kongo in september 1934 om een tijd van bezinning te nemen in België.

Gestuwd door zijn apostolische ijver keerde pater René echter terug naar Kongo in januari 1936 en werd benoemd voor de missie van Nsona Mbata, waar hij overste werd in september 1937. In maart werd hij overgeplaatst naar Kasi, maar in zijn hart bewaarde hij het verlangen om naar Mangembo terug te keren. In de jaren 1944-45, onthaalde hij te Kasi de broeders en paters die zich bezig hielden met de opbouw van het nieuwe seminarie te Kibula tot aan de opening ervan op 10 oktober 1945.

Troostvol bezoek aan Mangembo

In september 1948 werd pater René aangeduid voor Kingoma.  Daar hij in Luozi moest wachten op dragers, omwille van zijn verhuis naar Kingoma, nam hij de gelegenheid te baat om met een vrachtwagen mee te rijden, om te Miyamba zijn grote vriend pater Joseph Dossogne te bezoeken en een dag door te brengen te Mangembo. Hoewel van korte duur, maakte deze reis hem zo gelukkig dat de inkt opnieuw vloeide voor artikels die weer spraken van de missionaire avonturen van zijn eerste jaren. Hij vergeleek deze herinneringen met een bezoek aan een wijkelder om de beste fles te drinken.

Maar pater René bleef slechts een jaar te Kingoma, want in mei 1949 begon zijn vierde vakantie na een term van 13 jaar (1936-1949).

De laatste jaren

Terug in 1950 werd hij benoemd te Tumba als aalmoezenier bij de broeders. Hij werd nog naar Thijsstad H.Teresia geroepen om een interim te doen als overste. Maar wegens zijn ouderdom (63 jaar!) keerde hij in december 1952 naar Tumba terug. En toen de Broeders van de Christelijke scholen te Konzo hun normaalschool openden ging de pater daar in januari 1953 ook heen.  Maar na twee maanden werd hij ernstig ziek en moest in maart van dat jaar terugkeren naar België voor de nodige zorgen. Hij onderging nog enige chirurgische ingrepen in de tropische kliniek te Antwerpen waar hij vroom ontsliep op 6 oktober 1953. Pater René Van de Steen was toen 64 jaar waarvan 40 jaar in dienst van de evangelisatie van Kongo.

 

 

  EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUD     TERUG NAAR TOP   


OVERLEDEN KONGOMISSIONARISSEN (4)

4. Pater Frans Van Aelst (1917-1981)

door p. Hugo Gotink cssr  
Mémorial 23 septembre

Jeugd en studies
Frans Van Aelst, zoon van Alois en Amalia Huys, weder geboren te Machelen (Dendermonde) op 5 februari 1917. Na zijn Latijns-Griekse humaniorastudies te Essen, begon hij het noviciaat bij de Redemptoristen te St.-Truiden op 14 september 1934. Op het einde van zijn theologische studies, ontving hij de priesterwijding te Leuven op 10 augustus 1972 uit handen van Mgr. Jan Cuvelier cssr. De oversten vroegen hem om zijn theologische studies verder te zetten aan de Universiteit van Leuven, waar hij een doctoraat in de theologie verwierf in 1948. Terwijl hij zich voorbereidde op een missionarisleven in Kongo, volgde pater Frans in 1949 aan dezelfde universiteit een graduaat in de koloniale wetenschappen.

Kongo
Op 10 mei 1949 scheepte pater Frans te Antwerpen in om te Matadi aan te komen op 25 mei 1949. Hij werd naar Nkolo gezonden voor het tweede noviciaat. In december 1979, verhuisde hij naar Kimpangu waar hij op de school hielp voor de cursus van pedagogische opleiding, die diende om de onderwijzers voor de eerste graad te vormen. Op 1 september 1950, werd de pater naar Mangembo geroepen om professor te worden aan de nieuwe normaalschool, die Mgr. Van de Bosch opgericht had. In september 1952 keerde hij terug naar België voor zijn vakantie en hij profiteerde van deze tijd om een regentaatsdiploma te behalen voor het lager onderwijs.

In 1953 teruggekeerd in Kongo, vroeg men aan pater Frans om cursussen te geven aan het kleinseminarie van Kibula. Hij zette zich aan die taak met een grotere beschikbaarheid;  in juli 1987, werd hij er benoemd tot directeur. Op het moment van de Onafhankelijkheid stond hij het directoraat af aan een Kongolese priester terwijl hij er leraar bleef gedurende het schooljaar 1960-1961.

Libanon
Tijdens zijn verlof van 1961, deed de missie van de Redemptoristen in Libanon beroep op zijn ondervinding om een college te leiden te Jeidet-el-Metn. Gedurende vijftien jaar zal pater Frans in Libanon werken door de les te geven aan dit instituut en het zelfs te leiden. De Libanese burgeroorlog verhinderde hem in mei 1976 dit werk voort te zetten.

Gent - Haïti - Roeselare
Voorgoed teruggekeerd in België, werd pater Frans aan het klooster van Gent gehecht voor de apostolische activiteiten. Van september tot december 1977, werd hij bereid gevonden om in Haïti pater Jef Claessens te vervangen gedurende diens verlof, om er een geestelijke vorming te geven aan de religieuzen van diens zustercongregatie. In 1978, werd hij rector in het klooster van Roeselare. Vol toewijding gaf hij zich in alle eenvoud aan de taken van het huis en van de kerk; de minste vrije tijd die hij had, gebruikte hij voor zijn studies door enorm veel notities te nemen.

Zeer vermoeid op Palmzondag 1981, moest de pater een dringende hartoperatie ondergaan tengevolge van een vergevorderde pericarditis. In het begin voelde hij zich geholpen en verlicht, maar in september 1981 kende hij een terugval die hem naar de dood leidde op 23 september 1981.

Op 28 september 1981, werd in het klooster van Roeselare de uitvaartdienst gehouden. In de homilie, getuigde de celebrant dat het leven van pater Frans Van Aelst, een leven voor God en de mensen, gekenmerkt werd door zijn beschikbaarheid, zijn dienstbaarheid en zijn eenvoud. Zoals de onnutte knecht (Lucas 17,10), stond hij door zijn onderricht gedurende tien jaar in Kongo en vijftien jaar in Libanon ten dienste van de jongeren.

 

  EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUD     TERUG NAAR TOP   

OVERLEDEN KONGOMISSIONARISSEN (5)

5. Pater Isidoor Goedleven (1865-1919)

door p. Hugo Gotink in Mémorial 22 mars

Pater Goedleven, Redemptorist, werd te Diest geboren op 13 augustus 1865 en overleed te Brussel op 22 maart 1919. Hij was de zoon van Livin Goedleven en Emilie Van Luyten.

Zijn Humaniora begon hij aan het Klein Seminarie van Hoogstraten, maar na zijn 4de Middelbaar trad hij in  bij de Redemptoristen (15 september 1884); hij deed zijn noviciaat te Sint-Truiden (Steenaert) waar hij op 8 december het kloosterkleed ontving. Op 2 februari 1886 legde hij de kloostergeloften af en werd in 1887 naar het studiehuis te Beauplateau (Tillet in de Ardennen) gezonden voor verdere vorming in het religieuze leven en de studie van filosofie en theologie. In Beauplateau ontving hij de priesterwijding op 4 oktober 1892. Na zijn studies werd hij benoemd aan het huis van Luik, daarna aan dat van Brussel waar hij met succes het “Werk der Militairen” bestuurde; nogal wat redemptoristen hebben zich trouwens bezig gehouden met apostolaat onder de militairen.

Toen de Redemptoristen, in maart 1899, de missieposten overnamen die in Kongo bediend werden door priesters van het bisdom Gent, was pater Goedleven de eerste die op weg trok naar Kongo (6 februari 1899, hij was toen 33 jaar), samen met pater Paquay en broeder Gabriël (Jan Hubert Menten uit Sint-Truiden). Zij kwamen te Matadi aan op 2 maart en belasten zich onmiddellijk met de pastoraal onder de bedienden en arbeiders van de Spoorwegmaatschappij (Compagnie du chemin de fer). Zij bedienden ook het hospitaal van Kinkanda.

Toch strekte zich hun invloed snel uit naar de inlanders, en vanaf 14 mei had pater Goedleven er enkelen voorbereid op het doopsel. In april 1900 deed hij, met twee catechisten, een vrij bewogen expeditie op de noordelijke oever van de Kongorivier (Zaïre), in de bergen die zich op ongeveer drie mijl van de stroom verheffen. Hij ontdekte er een prachtige hoogvlakte, waar zich meerdere dorpen bevonden die nogal bevolkt waren en oordeelde dat het de moeite loonde om daar een apostolaatspost te voorzien voor een nieuw evangelisatiecentrum. Hij had opmerkelijke ontmoetingen met de inlanders, die eerst wel wantrouwend waren maar vlug veroverd werden door de vriendelijkheid en de ruime geschenken van de missionaris. Een interessant verslag van deze tocht werd door pater Goedleven gepubliceerd in “Beweging tegen de Slavernij” (Mouvement antiesclavagiste) van 1900 tot 1902. De vermoeidheden van de reis waren zo groot dat onze ontdekkingsreiziger er bijna het leven bij inschoot. Een zonneslag velde hem in de brousse en hij ontsnapte er maar aan dankzij de toewijding en de bekwaamheid van zijn twee catechisten die hem met de hangmat lieten terugbrengen tot de stroom. Mooie resultaten bekroonden evenwel deze krachtinspanning: de oprichting van de missiepost te Kionzo. Op 26 oktober 1900, verzamelden zich de chefs van een tiental dorpen van de hoogvlakte op de plaats die gekozen werd voor een bijkapel en gaven plechtig, na lange palavers, hun toestemming; zij stonden ook 6 kinderen af aan de missie om daar opgeleid te worden. Vanaf 1902 kreeg Kionzo zijn residerende missionarissen en pater Goedleven werd er de eerste overste.

Hij had mooie verwezenlijkingen op zijn actief, met name de organisatie van de scholen en de bouw van een klooster, dat lange tijd het voornaamste van de streek zou zijn.

Uitgeput door een onafgebroken activiteit moest hij in september terugkeren naar Europa voor een paar maanden, die hij gebruikte om fondsen in te zamelen, maar ook materialen, machines en provisies en klederen voor zijn weeskinderen, zodanig dat hij, voor de terugreis, te Antwerpen inscheepte met 15 kisten met bestemming Kionzo. Die post werd een zeer belangrijk centrum van apostolaat; meer dan 20 bijkapellen hingen ervan af in 1905. Terwijl de nieuwe gebouwen werden opgericht en de invloedssfeer van de missionarissen zich zichtbaar verbreedde, verzekerde pater Goedleven zich van de genegenheid van de bevolking. Toen hij in september 1907 terugkeerde naar België, moest hij de voorzorg nemen de datum van zijn vertrek niet bekend te maken, om zo te verhinderen dat alle zwarten hem niet zouden escorteren tot de kade.

Zijn terugkeer op 23 mei 1908 viel samen met de begrafenis van een ‘gemedailleerde’ chef. Toen de daar aanwezige menigte vernam dat de pater teruggekeerd was, verliet ze onmiddellijk het kerkhof om hem tegemoet te lopen en hem triomfantelijk terug te begeleiden naar de missiepost.

Tijdens zijn verblijf te Kionzo zat pater Goedleven de vergaderingen van de chefs voor waar een verzameling werd gemaakt van de landswetten; het resultaat publiceerde hij in 1910 in de “Revue Congolaise”.

In maart 1907, ten gevolge van de nieuwe periodieke benoemingen in de Belgische Provincie van de redemptoristen, had pater Goedleven trouwens de taak gekregen om de Missie van Matadi (de Kongomissie) te leiden. Hij kon de missie welvarend houden. In 1911, waren er 1250 christenen en 382 doopleerlingen (catechumenen), 305 doopsels en 38 christelijke huwelijken.

Afgezien van de reeds bestaande werken, organiseerde pater Goedleven ook de Vereniging Concordia, die na de godsdienstige plechtigheden, de Senegalese en Gabonese christenen samenbracht in een soort club, die hun ‘deftige’ ontspanning bood. In de loop van die jaren vond hij bovendien de tijd om een interessante en grondige studie te publiceren over het huwelijk in Kongo.

In 1915 werd hij bij de zesjaarlijkse benoemingen aangeduid als overste van Thijsstad. Hij was evenwel niet meer in staat er de prachtige activiteit te ontplooien die men van hem gewoon was. Hij was zonder rustperiode 16 jaar werkzaam in Kongo. Zijn sterk gestel, bevorderd door zijn moedig en optimistisch temperament, had tot dan toe stand gehouden, maar nu werden de tekenen van de slaapziekte meer en meer zichtbaar. Na enkele maanden was het nodig naar Europa terug te keren, maar aangezien België, tijdens ‘de grote oorlog’ bezet door de Duitsers, niet toegankelijk was, begaf hij zich naar Bordeaux. Een vol jaar bleef hij in behandeling in de Pasteurinstituut te Parijs. In mei 1917 kon hij die instelling verlaten. Zijn terugkeer naar Kongo werd door de oversten evenwel afhankelijk gemaakt van een periode van 8 maand zonder terugval. Die tijd bracht hij door te Mirabel, in de Gard, waar hij tijdens die periode de taak op zich nam van aalmoezenier in een opvangsthuis voor epileptici; hij zette zich veel liefde voor hen in maar keek ondertussen uit naar de dag waarop hij weer zou kunnen vertrekken.

De kwaal kreeg hem echter opnieuw in haar greep en toen de wegen na de wapenstilstand (1918) vrij kwamen, was het naar de residentie van de Redemptoristen te Brussel dat hij zich moest begeven. En hij kon zich niet meer herpakken. Op 22 maart 1919 stierf hij, ver van de zwarten, waarvan de herinnering hem nooit meer verliet.

Deze werker van het eerste uur die al de ontzeggingen moest verduren en alle gevaren had gelopen van de heldhaftige begintijd van de Missie, durvend initiatiefnemer en handig organisator, soms impulsief en veeleisend voor zijn medewerkers, maar steeds geleid door een brandend verlangen om het goede te doen, zal een van de meest opmerkelijke figuren blijven de van Kongolese Missie van de Redemptoristen van de toenmalige Belgische provincie.

(Naar : Maurice de Meulemeester, “Les Rédemptoristes de la Mission Congolaise, décédés de 1902 à 1930”. Brussel, 1948, col. 9-12)

     

  EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUD     TERUG NAAR TOP