GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GELOOF en LEVEN

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK










Samenvatting: Ben Van Vossel cssr

    NAAR INHOUDSOVERZICHT       

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (1)

EEN KANJER VAN EEN CATECHISMUS


Onlangs hadden we in ons huis van Gent  een grote tafel nodig om behangpapier op uit te rollen.  Een wat grotere tafel uit onze leeszaal leek daar  nogal geschikt voor (ze heeft ondertussen haar overstap gedaan naar “Oase in de Stad”)(Later in 2010 naar een hoopvol eerzame bestemming).  Toen we haar voorzichtig op haar kant door de deur wilden dragen, met de schuif bovenaan, viel er toch wel langs de andere kant een tweede schuif uit.  Je treft dat niet zo vaak meer aan, een tafel met een schuif aan elke kant.  Uit die tweede schuif was een dun boekje op de grond gevallen, een oude “catechismus” , nog in de spelling van de jaren 40.  In onze kinderjaren moesten we dat boekje zo ongeveer uit het hoofd leren, minstens de antwoorden in grote letter.  Wel was het maar een dun boekje. Niet te vergelijken met het boek dat LICAP in 1995 op de markt bracht: een boek van 733 bladzijden met als titel “Katechismus van de Katholieke Kerk” : een toegelaten vertaling van de oorspronkelijke officiële uitgave van deze katechismus die reeds in 1993 werd uitgegeven in Vaticaanstad (Libreria Editrice Vaticana).  Wij willen u dat boek wat ruimer voorstellen in een aantal afleveringen : de lezing ervan is een verruiming en verkwikking voor het verstand en … het hart van de christen.


In een voorafgaande Apostolische Constitutie “Fidei Depositum” (ondertekend op 11 oktober 1992) schetst Paus Johannes Paulus II de oorsprong en de bedoeling van deze katechismus.


Apostolische Constitutie “Fidei depositum”


Het geloofsgoed (Depositum Fidei) bewaren is een zending die de Heer Jezus aan zijn Kerk heeft toevertrouwd en zij vervult die zending reeds 20 eeuwen. Paus Johannes XXIII (23), die het 2de Vaticaans Concilie bijeenriep, wou dat het Concilie niet zozeer de dwalingen zou veroordelen maar op een serene wijze de kracht en schoonheid van de geloofsleer zou tonen.

Vier jaar heeft het Vaticaans Concilie aan richtlijnen gewerkt voor een “vernieuwing van denken, activiteit, zeden, morele kracht, vreugde en hoop, die precies de doelstelling van het Concilie was”.


Voor Paus Johannes Paulus II waren de richtlijnen van Vaticaan II steeds een vast referentiepunt en hij nodigt uit om voortdurend weer terug te keren naar deze bron.


Ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van de sluiting van het concilie riep hij een buitengewone vergadering samen van de bisschoppensynode (25 januari 1985) als viering en verdieping en als een soort “opwekking”.  De deelnemers aan de synode hebben toen hun verlangen uitgesproken dat er een katechismus of compendium zou samengesteld worden van de hele katholieke leer omtrent geloof en moraal; hij zou bijbels en liturgisch gefundeerd moeten zijn en tegelijk gericht op het leven van de mens van vandaag.  Ook Paus Johannes Paulus vond dat de universele kerk en de particuliere kerken daar nood aan hadden. Na de liturgievernieuwingen en de vernieuwing van het kerkelijk recht kan ook deze katechismus bijdragen tot de opdracht om het hele kerkelijk leven te vernieuwen.


In 1986 gaf de paus aan een commissie van 12 kardinalen en bisschoppen de opdracht om een ontwerp voor te bereiden voor de katechismus; deze commissie werd dan nog bijgestaan door een deskundige commissie van 7 residerende bisschoppen.  9 achtereenvolgende versies kwamen tot stand die telkens ook werden voorgelegd aan heel wat theologen, bijbelgeleerden, katecheten en bisschoppen uit de hele wereld hetgeen de tekst natuurlijk zeer verrijkt heeft.

Het ontwerp werd dan weer ter bespreking doorgegeven aan alle katholieke Bisschoppen en hun medewerkers.  Er werd over het algemeen gunstig op gereageerd.  “Dit antwoord wekt bij mij een diep gevoel van vreugde op, want de samenklank van zoveel stemmen brengt inderdaad tot uitdrukking wat men een “symfonie” van het geloof kan noemen.  De vormgeving van deze katechismus weerspiegelt zo ook de collegiale aard van het Episcopaat; die bevestigt de katholiciteit van de kerk” (blz. 9).


Zo’n katechismus moet steunen op de heilige Schrift, de levende Overlevering in de Kerk en het authentiek leergezag.  Ook op het geestelijk erfgoed van de kerkvaders, de Kerkleraren en de heiligen van de kerk.  Hij moet rekening houden met de verwoordingen van de leer die de heilige Geest in de loop van de geschiedenis aan de kerk heeft ingegeven.  Tenslotte moet hij hulp bieden vanuit het licht van het geloof om de nieuwe omstandigheden en problemen te belichten die zich in het verleden nog niet hebben voorgedaan.


De katechismus heeft zich wat de vorm betreft wel geïnspireerd op de 4 delen van de oude katechismus van de heilige paus Pius V: 1° het credo, 2° de heilige liturgie (met vooral de sacramenten), 3° het christelijk handelen (vanuit de geboden), 4° het christelijk gebed.  Deze vier zaken vormen een onlosmakelijke eenheid in het geloofsleven van de kerk en de christen.


In de Katechismus van de katholieke kerk kan men de “bewonderenswaardige eenheid van Gods mysterie ontdekken, van zijn heilsplan, alsook de centrale plaats van Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, gezonden door de Vader, mens geworden in de schoot van de allerheiligste Maagd Maria door de heilige geest om onze Verlosser te zijn.  Gestorven en verrezen is Hij altijd tegenwoordig in zijn kerk, vooral in de sacramenten; Hij is de bron van het geloof, het model voor het christelijke handelen en de Leermeester van ons gebed”. (p10)


Krachtens apostolisch gezag keurt de paus deze Katechismus goed en hoopt dat hij dienstbaar mag zijn “bij de vernieuwing waartoe de heilige Geest de kerk van God onophoudelijk oproept: Christus’ Lichaam, dat onderweg is naar het onverhulde licht van het Koninkrijk!” (11)


Deze Katechismus wil niet in de plaats komen van de reeds bestaande, maar wil als referentietekst dienen voor het onderricht van de katholieke leer en vooral bij het samenstellen van nieuwe plaatselijke katechismussen.  Zo wordt de eenheid van geloof en de trouw aan de katholieke leer bewaard.

Tot slot richt de paus zich nog tot “de allerheiligste Maagd Maria, Moeder van het mensgeworden Woord en Moeder van de kerk”.  Hij vraagt haar door haar machtige voorspraak de katechetische inzet van de hele kerk op alle niveaus te ondersteunen nu de kerk wordt opgeroepen tot een nieuwe inzet voor de evangelisatie.


“Moge het licht van het ware geloof

de mensheid bevrijden van onwetendheid

en van de slavernij van de zonde

om haar te leiden tot de enige vrijheid

die deze naam waardig is:

de vrijheid van het leven in Jezus Christus

onder de leiding van de heilige Geest,

hier op aarde,

en die van het leven in het volle geluk

van de aanschouwing van God

van aangezicht tot aangezicht,

in het rijk der hemelen.” (12)



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (2)
Openbaring



We hebben in vorig nummer een aanvang gemaakt met een vervolgserie aan de hand van de “Katechismus van de Katholieke Kerk” (KKK).  We hebben de apostolische constitutie “Fidei Depositum” samengevat die vooraan in de katechismus is opgenomen.  

Protestantse christenen uit bepaalde groepen zijn soms ontgoocheld over het katholiek onderricht omdat het zo weinig spreekt over de radicale keuze voor JEZUS en over de heerschappij van JEZUS over ons leven.  In een slechte bui zeggen ze dan wel eens dat katholieken eigenlijk geen christenen zijn omdat die fundamentele keuze voor de Heer er niet is maar alleen de aanvaarding van een deel waarheden..  Deze misvatting komt waarschijnlijk hierdoor: men maakt wel eens te weinig het onderscheid tussen de sterke verkondiging die iemand tot bewust geloof in JEZUS moet brengen (men noemt dat de verkondiging van het ‘kerygma’, zo’n beetje in de trant van wat we in enkele afleveringen brachten onder de titel “Als gedoopten tot leven komen”) en anderzijds de catechese, een soort van gesystematiseerde uiteenzetting van de inhoud van het christelijk geloof (dogma) en de christelijke levenswijze (moraal).

In de catechese en in een goede katechismus moet ook nog iets doorklinken van het kerygma, de uitnodiging om je met heel je wezen in de armen van GOD te werpen en om je leven onder CHRISTUS ’ heerschappij te stellen; anderzijds kan het kerygma ook niet op zichzelf blijven staan zonder verder onderricht in catechese en homiletisch onderricht.  Vormende lectuur en bijbelstudie (vooral de lectuur en het bezinnend bezig zijn met GODS woord) zullen ook heel nuttig zijn om ons te doen groeien in het geloof dat we door het kerygma op een bewuste wijze zijn binnengetreden.

In verband dus met deze Katechismus wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij “is opgezet als een organische uiteenzetting van het hele katholieke geloof” (nr.18).  “In deze katechismus ligt de nadruk op de leerstellige uiteenzetting” (nr.23)


Vanaf nr. 26 begint de eigenlijke uiteenzetting die is ondergebracht in 4 delen:

I De Geloofsbelijdenis

II De viering van het Christusmysterie (met o.m. de sacramenten)

III Het leven in CHRISTUS (vooral de christelijke moraal)

IV Het christelijk gebed

Een goed thematisch register beslaat de bladzijden 665 tot 713 (zodat je direct weet waarheen als je wat wil weten over een of ander onderwerp).

Een index met bijbelcitaten staat op blz. 605 tot 636.


I DE GELOOFSBELIJDENIS

Eerste sectie: “Ik geloof” – “Wij geloven”


Hoofdstuk I De mens is bekwaam door GOD aangesproken te worden

Wij zeggen inderdaad “Ik geloof” alsof het geloof op de eerste plaats een beslissing is van onszelf.  Er gaat echter iets aan vooraf: als GOD zich niet kenbaar had gemaakt (= openbaring) zouden we Hem niet kennen en dus niet echt in Hem geloven.  GOD heeft in ons dat verlangen naar Hem gelegd omdat we door en voor Hem geschapen zijn.  Allerlei zaken kunnen oorzaak zijn dat die verbondenheid met GOD wordt afgewezen vb. het slechte voorbeeld van gelovigen of priesters.  Anderzijds zijn er wegen die ons naar GOD kunnen verwijzen: de wereld en de mens die er wel voor uitkomen dat zij niet in zichzelf hun eerste beginsel en uiteindelijk doel hebben.  Zo kan men komen tot een zekere Godskennis doordat men ziet dat het geloof niet in strijd is met het menselijk verstand.  Om die kennis van GOD zuiver te houden is wel een verdere openbaring nodig. (nr.38)

De schepping en de schepselen verwijzen ons naar GOD (hun waarheid, hun goedheid en hun schoonheid zijn een weerspiegeling van de oneindige volmaaktheid van GOD) maar anderzijds gaat GOD ieder schepsel te boven en daarom moet ons spreken over GOD voortdurend uitgezuiverd worden van “beelden”.  GOD is de totaal Andere. (nr.43)


Hoofdstuk II GOD ontmoet de mens

Door het natuurlijk verstand kan de mens GOD kennen, vertrekkend vanuit Gods werken waarin Hij zich heeft laten kennen.  Maar GOD heeft op grond van een vrije beslissing zich geopenbaard, zich ontsluierd, Hij deed zich kennen in daden en woorden die elkaar verhelderen.  Die openbaring gebeurde geleidelijk en bereidde voor op de komst van JEZUS.  In Hem heeft GOD zich ten volle geopenbaard.

Met nadruk stelt de Katechismus (nr. 66) dat er “geen nieuwe publieke openbaring meer te verwachten is vóór de glorievolle verschijning van onze HEER JEZUS CHRISTUS”.  

“Er zijn in de loop van de eeuwen zogenaamde ‘bijzondere of private’ openbaringen geweest, waarvan er sommige door het gezag van de kerk erkend zijn.  Zij behoren echter niet tot de geloofsschat.  Hun rol is het niet de definitieve openbaring van CHRISTUS te ‘verbeteren’ of ‘aan te vullen’, maar te helpen deze voller te beleven in een bepaald tijdperk van de geschiedenis.  Geleid door het leergezag van de kerk weet de ‘zin van de gelovigen’ te onderscheiden en te aanvaarden wat in deze openbaringen een authentieke oproep van CHRISTUS of van zijn heiligen aan de kerk is.”  Het christelijk geloof kan geen ‘openbaringen’ aanvaarden die de openbaring waarvan CHRISTUS de vervulling is, beweren te overtreffen of te verbeteren.  Dit is het geval met sommige niet-christelijke godsdiensten en ook met sommige sektes van recente datum die zich baseren op dergelijke ‘openbaringen’.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      



KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (3)

Wat voorafging: ARTIKEL  1

DE OPENBARING VAN GOD


ARTIKEL 2  HET DOORGEVEN VAN DE GODDELIJKE OPENBARING


Het is moedig dat u aan de lezing van dit artikel begint.  Het blijft onze bedoeling om dit prachtige document iets meer leesbaar te maken.


God wil immers dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen, dat wil zeggen dat ze Jezus Christus leren kennen.  Daarom moet Christus aan alle volken en aan alle mensen verkondigd worden.  Dit is heel iets anders dan wat sommigen vroeger en nu beweerd hebben, nl. “laat ieder in zijn eigen geloof”.  Maar natuurlijk: Christus verkondigen aan alle mensen mag ook niet betekenen dat dat onder dwang moet gebeuren, zoals in sommige perioden op sommige plaatsen wel eens is voorgevallen.  Geloof moet vrij beaamd worden, niet onder dwang, dat zou immers iets zijn als een huwelijk onder dwang en  dat heeft eigenlijk geen zin.


De Catechismus spreekt hier niet over hoe het moet met de christelijke opvoeding thuis.  Moet of mag je de kinderen wel je christelijke overtuiging doorgeven?  Sommigen vragen zich zelfs af of je je kind wel mag laten dopen, nl. zonder dat het er zelf voor gekozen heeft.

Een paar gedachten willen we hierbij weergeven.  Christelijke ouders zullen zoals goede ouders aan hun kind het beste meegeven dat ze hebben en ze opvoeden op de best mogelijke manier.  Ze zullen aan hun kinderen dus ook de waarden meegeven die zijzelf echt goed en belangrijk achten.  Dat is gewoon hun ouderlijke plicht.  Als voor henzelf het geloof heel belangrijk is en als ze vinden dat het voor hun kind zowat het mooiste geschenk is dat ze kunnen doorgeven, waarom zouden ze dat dan niet doen.  Overigens, in verband met de kinderdoop kunnen we zeggen dat die al zeer vroeg in de kerkgemeenschap bestond.  Christelijke ouders vonden het toen ook al normaal dat hun kind ook deelde in die grote genade van aan Christus toegewijd te zijn.

Maar natuurlijk, kinderen blijven niet klein.  Kinderen worden puber en jonge mens en zoals in heel het opvoedingsstramien van stilaan meer vrijheid geven, zal ook op godsdienstig vlak de jonge stilaan zelf gaan kiezen wat voor hem of haar belangrijk is, welke richting hij/zij met zijn/haar leven uitwil.  Kortom, er komt een moment dat de jonge mens zelf zal moeten kiezen of hij/zij christen wil blijven en op een persoonlijke manier voor Christus wil kiezen.  Normaal zou dat bij het Vormsel moeten gebeuren, maar eigenlijk zijn de meeste kinderen op dat moment nog niet tot zo’n heel persoonlijke en bewuste keuze in staat.

Concreet betekent dit alles dat ouders hun kinderen zoveel mogelijk trachten door te geven op een zo goed mogelijke manier, maar tenslotte zal hun kind ooit zelf moeten kiezen.  Maar zelfs als het kind de ouders dan niet meer volgt in hun godsdienstige keuzen, ook dan nog mogen ouders hun kind niet gewoon laten vallen; het is goed dat ze voor hun kind blijven bidden en zelf hun eigen christelijk levensgetuigenis blijven geven.  God heeft die kinderen aan jou toevertrouwd, ze blijven jouw kinderen.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (4)

Keren we nu terug naar de Katechismus van de Katholieke Kerk. (nr.75)


I  DE APOSTOLISCHE OVERLEVING OF TRADITIE

KKK 4

De apostelen hebben van Jezus, in wie God zich definitief heeft uitgesproken, de opdracht ontvangen om de heilswaarheid (wat men moet geloven) en de zedenleer (hoe men moet leven) te verkondigen aan alle mensen.  “Ga en verkondig de Blijde Boodschap aan alle mensen en leert hun te onderhouden…”

Het doorgeven van het evangelie gebeurde door de mondelinge prediking, voorbeelden en instellingen en ook schriftelijk door die apostelen en mensen uit hun omgeving die onder invloed van de H.Geest die heilsboodschap opgetekend hebben.

De apostelen hebben bisschoppen als hun opvolgers aangeduid aan wie zij het leergezag overdroegen om de Overlevering levend door te geven.  Zo verschilt de “Overlevering” van de H. Schrift, hoewel zij daar nauw mee verbonden blijft.  

Toch stelde dit wel eens een probleem voor sommige mensen en o.m. de christenen uit de “Hervorming” hebben wel een moeite met die overlevering.  Bij hen klinkt het “Sola Scriptura” (alleen de Schrift!) wel eens heel luid door.  In nr. 80 gaat de Katechismus daar even op in:


II DE RELATIE TUSSEN DE OVERLEVERING EN DE HEILIGE SCHRIFT

Moeten we nu meer luisteren naar wat de H. Schrift zegt, of moeten we eerder luisteren naar wat de Kerk zegt?

De Overlevering èn de Schrift komen uit dezelfde goddelijke bron en het is de Kerk die beide doorgegeven heeft.

Maar de wijze van doorgeven verschilt (nr. 81) en het is duidelijk dat beide gebeuren onder de werking van de heilige Geest.  De Kerk heeft echter de opdracht om de Openbaring door te geven en te interpreteren en ze put haar zekerheid omtrent de Openbaring niet enkel uit de heilige Schrift.  Zowel de heilige Schrift als de Overlevering moet men met liefde, eerbied en respect aanvaarden en vereren.


Twee problemen kunnen zich hier stellen: enerzijds dat nogal wat theologen tegenwoordig wel heel wat argumenten halen uit de moderne Schriftverklaring en verder vanuit het hedendaagse denken of hedendaagse modetrends maar niet genoeg hun denken laten beïnvloeden door de Geloofstraditie, en anderzijds dat het Leergezag wat al te zeer behoudsgezinde visies soms op dezelfde hoogte lijkt te stellen als de eigenlijke Geloofstraditie.

Buiten die apostolische Overlevering kunnen ook allerlei theologische, leerstellige, liturgische of devotionele overleveringen bestaan of nog ontstaan.  Deze moeten getoetst worden door de grote Overlevering en ze kunnen daarom ook gehandhaafd, veranderd of afgeschaft worden onder leiding van het leergezag van de Kerk.


Wat voorafging:

DEEL I: DE GELOOFSBELIJDENIS

Eerste sectie : Ik geloof – Wij geloven

Hoofdstuk I: Het zoeken van de mens

Hoofdstuk II: GOD komt de mens tegemoet

ART.  1 De openbaring van GOD

ART. 2 Het doorgeven van de goddelijke openbaring


ARTIKEL 3  DE HEILIGE SCHRIFT (pp.37-43, nrs. 101-141)


Ik mocht onlangs op een kleine parochie van Temse (Velle) 28 vragen beantwoorden van de 28 jongens en meisjes die zich voorbereidden op hun heilig Vormsel.  Een van de vragen was: hebt u al eens heel de heilige Schrift gelezen?  Toen ik zei dat ik dat al verscheidene keren gedaan had was er een reactie van "Amaai zeg!".  


De Bijbel, uit de grondtekst vertaald (Willibrordvertaling, geheel herziene uitgave 1995), omvat zo'n 1920 bladzijden (inleidingen en tabellen inbegrepen), 800.000 of meer woorden.  Maar de Catechismus zegt het kort en goed: "Door alle woorden van de heilige Schrift heen zegt GOD slechts één Woord: zijn enig Woord waarin Hij zich geheel uitspreekt".  Doorheen al die vele woorden van de heilige Schrift spreekt GOD zijn Woord van liefde, waarvan JEZUS de belichaming is.  




De Kerk vereert het Woord van de Schrift zoals ze het Lichaam van DE HEER vereert in de Eucharistie.  In de heilige Schrift vindt de Kerk dan ook onophoudelijk haar voedsel en kracht; het is immers het Woord van de hemelse Vader die zijn kinderen met liefde tegemoet treedt en met hen spreekt.  De Kerk is niet enkel de verzamelde gemeenschap van gelovigen, het is ook elke christen, elk mens, die in geloof Gods Woord tot zich laat spreken bij het lezen van de Schrift, bij het beluisteren van dat Woord wanneer het wordt voorgelezen in de kerk of het gezin.  Het is goed het Woord van de Schrift te bestuderen op een wetenschappelijke wijze of erover te discussiëren in bijbelgroepen, maar enkel wanneer we het benaderen als het Woord van de levende GOD voor ons, hier en nu, wordt het ook echt heilzaam en mogen we zijn levengevende kracht ervaren.


Wie is de auteur van de heilige Schrift.  David?  Salomo?  Profeten- of priesterscholen? Paulus en wat Evangelisten?  Daar hebben nogal wat mensen hun bijdrage in gehad.  Maar de Catechismus zegt kort en goed dat GOD de auteur is van de heilige Schrift: de geopenbaarde waarheid die erin ligt en die wordt voorgehouden "is er onder ingeving van de HEILIGE GEEST aan toevertrouwd".  GOD heeft mensen en de menselijke taal en de heel eigen manier waarop deze of gene schreef gebruikt om uit te drukken wat Hij wilde.  Toch gaan we het christelijk geloof geen "godsdienst van het boek" noemen.  Het christendom is de godsdienst van het mensgeworden, levende Woord.  


Door de HEILIGE GEEST maakt CHRISTUS, het eeuwige Woord van de levende GOD, onze geest toegankelijk voor het begrijpen van de schriften.  Anders zouden ze immers dode letter blijven.  Zo is het voor ons en zo was het voor de leerlingen van Emmaüs en de andere volgelingen van JEZUS.  Als JEZUS ons verlicht door de HEILIGE GEEST gaan onze harten branden door de ervaring van zijn aanwezigheid (Lc. 24,45).  Met wat een respect en liefde mogen we de heilige Schrift omgeven in ons gezin, op onze kamer, in ons gebedshoekje, maar ze ook echt ter hand nemen als het Woord van Leven.  Een mooie kaft, een goede plaats en … dat heilige Boek ook vaak ter hand nemen!


Als Gods Geest ons alles moet duidelijk maken, is het bestuderen van de heilige Schrift dan overbodig?  Nee, het is goed dat we leren zien of een bepaalde tekst eerder geschiedkundig van aard is, of profetisch of dichterlijk of als een soort godsdienstig verhaal om mensen tot een beter leven op te wekken.  Verder kunnen we nog rekening houden met de tijdsomstandigheden en de cultuur, de manier van spreken en schrijven in de tijd van de afzonderlijke auteurs.  Maar hoe nuttig dit alles ook is, "de heilige Schrift moet worden gelezen en verklaard in het licht van dezelfde Geest, door wie ze geschreven is".  


Het tweede Vaticaans Concilie gaf 3 criteria aan voor een verklaring van de Schrift overeenkomst de GEEST die haar geïnspireerd heeft:

1° Veel aandacht schenken aan de inhoud en de eenheid  van de hele Schrift.  Je moet alles lezen vanuit JEZUS, vanuit zijn verrijzenis.

2° Je moet de Schrift lezen binnen de levende Overlevering van heel de Kerk en

3° letten op de samenhang van de geloofswaarheden onderling en hoe ze thuishoren in  het totale heilsplan van de openbaring.  De Schrift lees je dus niet met de nieuwsgierigheid van iemand die eens op iets totaal nieuws wil stoten, iets dat de Kerk nog nooit gezien heeft, iets dat een totaal ander plan van GOD toont.  Dit soort kleine profeetjes ontmoet je wel eens, maar die komen en gaan met de wind en brengen geen echt nieuw leven aan;  wat onkruid zaaien, wat lawaai maken en graag wat in de belangstelling komen, of zich wat bezig houden met beuzelarijen.  Ik ontmoette eens een "getuige van Jehova", een baas van een grootwarenhuis die me met veel omhaal kwam vertellen dat ze op hun laatste bijbelstudie vernomen hadden dat JEZUS waarschijnlijk ook in India was gaan preken; hij vond dat adembenemend nieuws.  Nou!  Ten eerste heeft dat geen enkele historische grond, en ten tweede brengt dat toch niets bij aan ons geloof.  Het zijn van die weetjewatjes die we kunnen missen.


Heeft de bijbel soms verschillende betekenissen?  De bijbelgeleerden zoeken naar de letterlijke betekenis.  Daarbuiten kan er soms ook nog een geestelijke betekenis zijn.  Deze laatste betekenis of manier van verstaan deelde men nog in 3 soorten in:



1° De allegorische betekenis: vanuit CHRISTUS ontdek je soms een diepere zin achter de gebeurtenissen, bv. de doortocht door de Rode Zee zag men vaak als een teken van de overwinning van CHRISTUS op de machten van zonde en dood.  Dit soort toepassing treffen we aan in de Schrift zelf, bij de oudvaders en kerkvaders en in de liturgie.  Maar als om het even wie zich daar gaat aan begeven, dan kan men zo alles en nog wat achter de gebeurtenissen gaan zoeken.  Sommige oudvaders waren volgens onze smaak reeds wat al te zeer behept met het zoeken van een dieperliggende betekenis.  Best houden wij ons aan wat in de Schrift zelf en in de blijvende liturgische toepassingen naar voor komt.

2° De morele betekenis.  Sommige gebeurtenissen uit de Schrift die een letterlijke betekenis hebben kunnen soms ook ons gedrag in goede zin beïnvloeden.  Dat de Israëlieten door hun ongehoorzaamheid en hun gemor tegen GOD werden gestraft ziet Paulus "als een waarschuwing voor ons" (1 Kor. 10,11).

3° De anagogische betekenis: sommige werkelijkheden of gebeurtenissen kunnen we zien in hun eeuwige betekenis, bv. de kerk als beeld van het hemelse Jeruzalem.  

Maar nogmaals, in al deze betekenissen moeten we ons laten leiden door wat de Kerk erover zegt, "die de goddelijke opdracht en de taak heeft om het woord van GOD te bewaren en te verklaren".  "Ik zou het Evangelie niet geloven, als het gezag van de katholieke Kerk mij er niet toe aanzette", schreef de heilige Augustinus.



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (5)

Gehoorzaamheid

KKK 5

Ben Van Vossel CSsR


I  De gehoorzaamheid van het geloof  (pp.44-45, nrs. 142-149)


De openbaring betekent in feite God die zich kenbaar maakt aan de mensen als aan zijn vrienden; Hij nodigt hen uit tot de Gemeenschap met Hem.  Het geloof is dan het “ja” van de mens op die openbaring en uitnodiging. (nrs 142 + 143)

Gehoor geven in het geloof is je uit vrije wil onderwerpen aan wat je hoort, omdat God er borg voor staat.

Zo zien we Abraham op weg uit zijn vertrouwde milieu vandaan, naar een onbekend land dat God Hem zal aanwijzen.

Een andere grote figuur in het geloof is de maagd Maria.  In geloof heeft zij de aankondiging en de belofte ontvangen omdat zij geloofde dat “voor God niets onmogelijk is”.  In het korte maar sterke woord “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” spreekt zij dat geloof ook uit.  Zij is een blijvend voorbeeld: “Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lk. 1,45).  In die vervulling is zij blijven geloven ondanks de vele beproevingen die haar zijn overkomen.  Om dit geloof zal elk geslacht haar zalig prijzen.  


II “Ik weet wie ik mijn vertrouwen heb geschonken” (2 Tim.1,2) (pp.46, nrs. 150-152)


Geloven in God alleen

Geloof je in Maria?  Geloof je in de duivel?  Dat zijn eigenlijk geen goede vragen in verband met het geloof.  Geloven is ook niet op de eerste plaats geloof in een aantal waarheden, maar geloven in God, als een Persoon.  Je stelt je persoonlijk tegenover God en je zegt Hem: “Ik geloof in Jou en ik wil vrij aannemen al wat Jij ons hebt geopenbaard”.  Alleen aan God vertrouwen wij ons zo geheel en al toe.


Geloven in Jezus Christus, de Zoon van God

Maar geloven in GOD is voor een christen ook geloven in de “welbeminde Zoon” in wie de Vader heel zijn behagen heeft.  Hij die helemaal één is met de Vader, “de eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is”, Hij is de enige die GOD echt kent en Hem kan openbaren.


Geloven in de HEILIGE GEEST (nr. 152)

Niemand kan zeggen “JEZUS is DE HEER”, tenzij door de HEILIGE GEEST (1Kor.12,3).  Alleen de GEEST kent de diepste geheimen van GOD (1 Kor.2,10-11).  GOD alleen immers kent GOD volledig.  Wij geloven IN de HEILIGE GEEST, omdat Hij GOD is.

De Kerk houdt niet op haar geloof uit te spreken in één GOD, Vader, Zoon en HEILIGE GEEST.


Zie het vervolg in nr. (7)



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (7)

Kenmerken van het geloof

III  DE KENMERKEN

VAN HET GELOOF (KKK 153-165)


Het geloof is een genade

Het is goed dat heel even te overdenken, dat  geloof tenslotte een geschenk is, iets dat we niet uit onszelf aankunnen, maar enkel omdat God ons die bekwaamheid geeft: de goddelijke of theologale deugd van het geloof.  


Het geloof is een menselijke daad

Anderzijds is het geloof ook een daad van de mens: je geeft je vertrouwen aan God.  Zoals je zonder vertrouwen ook geen diepe menselijke relatie kunt opbouwen, zo vraagt de innige gemeenschap met God eveneens een daad van vertrouwen.

Hoewel het motief tot geloven "het gezag van God is, die openbaart en die zich niet kan vergissen of ons bedriegen", toch past God zich aan ons aan door ons tekenen te geven die ons de echtheid en redelijkheid van de openbaring bewijzen.  Zulke tekenen zijn bv. de wonderen van Christus en van de heiligen, de profetieën, de verspreiding en de heiligheid van de Kerk, haar vruchtbaarheid en stabiliteit en ook allerlei tekenen die ieder persoonlijk vooruithelpen om ons vertrouwen te kunnen schenken aan de goddelijke openbaring.  Hoewel ons gemoed sterk kan aangesproken worden, geven deze tekenen ook aan het verstand redenen tot geloof.

Omdat het God is die de openbaring geeft, is het geloof zekerder dan om het even welke menselijke zekerheid, al kan het soms duister zijn voor ons verstand.  Het geloof tracht ook steeds meer te begrijpen van de openbaring en de Heilige Geest helpt ons daarin.

Het geloof, dat het verstand te boven gaat, is evenwel nooit in tegenspraak met de echte wetenschap omdat het dezelfde God is die zich openbaart en die het licht van het verstand in de menselijke geest doet neerdalen.  God kan zichzelf immers niet tegenspreken.


De vrijheid van het geloof

Geloven, juist zoals de liefde, doet beroep op onze vrijheid.  God richt wel een sterke uitnodiging tot ons in Jezus, maar Hij wil de mensen niet dwingen, wel ze tot zich trekken door zijn liefde en zijn heilswil duidelijk te maken.  Jezus hoopte dat zijn kruisdood de harten zou raken "Als Ik zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken" (Joh. 12,32 ).


De noodzaak van het geloof

Alleen door het geloof in Jezus, en in Hem die Hem gezonden heeft, kunnen wij God behagen en het echte heil deelachtig worden.  Hier moeten we natuurlijk bij insluiten dat iemand soms op zeer zwakke en dubbelzinnige wijze met God en het geloof in contact komt en dat de manier waarop een mens zijn keuze maakt ten overstaan van God soms heel bedekt en helemaal in overeenstemming met zijn concrete situatie kan zijn.  Je kan je inbeelden dat iemand die nooit expliciet over Christus of zelfs over God gehoord heeft, heel beperkt zal zijn in het antwoord dat hij - in zijn hart en in zijn leven - zal kunnen geven op Gods uitnodiging.


De volharding in het geloof

Geloof is een gratis geschenk; je kan het verliezen als je er onachtzaam mee omgaat, zoals die mevrouw die vanuit Canada haar uitgeweken familie kwam bezoeken in Antwerpen.  Ze had nog maar een paar passen gezet in een grootwarenhuis en ze was haar portefeuille met geld en papieren reeds kwijt.  Je moet weten dat er ook gevaren zijn, die je (geld en je) geloof bedreigen.  Om het geloof levendig te houden, ten doen groeien en om te volharden in het geloof hebben we nood aan geregeld contact met God in het persoonlijk en gemeenschappelijk gebed,  contact met Gods woord, leven volgens het geloof (vooral op het vlak van de naastenliefde) en contact met de kerkgemeenschap.  Deze woorden staan hier zomaar achter elkaar en we lezen er vlug overheen, ze zijn echter van levensbelang voor ons geloof.


Het geloof: begin van het eeuwig leven

Het geloof is echt het begin van het eeuwig leven!  Wat een fantastische ervaring is het wanneer je je echt bewust bent van Gods aanwezigheid, van Gods liefde!  Dat je als mens niet verloren loopt op die kleine planeet in het eindeloze heelal, maar dat je gedragen bent door Hem die we de schepper van hemel en aarde noemen!  Ondanks al het kwaad in onszelf en om ons heen, ondanks al het lijden en het spijtige in de wereld is het geloof, zich uitend in de liefde, het doorkijkglas naar het leven zonder einde.

"Laten we dan daar naar opkijken, naar allen die ons in geloof zijn voorgegaan, naar Jezus, de 'aanvoerder en voltooier van ons geloof'" (Hebr.12,1-2).



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (8)

Geloof van de Kerk


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (8)

geresumeerd door Ben Van Vossel cssr

in Geloof en Leven jg. 103 (1999) nr.2

KKK nr. 166-175

Artikel 2 Wij Geloven


Het geloof hebben we in feite ontvangen langsheen anderen, in feite langsheen de Kerkgemeenschap.  Ik mag zeggen : Ik geloof.  Maar we mogen ook samen zeggen: Wij geloven.


I Het geloof van de Kerk

Het heil komt alleen van God, maar wij ontvangen het leven van het geloof door de Kerk; daarom noemen we haar ‘onze moeder en ook onze opvoedster’, want zij onderricht ons in het geloof.


II De taal van het geloof

Het geloof brengt ons in contact met geestelijke werkelijkheden, die genoemd worden in allerlei geloofsformuleringen.  De kerk bewaart en beschermt de herinnering aan de woorden van Jezus; van generatie op generatie geeft ze de geloofsbelijdenis van de apostelen door.  De kerk leert ons ook de geloofstaal om het geloof te verstaan en te beleven.


III Eén geloof

Hoewel verspreid over de hele wereld bewaart de Kerk met zorg het geloof dat ze van de apostelen heeft ontvangen.  De heilige bisschop Ireneüs van Lyon beschrijft hoe de Kerk in zoveel verscheidene landen en talen toch hetzelfde geloof belijdt.  “Dit geloof dat wij van de kerk ontvangen hebben, bewaren wij met zorg; als een kostbare inhoud in een goed vat bewaard, wordt dit geloof onder de werking van de heilige Geest telkens weer jong en verjongt het ook het vat waarin het zit”.



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (9)

Belijdenis van het geloof

Samenvatting: Ben Van Vossel cssr

in Geloof en Leven jg. 3 (1999) nr. 3 pp. 107/108

DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF (1)


(KKK 185-231) Als ik zeg: “IK GELOOF”, dan zeg ik meteen: ik treed in in wat binnen die gemeenschap geloofd wordt.  Het is een gemeenschappelijk geloof.  Het christelijk geloof werd, vooral om de doopleerlingen het geloof bij te brengen, samengevat in korte formules; men noemt dat geloofsbelijdenissen of geloofssymbola (symbolum betekent de helft van een gebroken voorwerp, dat past dus perfect in de andere helft.  Aan de geloofsbelijdenis is te herkennen of iemand echt tot die geloofsgemeenschap behoort).

De geloofsbelijdenis hangt samen met ons doopsel.  Wij werden gedoopt “in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” (Mt. 28,19).  Zo bestaat de geloofsbelijdenis uit drie delen:

“In het eerste deel wordt de eerste goddelijke Persoon

en het wonderbare werk van de schepping behandeld;

in het tweede deel de tweede goddelijke Persoon

en het mysterie van de verlossing van de mensen;

in het derde deel de derde goddelijke Persoon,

beginsel en bron van onze heiliging”.


De verdere onderdelen van de “geloofsbelijdenis” noemen we “artikelen”.  De ‘twaalf artikelen van het geloof’, de korte geloofsbelijdenis die we in de zondagsmis vaak horen wordt de ‘geloofsbelijdenis van de apostelen’ genoemd en is de oude geloofsbelijdenis van de kerk van Rome.  De wat langere geloofsbelijdenis is ‘de geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel’; zij is de vrucht van de twee eerste oecumenische concilies (325 en 381) en is gemeenschappelijk aan de grote kerken van oost en west.  In de Katechismus van de Katholieke Kerk volgt men de ‘geloofsbelijdenis van de apostelen’ maar men verwijst geregeld naar de langere geloofsbelijdenis.  De geloofsbelijdenis of - zoals we ze ook heten - het ‘credo’ wordt best biddend opgezegd en brengt ons dan in contact met de Drieëne God en de kerkgemeenschap die het geloof doorgeeft en waartoe wij behoren.


§ 1 Ik geloof in God


Dit is het eerste woord van de gelovige mens; de andere artikelen gaan daar verder op in.


I “Ik geloof in één God”.  De langere geloofsbelijdenis legt de nadruk op ‘één’.  Het christelijk geloof ligt dan ook in het verlengde van het bijbelse geloof: wij geloven in slechts één God.  Wel belijden wij als christenen dat Jezus ‘de Heer’ is, dat is typisch christelijk en wij geloven in de heilige Geest ‘die Heer is en het leven geeft’, maar daarmee brengen wij geen scheiding aan in de enige God.  Het 4de concilie van Lateranen onderlijnt het: “Wij geloven vast en verklaren eenvoudig dat er één ware God is, eeuwig, onmetelijk groot en onveranderlijk, onbegrijpelijk, almachtig en onuitsprekelijk, Vader, Zoon en heilige Geest: drie personen, maar één wezen, één substantie, d.w.z. één enkelvoudige natuur”.


II God openbaart zijn Naam, Hij openbaart zich als een Persoon

- Als de levende, nabije God (Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob).

- ‘Ik ben die Is’.  Dat drukt een mysterie uit, God is ongrijpbaar, onuitsprekelijk, maar tegelijk drukt het ook nabijheid uit: Ik zal er zijn, Ik zal u nabij zijn, Ik zal u bijstaan. Tegenover het mysterie van God past ons, mensen, ontzag en grote eerbied.  Met het woord ‘Heer’ belijden wij ook de godheid van Jezus.

- God van barmhartigheid en mededogen.  God laat ons niet vallen als wij tekort schieten.  Hij is trouw en schenkt vergeving.  Hij zet zelfs zijn eigen Zoon in om ons te redden van de zonde.  In zijn verlossingwerk wordt Jezus’ goddelijke naam ook duidelijk: “Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien dat Ik ben” (Joh. 8,28).

- God alleen IS.  God is de volheid van het zijn en van alle volmaaktheid, zonder begin en zonder einde.  Terwijl al wat is het “zijn” ontvangen heeft van Hem, is Hij alleen zijn eigen wezen en is Hij van zichzelf al wat Hij is.


III God is waarheid en liefde.

Op God kunnen wij ons verlaten, zijn beloften zijn waarheid en Hij geeft ook het juiste zicht op alles.

God is tegelijk ook liefde, liefde die blijft, die vergiffenis kan schenken.  Liefde is het wezen zelf van God.  Hij is een eeuwige uitwisseling van liefde, Vader, Zoon en heilige Geest, en Hij wil ons daaraan laten deelhebben.


IV Als ik zeg ‘Ik geloof in één God’, dan heeft dat zo zijn gevolgen:

- Hij moet als eerste gediend worden

- Ik moet in dankbaarheid leven: van Hem komt alles wat ik ben en heb.

- Ik moet de waardigheid van alle mensen erkennen: ze zijn ‘geschapen naar zijn Beeld en gelijkenis’

- Ik moet op de juiste wijze gebruik maken van al wat geschapen is (wat leidt me naar Hem toe, wat leidt me van Hem af?).

- Ik moet me in alle omstandigheden aan God toevertrouwen: ‘Laat niets je beangstigen… God verandert niet, God alleen voldoet’ (Teresa van Avila).


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (10)

De Vader


§ 2. DE VADER (KKK 232-267)

samengevat door Ben Van Vossel cssr

in Geloof en Leven jg. 103 (1999) nr. 4 pp. 162/163

I In de naam van de Vader en de Zoon en de h. Geest.

Christenen worden gedoopt “in de naam” van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.  Niet dus in de “namen”; er is immers maar één God, de almachtige Vader en zijn enige Zoon en de heilige Geest: de allerheiligste Drie-eenheid (233).  Dit centrale mysterie van het christelijk geloof is de bron van alle andere geloofsmysteries.  Dat centrale geloofsmysterie kon ons slechts door God geopenbaard worden, al heeft Hij wel sporen van zijn trinitair wezen achtergelaten in zijn scheppingswerk en zijn (oudtestamentische) openbaring (237).

II Hoe werd dit mysterie geopenbaard?

Nogal wat godsdiensten hebben een vader-god.  Het oudtestamentische godsvolk noemde God Vader omdat Hij schepper is en vooral omwille van zijn openbaring aan Israël, zijn “eerstgeboren zoon”.  Hij is ook een vader voor wie zich niet verdedigen kan: de armen, de wezen en weduwen.

In het Nieuw Testament openbaarde Jezus God als Vader met betrekking tot zijn enige Zoon: “Niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren” (Mt. 11,27).  Jezus is “de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen” lezen we in de brief aan de Hebreeën (1,3).  Hij is “licht uit licht, ware God uit de ware God, geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader”, zo bidden we in de geloofsbelijdenis van de eerste eukumenische concilies (Nicea / Constantinopel) (242).

De Vader wordt gezien als bron en oorsprong van heel de godheid, zoals in de geloofsbelijdenis van Constantinopel (2de eukumenisch concilie) gezegd wordt over de heilige Geest “die voortkomt uit de Vader”.  De katholieke kerk spreekt uit dat de Geest “voortkomt uit de Vader en de Zoon”.  Tenslotte houden zowel de Oosterse als de Westerse kerk de eenheid staande van de Drieëne God.

III Hoe sprak de kerk dit mysterie uit ?

De Kerk belijdt dat God één is en ze spreekt dan van één “substantie” (of één essentie of één natuur).  Om de verscheidenheid uit te drukken spreekt ze van “drie personen” of “hypostasen” en om de betrokkenheid uit te drukken tussen Vader, Zoon en Geest spreekt ze van “relaties”.  God is één substantie, geen drie goden; één God van natuur.  Toch zijn de goddelijke personen echt verschillend: het is de Vader die voortbrengt, de Zoon die voortgebracht wordt en de heilige Geest die voortkomt.  De goddelijke personen hebben betrekking op elkaar: ieder van hen is geheel in de beide andere.

IV De goddelijke werken en de zendingen van de Drie-eenheid

De goddelijke personen zijn ondeelbaar in wezen en ook in wat zij doen.  Toch toont in dat ene goddelijke handelen ieder Persoon wat Hem in de Drie-eenheid eigen is, vooral in de goddelijke zending van de menswording van de Zoon en in de gave van de heilige Geest (267).  De Vader is niet mensgeworden en met Pinksteren wordt niet Jezus gezonden.  In die zendingen zijn wij, mensen, volledig betrokken partij omdat Gods liefde zich daar aan ons voltrekt.  Het is een onbegrijpelijke genade dat God ons in zijn leven van liefde wil laten delen en dat wij zijn kinderen mogen zijn door Jezus in de heilige Geest.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (11)
De Almachtige

§ 3 DE ALMACHTIGE (KKK 268-278)

samengevat door Ben Van Vossel cssr

in Geloof en Leven jg. 104 (2000) nr.1  pp. 162/163

Vandaag horen we liever spreken over de ‘barmhartige Vader’; toch is het van belang dat we blijven geloven in Gods almacht.  Die almacht is universeel, in hemel en aarde; Hij handelt zoals Hij verkiest.  Maar die almacht is een liefdevolle, vaderlijke almacht.  Hij bekommert zich om onze noden.  In de barmhartigheid toont die almacht zich natuurlijk op haar best: Hij schenkt zijn kinderen vergiffenis uit vrije wil: ‘Omdat Gij almachtige zijt, kunt Gij ook barmhartig zijn’.  Maar hoe zit het dan met het kwaad en het lijden in de wereld?  Als God almachtig is, waarom laat Hij dat dan toe?  Hier blijft op zijn best dat Gods almachtig niet met geweld te maken heeft, maar met liefde: de vrijwillige vernedering, het lijden en de verrijzenis van Gods Zoon, Jezus Christus, betekenen de overwinning op het kwaad.  In het kruis van Jezus toont zich de zwakheid van God die sterker is dan de mensen (1 Kor. 1,24-25) en in Jezus’ verrijzenis toont de Vader de sterkte van zijn kracht.

Voor God is niets onmogelijk en over alles wat ons en anderen overkomt, mogen we Gods Naam aanroepen om het heil dat Hij kan laten ontluiken doorheen lijden, schijnbaar zinloze pijn, uitzichtloze problemen en conflicten.  Gods liefde is almachtig want Hij schiep ons, maakte ons vrij en heiligde ons.


§ 4 DE SCHEPPER (KKK nr. 282-289)

‘In het begijn schiep God hemel en aarde’.  Deze plechtige woorden hebben de gewijde schrijvers aan het begin van de heilige Schrift geplaatst.  Ook de christelijke geloofsbelijdenis begint met het uitspreken van dit scheppingsgeloof.  In nr. 283-284 spreekt de Katechismus van de Katholieke Kerk zijn respect uit voor de wetenschappelijke onderzoekingen rond de ouderdom van de kosmos, het ontstaan van de levensvormen en het verschijnen van de mens.  Die ontdekkingen doen ons God nog meer bewonderen om zijn macht en wijsheid.  Belangrijker echter dan te weten wanneer de mens op aarde verschenen is is de betekenis van die oorsprong: is er een toeval, een blind lot, een anonieme noodzaak aan de oorsprong, of een ons overstijgend, intelligent en goed wezen, God?  Waarom en vanwaar komt het kwaad?  Is er bevrijding mogelijk van dat kwaad?




    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (12)
Schepper

geresumeerd door : Ben Van Vossel cssr


IK GELOOF IN GOD, SCHEPPER VAN HEMEL EN AARDE (KKK nr. 279-324)


De schepping is het begin van de heilsgeschiedenis die zijn hoogtepunt heeft in Christus.  Heel de schepping is gericht op de herschepping in Jezus.


I De Catechese over de schepping.

Mensen hebben zich altijd wel vragen gesteld rond de oorsprong van alles.  Oude mythen en filosofen, waarvan sommigen het ontstaan van de wereld lieten samenvallen met de wording van God (= pantheïsme), volgens anderen was er een voortdurende strijd tussen twee eeuwige beginselen, licht en duisternis, goed en kwaad (dualisme, manicheïsme), volgens sommigen was de materiële wereld slecht (gnosis), of schiep God de wereld wel maar liet Hij hem verder aan zijn lot over zonder er zich nog om te bekommeren (deïsme); anderen vinden dat er alleen maar materie is die altijd bestaan heeft (materialisme).

Door de menselijke rede kan men het bestaan van God aflezen uit de schepping, maar het geloof brengt ons op zekere wegen.  Een juiste opvatting omtrent de oorsprong van de schepping is belangrijk voor een juist zicht op de mens.  Men is trouwens maar tot de juiste opvatting van de schepping gekomen, vanuit de ervaring dat God in zijn liefde een verbond aangaat met de mens.  Zo kwam men ertoe om te zien dat de schepping in feite een eerste stap is tot dat verbond, het eerste alomvattende getuigenis van Gods liefde.  Dat lezen we dan in die heel eigen beeldrijke taal van de eerste hoofdstukken van het boek Genesis, het eerste boek van de bijbel. We leren er over de schepping, de zondeval en de heilsbelofte :

de droom van God over de mens, de mens die zijn vrijheid misbruikt en God die in zijn barmhartige liefde een plan van heil heeft voor de mens.


II Werk van de Drie-eenheid.

De schepping is het gemeenschappelijk werk van de heilige Drie-eenheid.  Alleen God is echt schepper, in de betekenis van iets tot stand laten komen vanuit het niets.


III Geschapen om God te verheerlijken

Al wat geschapen is getuigt in feite van de liefdevolle macht van God, de oorsprong van alles  Dat het uiteindelijk zijn bedoeling was ons te maken tot aangenomen kinderen in Jezus Christus brengt ons tot een blijvende lofprijzing en dankbaarheid.


IV Het mysterie van de schepping.

Het is dus van belang dat we blijven zien dat God schiep in wijsheid en uit liefde ("De Heer is bezorgd voor iedere mens, barmhartig voor al wat Hij maakte").  Hij schiep uit het niet en het was een geordende en goede schepping.  Herhaaldelijk heeft de Kerk moederen benadrukken en verdedigen dat de schepping, ook de materiële wereld (bv. het lichaam, het huwelijk), van nature goed is.

God gaat de schepping ver te boven maar Hij is er ook in tegenwoordig: Hij is "dieper dan mijn diepste innerlijk en hoger dan het hoogste van mij" schreef Augustinus.

Hij houdt zijn schepping in stand op elk ogenblik van haar bestaan. God is trouw.


V God verwezenlijkt zijn heilsplan: de goddelijke voorzienigheid  (nr 302)

De schepping heeft haar eigen goedheid en volmaaktheid, maar ze is niet voltooid.  Door zijn voorzienigheid leidt God haar daarheen.  Uit de Schrift blijkt dat die zorg van de goddelijke voorzienigheid concreet en onmiddellijk is.  Jezus predikte door zijn leven en zijn woord dan ook een kinderlijke overgave aan voorzienigheid van de hemelse Vader.  

Natuurlijk bedient God zich ook van de medewerking van zijn schepselen.  Zo verheft Hij ze in feite tot medeverantwoordelijk in de voltooiing van de schepping.  De mens kreeg hier door zijn intelligentie en vrijheid een belangrijke taak toebedeeld : medewerker te zijn van God.  Toch blijft God de eerste oorzaak.  Zonder de hulp van zijn genade kunnen wij niets.

Maar opnieuw stoten we op het kwaad, als een probleem voor ons geloof, als een mysterie.  We moeten dat mysterie van het kwaad echter in relatie bekijken met het geheel van het christelijk geloof: de goedheid van de schepping, de menselijke vrijheid en de zondeval, Gods geduldige liefde, Jezus' verlossende menswording, de gave van Gods Geest, de Kerkgemeenschap, de sacramenten, het vertrouwen op God, de roeping tot blijvend geluk...  Telkens krijgen we een gedeeltelijk antwoord op het probleem van het lijden.

De schepping is op weg naar haar uiteindelijke volmaaktheid; ondertussen is er samen met het fysieke goed, ook het fysieke kwaad.  De vrijheid van engelen en mensen wordt geroepen tot steeds betere keuze.  Door hun vrijheid van keuze ontstaat ook het morele kwaad (keuze tegen wat God bedoelde).  God kan echter uit het morele kwaad toch overvloed van genade doen voortkomen door zijn barmhartige liefde : uit de afwijzing en de moord op de Zoon van God heeft God het allergrootste goed laten voortkomen: de verheerlijking van Christus en de verlossing van de mens.  Daarmee wordt het kwaad zelf nog niet goed.  Het christelijk geloof is er zeker van dat wat God wil in feite het beste is (Thomas More); zelfs doorheen de nachtmerrie van kwaad en lijden geleidt Hij de schepping naar de rust van de definitieve sabbat waartoe Hij hemel en aarde geschapen heeft.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (13)
Schepper van heel en aarde


KKK 13  ... HEMEL EN AARDE  (KKK 325-354)


In de Schrift betekent "hemel en aarde" de hele schepping.  Hemel staat dan soms voor het uitspansel, de lucht boven de aarde, maar vaak ook als die realiteit waarin God zich situeert, de toekomstige heerlijkheid en de "plaats" waar zich de geestelijke schepselen situeren die God omgeven.


I De engelen

Schrift en Overlevering verwijzen naar het bestaan van geestelijke, niet lichamelijke wezens die meestal engelen worden genoemd.  Zij beschikken over intelligentie en wil en zijn onsterfelijk.  In de Schrift staan zij op verscheidene momenten ook in dienst van Christus.  Zij zijn er vanaf de schepping en in heel de heilsgeschiedenis.  Zij kondigen de Blijde Boodschap aan van de menswording en van de verrijzenis en zullen ook de wederkomst van Christus aankondigen.  Een deel uitwijdingen over de engelen komt voort uit de joodse tradities.

In de kerkelijke liturgie viert men de gedachtenis van de engelbewaarders en van de heilige Michaël, Gabriël en Rafaël.  Zij zijn als het ware de verlengarmen van Gods liefde en heil.


II De zichtbare wereld

Er bestaat niets dat niet zijn bestaan te danken heeft aan God.

En ieder schepsel heeft zijn eigen goedheid en volmaaktheid.  Ongeordend gebruik van het bestaande is dan ook een minachting van God, de Schepper.

Het bestaande staat in onderlinge samenhang en als het ware ten dienste van elkaar.

De schoonheid van de schepping weerspiegelt de oneindige schoonheid van de schepper en brengt ons menselijk verstand en wil tot respect en aanbidding van God.

In het verhaal van de zes scheppingsdagen ligt een soort volgorde uitgedrukt van het minder naar het meer volmaakte, zoals Jezus zegt: "Gij zijt meer waard dan een zwerm mussen" (Lc. 12,6-7).  De mens is duidelijk te onderscheiden van de rest van de schepping, hoewel er een grote solidariteit is onder alle schepselen, want alle zijn geroepen om Hem te eren.

De zevende dag (de sabbat) is een geschenk aan de mens om tot rust te komen, tot zichzelf te komen maar is ook de uitnodiging om God in het centrum van ons leven te plaatsen.

De christenen vieren dat op de achtste dag, omdat die hen bovendien dankbaar de verrijzenis van Jezus doet vieren, waarin het scheppingswerk zijn hoogtepunt vindt in het verlossingswerk, de herschepping.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (14)
Schepper van de mens

geresumeerd door : Ben Van Vossel cssr


IK GELOOF IN GOD, SCHEPPER VAN DE MENS (KKK nr. 355-384)


In dit 6de paragraaf gaat de Katechismus uit van het Schriftwoord: “En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hem” Genesis 1, 27).  Daaruit leidt hij af: 1° De mens heeft een unieke plaats in de schepping als ‘beeld van God’, 2° In zijn wezen verenigt hij de geestelijke en de stoffelijke wereld; 3 Hij is ‘man en vrouw’ geschapen en 4° God heeft hem in zijn vriendschap aangenomen.

I “Als het beeld van God”.  Van al het zichtbare is enkel de mens in staat zijn Schepper te kennen en lief te hebben, Hij is om zichzelf gewild door God en door kennis en liefde mag hij delen in het leven van God. Daartoe is hij geschapen.  Het mysterie van de mens en zijn grote waardigheid als persoon vindt ten diepste zijn verklaring in het licht van het mensgeworden Woord, de komst van Jezus in ons menselijk bestaan.  Door zijn gemeenschappelijke oorsprong vormt het menselijk geslacht een eenheid en zijn we samen verantwoordelijk voor elkaar.  “Deze wet van menselijke solidariteit en naastenliefde verzekert ons ervan dat, zonder de rijke verscheidenheid van personen, culturen en volken uit te sluiten, alle mensen werkelijk broeders en zusters zijn” (361)  Samen zijn we ook geroepen tot God als ons uiteindelijk doel.  In Christus worden allen hergeboren als kinderen van God.


II “Eén naar lichaam en ziel”

De mens in zijn geheel is door God gewild (Gen 2,7).  ‘Ziel’ staat in de schrift voor ‘het menselijk leven’, ‘de hele menselijke persoon’, maar hij duidt ook op wat hem het meest op God doet gelijken: het geestelijk beginsel in de mens.  Het lichaam heeft echter ook deel aan de waardigheid van ‘het beeld van God’.  De mens vormt één geheel.  De ziel wordt rechtstreeks door God geschapen, is onsterfelijk en vergaat niet bij de dood.  Zij zal zich opnieuw met het lichaam verenigen bij de uiteindelijke verrijzenis.


III “Man en vrouw schiep Hij hen”

Volmaakt gelijk als menselijke personen hebben man en vrouw toch hun eigenheid.  Zowel in hun man-zijn als hun vrouw-zijn weerspiegelen mensen de wijsheid en de goedheid van de Schepper.  God zelf is noch man noch vrouw, Hij is zuiver geest, in wie geen plaats is voor verschil van geslacht. (370)  Samen geschapen zijn man en vrouw voor elkaar gewild door God om elkaar tot hulp en opbouw te zijn.  Door als ouders het leven door te geven werken ze op een unieke wijze mee aan het werk van de Schepper.  Samen worden ze ook verantwoordelijk gesteld voor de wereld die God hun heeft toevertrouwd.

Ook ongehuwden helpen op hun specifieke wijze als man en vrouw mee aan de opbouw van en de zorg voor andere personen en de schepping.


IV De mens in het paradijs

De  mens was goed geschapen; leefde in vriendschap met God en in harmonie met zichzelf (niet uiteengerukt door begeerte van het vlees, begeerte naar bezit en ongeordende zelfbevestiging) en de schepping.  Dit wordt enkel overtroffen door de nieuwe schepping in Christus.  



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (15)

De zondeval


§ 7. DE ZONDEVAL  (KKK nr. 385-421)


“En God zag dat het goed was”…  Maar zo is het blijkbaar niet gebleven.  Er is het lijden, onnoemlijk veel lijden en er is het morele kwaad, de zonde.  Er is ook de openbaring van Gods barmhartige liefde die in Jezus hoogtij heeft gevierd, in Hem die het kwaad heeft overwonnen.


I Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos.


De ware aard van de zonde kan je maar ontmaskeren als je de innige band erkent tussen God en de mens, anders ga je aan de duistere aard van de zonde voorbij, want dan ga je de zonde gewoon een gebrek aan groei noemen, een psychologische zwakte, de schuld van de maatschappelijke structuur enz…  Hetzelfde met betrekking tot de erfzonde.  Hoewel het Oude Testament schrijft over de zondeval van de eerste mens, de echte betekenis van dat verhaal wordt maar duidelijk vanuit de dood en verrijzenis van Jezus Christus.  Jezus is de bron van genade zoals Adam de bron van zonde is.  Men kan de openbaring van de erfzonde niet aantasten zonder afbreuk te doen aan het mysterie van Christus, de verlosser.  Doorheen de beeldende taal van dat verhaal uit Genesis, moeten we de geloofsdimensie ervan begrijpen, nl. dat heel de menselijke geschiedenis getekend werd door die zondeval.


II De val van de engelen.

In de Schrift wordt, mede beïnvloed door het jodendom, gesproken over de zonde van engelen, geschapen geesten die in vrije keuze God en zijn Rijk hebben afgewezen.  Zij beïnvloeden de keuze van de mens doormisleiding.  Toch is de negatieve macht van de Satan beperkt omdat hij ook een schepsel is en omdat ‘God in alles het heil bevordert van wie Hem (God) liefhebben’ (Rom. 8,28).


III De erfzonde

De mens stelde zich onafhankelijk op tegenover God en bracht daardoor wanorde in eigen leven en in de menselijke samenleving.  Dit gebeurde vooral doordat hij God wantrouwde en tegen Gods verlangen inging.  Zo verspeelde de mens zijn door God gewilde heiligheid, er groeide vrees tegenover God (door een verkeerd beeld van God die zijn voorrechten zou moeten verdedigen).  De harmonie tussen de mensen ging stuk, de harmonie met de schepping.  Het wordt als een olievlek over de menselijke samenleving en de schepping.  Met de zonde doet ook de dood haar intrede in het mensenleven.  Omdat de zonde en de dood universeel is, heeft ook Jezus verlossing universele invloed.  En daarom dienst de Kerk het doopsel toe tot vergeving van de zonden, ook aan jonge kinderen.

Ieder mens heeft de erfzonde opgelopen, maar de menselijke natuur is niet geheel verdorven (405).  Het doopsel doet de erfzonde teniet maar de gevolgen vergen een geestelijke strijd.


IV Niet overgeleverd aan de macht van de dood

In Genesis krijgen we reeds de aankondiging van de verlossing te horen: een kind van de vrouw zal de kwade verslaan.  In feite heeft God uit de zonde een nog groter goed laten voortkomen ‘Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos’ (Rom. 5,20), want dankzij de schuld van Adam hebben wij onze Verlosser, Jezus, mogen begroeten.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (16)

resumé en commentaar : Ben Van Vossel cssr

  Hoofdstuk 2  Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God  (KKK nr.422—455)


In de huidige evangelisatie komen we vaak niet verder dan te zeggen dat God van ons houdt, dat Hij het geluk wil voor de mens. Je kan dat op sommige ogenblikken sterk ervaren, op momenten van geluk en ontroering bijvoorbeeld en we vernemen het ook uit woorden van de profeten en de geschiedenis van het Godsvolk.  Maar pas in Jezus Christus, de Zoon van God hebben we het in volheid mogen vernemen en ervaren.  En evangeliseren zal dus vooral het verkondigen van Jezus zijn in Wie God zich volledig heeft uitgesproken en zich heeft doen kennen als een God van liefde en trouw. Vanuit Jezus krijgen wij contact met de Vader, vanuit Jezus ontvangen wij de heilige Geest die ons samenbrengt rond Jezus.  Onze liefdevolle kennis van Jezus maakt ons tot getuigen van God.

Het tweede artikel van onze christelijke geloofsbelijdenis gaat dan ook over Jezus: “Ik geloof in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer”.


I  Jezus.

Voor christenen is ‘Jezus’ een naam die ons raakt tot in ons hart.  Een naam die we graag uitspreken.  Het is een wondermooie naam: ‘Jesjoea’ en hij betekent: “Jahwe, God, is redding”.  Jezus is immers gekomen om ons te redden uit onze zonden, uit een weg van onheil, een doodlopende weg.  Dat is dus heel wat meer en gaat veel dieper dan een redding van uitwendige vijanden (zoals het Oud-testamentische Godsvolk het nogal eens verstond).  In de zonde zegt een mens aan God: Ik ga mijn eigen weg, ik zal zelf mijn geluk wel zoeken want Jou vertrouw ik niet.  In Jezus treedt God zelf ons tegemoet; alleen in Hem vinden wij ons heil als mens (Handelingen 4,12).  Jezus heeft de zonde van de wereld gedragen, in Hem heeft God ons met zich verzoend.

In de verheerlijking van Jezus heeft God getoond dat in Jezus’ Naam Gods Naam overal geprezen wordt.

Jezus’ Naam staat centraal in het christelijk gebed.  Omzeggens alle gebeden van de liturgie eindigen met het formule “door onze Heer Jezus Christus”.  En zelfs het mariale gebed, het weesgegroet, vindt zijn hoogtepunt in de woorden “en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot”.  De Oosterse christenen laten hun hart onophoudelijk het Jezusgebed bidden : “Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar”.  Ook in hun sterven hebben veel christenen Jezus’ Naam op de lippen.  “Jezus”, “Mijn Jezus, barmhartigheid”.


II  Christus

‘Christus’ is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse “Messias”, gezalfde, de uitverkorene van God, de gezondene van de Vader. Gezonden om Gods rijk definitief te stichten.  Jezus zelf aanvaardde die benaming wel, maar soms met wat huiver, omdat sommigen - zoals we reeds aangaven -  een al te aardse Messias verwachtten, die het Joodse volk zou bevrijden van het juk van de Romeinse bezetter (zo was het in Jezus’ tijd).

Jezus maakte duidelijk dat Hij van bij de Vader kwam  (de Mensenzoon) en dat zijn weg doorheen het lijden zou gaan.  Pas na zijn verrijzenis zal Petrus het Messiaanse koningschap van Jezus uitroepen tegenover het volk: “Voor heel het huis van Israël moet dus onomstotelijk vaststaan, dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die Jezus, die gij gekruisigd hebt” (Handelingen 2,36).


III Eniggeboren Zoon van God

Zoon van God betekent in het geval van Jezus veel meer dan dat Hij aan God toebehoort, het gaat om een openbaring die je niet door menselijke kennis verkrijgt (niet vlees en bloed hebben je dit geopenbaard) maar door openbaring van God (Mt 16,17).  Dat klinkt ook door in een zegswijze van Jezus als Hij over God spreekt als over “Mijn Vader en uw Vader” (Joh. 20,17), het gaat over een ander soort relatie: de Eniggeborene van de Vader (Joh. 3,16; 1,14; Rom. 1,4).


IV Heer

De hebreeuwse naam voor God, Jahweh (JHWH) wordt in het Grieks vertaald met Kyrios, Heer (Denk aan ‘Kyrie eleison’).

In bedekte termen geeft Jezus zichzelf ook deze benaming o.m. In Mt. 22,41-46) en ook wel expliciet (Gij noemt mij Heer en Meester en dat ben ik ook).  We hebben ook de mooie geloofsbelijdenis van de ‘onge- lovige’ Thomas ‘Mijn Heer en Mijn God’ die vele generaties christenen uitspraken bij de opheffing van Brood en Wijn na de consecratie.  Zo moet geen enkel mens zich aan iets of iemand op absolute wijze onderwerpen, tenzij aan God, de Vader en aan de Heer Jezus Christus.  Van in de eerste eeuw baden christenen : “Maran atha” (de Heer komt) of “Marana tha” (Heer, kom!).  Amen, Kom, Heer Jezus (einde van de Apocalyps 22,20).  Anderzijds benadrukt Paulus dat “niemand kan zeggen ‘Jezus is de Heer’, tenzij door de heilige Geest” (1 Kor. 12,3).

 

EINDE ARTIKEL

    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      



KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (17)

HFDST. 2  Art. 3 “Jezus Christus is ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria

resumé  : Ben Van Vossel cssr

§ 1  Gods Zoon is mens geworden (nrs. 456-483)


I Waarom?

In de geloofsbelijdenis bidden we: ‘Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald; Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de maagd Maria en is mens geworden’.  Hij heeft ons gered door ons weer ontvankelijk te maken voor Gods liefde.  Hij openbaarde ons Gods liefde en werd voor ons een voorbeeld van heiligheid (= toegewend zijn naar God).  Door Hem krijgen we deel aan Gods eigen wezen (2 Petrus 1,4).


II De menswording

Hiermee bedoelt de Kerk dat de Zoon van God een menselijke natuur heeft aangenomen om daarin ons heil te bewerken. ‘ Iedere geest die belijdt dat Jezus Christus echt mens is geworden, is van God’.  Hij is geopenbaard in het vlees, zingt een apostolische hymne (1 Tim. 3,16).


III Hij is waarlijk God en waarlijk mens (464)

Jezus is niet half God en half mens; Hij is waarlijk mens geworden terwijl Hij waarlijk God bleef.  Tegen allerlei ketterijen is de Kerk deze geloofswaarheid blijven verdedigen.  Echt mensgeworden en toch wezensgelijk met de Vader.  Daarom heeft de Kerk in 431 afgekondigd dat Maria werkelijk Moeder van God is geworden door de menselijke ontvangenis van de Zoon van God in haar schoot.  Je kan in Jezus God en mens niet scheiden.  “Hij is werkelijk de Zoon van God die mens geworden is, onze broeder, en dat zonder op te houden God te zijn, onze Heer” (nr. 469).


IV Hoe is de Zoon van God mens?

Jezus heeft een menselijke ziel (met haar activiteiten van verstand en wil) en een menselijk lichaam, maar die menselijke natuur behoort werkelijk tot de goddelijke persoon van de Zoon; in zijn lichaam en ziel brengt Hij op menselijke wijze het goddelijke leven van de Drie-eenheid tot uitdrukking.

De menselijke ziel van Jezus was begiftigd met  een werkelijk menselijke kennis, zo ‘nam hij met de jaren toe in wijsheid en welgevalligheid’ (Lc.2,52).  Maar door de eenwording met het Woord kende en toonde de menselijke natuur van de Zoon van God in zich alles wat op God van toepassing is (diepgaande en directe kennis van de Vader).  In zijn menselijke kennis toonde de Zoon ook het goddelijk vermogen door te dringen in de geheime gedachten van het menselijk hart (bv. Mc 2,8; Joh. 22,5).  Zijn menselijke kennis bezat ook de wetenschap van de eeuwige heilsbeschikkingen die Hij was komen openbaren.  Wat Hij erkent niet te weten op dit gebied (vb Mc 13,32) daarover verklaart Hij elders dat Hij niet de zending heeft het te openbaren (vgl. Hand. 1,7).

De menselijke wil van Jezus volgt zijn goddelijke wil zonder weerstand te bieden of zich ertegen te verzetten.  Zijn menselijk verstand en zijn menselijke wil stemmen dus volmaakt overeen met en zijn onderworpen aan zijn goddelijk verstand en zijn goddelijke wil, die Hij gemeenschappelijk heeft met de Vader en de heilige Geest (482).

In het lichaam van Jezus is Hij, die als God  onzichtbaar is, zichtbaar onder ons verschenen (Prefatie van Kerstmis).  Jezus’ lichaam mag dan ook afgebeeld worden omdat men in die afbeeldingen de persoon vereert die afgebeeld wordt (o.m. 2de concilie van Nicea in 787).

Het hart van het mensgeworden Woord waarmee Hij ons heeft liefgehad en dat voor onze zonden werd doorboord, is het teken en symbool bij uitstek van de liefde waarmee de goddelijke Verlosser de Vader en alle mensen zonder uitzondering onophoudelijk bemint (Pius XII in ‘Haurietis aquas’ Gij zult water putten uit de bronnen van heil).

 



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (18)

resumé  : Ben Van Vossel cssr

  HFDST. 2  Art. 3 “Jezus Christus … (kkk nrs. 484-511)


§ 2  Die ontvangen is van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria


I Ontvangen van de heilige Geest.

‘Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?’, vroeg Maria.  De Schrift antwoordt: “De heilige Geest zal over U komen … en daarom zal wat geboren wordt heilig genoemd worden, Zoon van God”.  Gods Geest bewerkt dit mysterie van heiliging van Maria en dat Gods Zoon ontvangen wordt in een menselijke natuur die uit Maria voortkomt.  De eniggeboren Zoon van de Vader die als mens in de schoot van de maagd Maria is ontvangen is ook heel en al aangeraakt door de heilige Geest, al zal dit zich maar stilaan openbaren.


II Geboren uit de maagd Maria

De figuur van Maria krijgt haar licht vanuit Christus, maar wat Gods woord over Maria leert werpt ook licht op Christus.

In het Oude Verbond ontmoeten we allerlei vrouwen, waaronder zeer veel eenvoudige mensen die een rol zullen spelen in heel die aanloop tot het heil.  In haar, het dienstmeisje van de Heer, bereikt het plan van heil zin volheid.

Door Gods gezant wordt ze de “totaal begenadigde” genoemd, vol van genade.  Gods liefde maakt het haar mogelijk om in te stemmen met Gods plan dat zich doorheen haar ‘ja’ zal voltrekken.  Die begenadiging omvat ook haar onbevlekte ontvangenis.  Dit betekent een bijzondere genadegave van God “met het oog op de verdiensten van Christus Jezus, de Verlosser van het menselijk geslacht, waardoor ze gevrijwaard is van elke smet van de erfzonde” (Pius IX in 1854 bij de afkondiging van deze geloofswaarheid).  Deze genade verkrijgt ze vanuit Jezus.  Door Gods genade is Maria haar leven vang vrij gebleven van iedere persoonlijke zonde.

In geloofsgehoorzaamheid heeft Maria haar fiat, haar “ja” aan Gods plan gegeven.  Heel har persoon kwam zo in dienst van Gods heilsplan.  Als kerkvaders zeggen: “De dood kwam door Eva, het leven door Maria”, bedoelen ze dat zij ons Jezus gegeven heeft, die ons Heil is, ons Leven en Verrijzenis.

Wij noemen Maria de Moeder Gods (Theotokos in het Grieks, de Godbarende), waarmee wordt bedoeld dat haar Zoon, die zij als mens zal baren, niemand anders is dan de eeuwige Zoon van de Vader.  Daarmee zeggen we echter ook duidelijk dat zij niet aan de oorsprong staat van de goddelijkheid van Jezus Christus, als Zoon van God, die van alle eeuwigheid is voortgekomen uit de Vader.

Vanouds heeft de kerk geloofd in de maagdelijkheid van Maria bij de geboorte van Maria, maar ook dat ze blijvend maagd is gebleven.  De Schrift spreekt wel over de broeders en zusters van Jezus, wat de kerk steeds verstaan heeft als verwanten (bijvoorbeeld, Jakobus en Jozef in Mt 13,55 worden ‘broeders van Jezus’ genoemd, maar zijn in feite zonen van een Maria, een leerlinge van Jezus, die veelbetekenend aangeduid wordt als ‘de andere Maria’ (Mt 28,1).   Het maagdelijk moederschap van Maria in Gods heilsplan heeft redenen die zowel de persoon en de verlossende zending van Christus betreffen als het aanvaarden door Maria van deze zending voor alle mensen.

 


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (19)

resumé  : Ben Van Vossel cssr

Hoofdstuk  2  Art. 3 “Jezus Christus”


§ 3  De mysteries van het leven van Christus   (nrs. 512-570)


I Het hele leven van Christus is één mysterie

Eigenlijk worden er in het evangelie niet zoveel details gegeven over Jezus’ leven.  Wat er toch werd doorgegeven en opgeschreven heeft als bedoeling “opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn naam” (Joh. 20,31).  Dus geen echt opvallende verhalen zoals we die in de apocriefen aantreffen, zo van “’t at pap uit een panneke en ’t maakte Hem niet vuil”.  Heel Jezus’ leven doet ons aan de Vader denken, het spreekt ook van genezing, vrij-making, verlossing en het is een mysterie dat toont hoe God de mens eigenlijk gedroomd had.  Het is duidelijk dat Jezus gekomen is voor ons en dat Hij er ook nu nog helemaal is voor ons heil, ons geluk.  Hij wil een voorbeeld zijn en ons meetrekken op zijn weg van heil.


II De kinderjaren en het verborgen leven van Jezus

De komst van de Zoon van God werd eeuwenlang voorbereid en door profeten aangekondigd, heel in het bijzonder door Johannes de Doper.  In de Advent vieren we dat zelf ook en zien we uit naar zijn tweede komst.  Met Kerstmis vieren we zijn geboorte uit de Maagd Maria en verder worden in het evangelie wordt aan de hand van enige gebeurtenissen Jezus getoond als gehoorzaam aan de voorschriften van de wet, als de redder voor joden en niet-joden (Feest van Driekoningen of Openbaring), als helemaal toegewijd aan God (Opdracht) en als Degene die vervolgd wordt door de duisternis maar toch de definitieve bevrijder zal zijn.

Het verborgen leven van Jezus toont ons verder de onderdanigheid aan zijn ouders, het respect voor het gewone menselijk leven (Nazareth) maar tevens het mysterie van “Gods verlangen het eerst” (Terugvinding in de tempel: ‘Wist ge niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’).


III De mysteries van het openbare leven van Jezus

Jezus laat zich dopen en laat zich daarmee bij de zondaars rekenen: de geliefde Zoon wordt het Lam dat de zonde van de wereld wegdraagt.  In het water van de doop willen wij ons klein maken, onze zonde begraven om, samen met Jezus, geliefde kinderen van God te worden.

In het verhaal van de bekoringen van Jezus zien wij dat Hij Gods verlangen boven alles stelt; hier blijkt al dat Hij uiteindelijk de duivel zal overwinnen.  In de veertigdagentijd willen wij ons bij Jezus aansluiten in zijn weerstaan aan het kwaad en zijn op(en)komen voor Gods verlangen.

Door zijn prediking wil Jezus de familie van God bijeenroepen: ieder mens is daartoe uitgenodigd, rijk, arm, van welk ras of volk, sterk of zwak.  Hij wil allen tot zich trekken en zo tot de Vader.  Het koninkrijk van God is er voor alle mensen; ook de zondaars - zij zelfs speciaal - worden uitgenodigd om binnen Gods Rijk te gaan leven.  Jezus gaf zijn leven om allen te heiligen.  De parabels van Jezus maken ons dat duidelijk.

Dat Hij de Messias is die het Rijk van God tegenwoordig brengt toont Jezus door tekenen, genezingen en door de kwade uit te drijven.

Zijn apostelen laat Hij delen in zijn zending en Hij geeft aan zijn kerk zeggingsmacht op leerstellig en disciplinair gebied, via het dienstwerk van de apostelen en speciaal het Petrusambt (binden en ontbinden) met de opdracht de kerkgemeenschap te leiden (Joh. 10,11; 21,15-17).

De gedaanteverandering verwijst zowel naar het lijden van de Heer als naar zijn heerlijkheid.  Maar ook Jezus’ lijdensvoorspellingen en zijn messiaanse intocht in Jeruzalem zijn tekenen die zelfs voor de leerlingen van Jezus niet direct duidelijk waren.  Eenvoudigen hebben het wel begrepen: “Gezegend die komt in de Naam van de Heer, hosanna in de hoge!”.  Palmzondag is het begin van de liturgie van de Goede Week waarin het koninkrijk van de Koning-Messias verwezenlijkt wordt door zijn doortocht (= Pasen) van dood naar verrijzenis. 



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (20)

resumé  : Ben Van Vossel cssr

HFDST. 2  Art. 4 “Jezus Christus heeft geleden, is gekruisigd, gestorven en begraven…

Het Paasmysterie van het kruis en de verrijzenis van Christus staat centraal in de Blijde Boodschap die de apostelen en de Kerk te verkondigen hebben.  Dat blijft ook vandaag zo.  Hoe is het met Jezus zover kunnen komen dat Hij verworpen werd?

§ 1  Jezus en Israël   (kkk nrs. 574-594)

In Jezus’ openbaar leven zien we dat hij vrij spoedig tegenstand ondervindt van een aantal Farizeeën en partijgenoten van Herodes.  Hij wordt beschuldigd van kritiek op de leer van de Wet en de mondelinge tradities, op de centrale plaats van de tempel van Jeruzalem en dat Hij bij het beklemtonen van zijn eigen zending de grootheid van de Ene God aantast.  Toch zegt Hij dat Hij de wet niet komt opheffen maar ze tot vervulling komt brengen; dat zal Hij doen in zijn eigen persoon door zich totaal te wijden aan Gods verlangen.  Wel gaat Hij soms in tegen scheeftrekkingen door bepaalde te menselijke tradities.  En hoewel Jezus een grote liefde heeft voor de tempel, stelt Hij dat God overal kan aanbeden worden in ‘geest en waarheid’ en Hij ziet zichzelf bovendien als de definitieve woning van God onder de mensen.  De sfeer werd nog meer vergiftigd doordat Jezus Gods barmhartigheid naar zondaars en tollenaars duidelijk concretiseerde.  Jezus vroeg ook om geloof in zijn persoon op grond van de werken die Hij deed.  Dat hebben de religieuze leiders niet gekund omdat ze daarvoor moesten sterven aan hun eigen vastgeroeste meningen; vandaar dat ze meenden dat Jezus als Godslasteraar (‘niemand kan zonden vergeven dan God alleen’) de dood verdiende.

§ 2 Jezus is gekruisigd en gestorven (nr. 595-623)

Je kan niet zeggen dat alle joodse verantwoordelijken Jezus wilden elimineren; nog minder kunnen we zeggen dat het Joodse volk collectief verantwoordelijk is voor de dood van Jezus.  Er was heel wat onwetendheid en het ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’ is geen profetisch woord maar was gewoon een bekrachtigingsformule bij een proces.  Eerder kunnen we zeggen dat de zwaarte van Jezus’ lijden, de vracht die het ‘Lam Gods’ te dragen had, veroorzaakt wordt door de zonde van ieder.  Mea culpa!  Het is niet de duivel die Christus kruisigde.  Mea culpa!

Doorheen de menselijke verblinding en schuld heeft God zijn plan van heil toch uitgevoerd en ‘volgens de Schriften’ is Christus gestorven voor onze zonden.  Door in onze bestaanswijze in te treden heeft Hij door zijn totale gegevenheid aan God het zondige van dat mensenbestaan omgekeerd tot hoogste beleving van liefde tot God.  Door zijn gave tot in de dood zijn wij verlost (Rom. 5,10; 8,32).  Daarin openbaart zich Gods liefde, dat Hij zijn Zoon heeft gezonden ‘om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen’ (1 Joh. 4,10).  ‘Want dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen (de velen = voor allen) vergoten wordt tot vergeving van zonden.’ (Mt. 26,28).

Eigenlijk is heel het leven van Jezus een offerande aan de Vader.  ‘Ik ben gekomen om uw wil te doen’ (Hebr. 10,5-10).  Uit vrije wil (Joh. 10,18) heeft Hij zich gegeven uit liefde voor ons (Joh. 13,1) en Zijn levensoffer heeft Hij op voorhand gevierd tijdens het Laatste avondmaal (Luc. 22,19).

In de Hof van Olijven (Getsemane) heeft zijn pijnlijke doodsangst Hem niet afgehouden van zijn totale overgave aan de Vader en zijn heilig lijden op het kruishout heeft voor ons de rechtvaardiging verdiend.  Het is het unieke en definitieve offer, het offer van het Nieuwe verbond (1 Kor. 11,25); Jezus’ gehoorzaamheid maakte onze ongehoorzaamheid weer goed (Rom. 5,19).

Jezus nodigt zijn volgelingen uit om in zijn voetspoor te treden, ons kruis op te nemen en Hem te volgen (1 Petr. 2,21; Mt 16,24).  Maria was heel nauw betrokken bij het mysterie van Jezus’ verlossend lijden.




    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      




KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (21)

Samenvatting: Ben Van Vossel

… en is begraven. (kkk nr.624-630)

Een korte tekst moesten we nog toevoegen aan onze samenvatting in vorig nummer.  De mensgeworden Zoon van God is gestorven en begraven.  Tijdens het verblijf in het graf bleef zijn goddelijke persoon zowel zijn ziel als zijn lichaam aannemen, al waren die door de dood van elkaar gescheiden.  Daarom heeft, zoals Petrus op Pinksteren verkondigd, het gestorven lichaam van Christus het bederf niet gezien.

Art. 5 “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden”
§ 1 Neergedaald ter helle (631-637)
In dit artikel wordt in feite verwoord wat Petrus in zijn Paasbrief zegt: “Het evangelie is ook aan de gestorvenen verkondigd…” (1Petrus 4,6).  Het betreft de laatste fase van de Messiaanse zending van Jezus: zijn verlossingswerk breidt zich uit tot alle mensen van alle tijden en alle plaatsen.  Hij is ook voor de mensen van lang geleden “de Leidsman ten leven” (Hand. 3,15).  De vorst van de dood, de duivel is onttroond “en hen die door de vree”s voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren heeft Hij bevrijd” (Hebr. 2,14-15).  De sleutels van de dood en het dodenrijk – om het nu maar eens in de apocalyptische taal van het boek van de Openbaring te zeggen – zijn voortaan in handen van de verrezen Heer Jezus.  Ook de dood hoeft ons geen angst aan te jagen: wij worden opgevangen door Hem die ons liefhad tot het uiterste.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      

 

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (22)

Samenvatting: Ben Van Vossel

Art. 5 “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden”

§ 2 Hij is de derde dag verrezen uit de doden (638-658)

De verrijzenis van Jezus is de centrale waarheid van de eerste christengemeenschap en wordt samen met het kruis als wezenlijk onderdeel van het Paasmysterie verkondigd.

I. Historische en transcendente gebeurtenis (639 vg.)
Het nieuwe Testament verhaalt ons het mysterie van de verrijzenis als een gebeuren waarvan men de manifestaties kon vaststellen, zoals o.m. Paulus belijdt: “… dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag volgens de Schriften, en dat Hij is verschenen aan Kefas (=Petrus) en daarna aan de Twaalf” (1 Kor. 15,3-4).
Het lege graf is een van die manifestaties waarbij de verschijningen van de Verrezene als verdere invulling komen.  Enkele vrouwen waren de eerste boodschapsters van de verrijzenis van Christus.  Dan Petrus en daarna de Twaalf.

Het authentieke, werkelijke lichaam van Jezus draagt enerzijds nog de sporen van het lijden (“leg uw hand in mijn zijde”) maar heeft ook de kenmerken van een verheerlijkt lichaam; het is niet meer gebonden aan tijd en ruimte.  Jezus’ menselijke natuur behoort alleen nog tot het goddelijk rijk van de Vader.  De verrijzenis van Jezus is ook iets totaal anders dan sommige opwekkingsverhalen (bv. Lazarus of de zoon van de weduwe) waar de tot leven gewekte een gewoon aards leven terugkreeg.  Het lichaam van Jezus deelt in het goddelijk leven door de staat van zijn heerlijkheid, zodat Paulus over Christus zal zeggen dat Hij “de hemelse mens” is. (1kor. 15,35-50).

II. De verrijzenis – werk van de heilige Drievuldigheid (648 vg.)
De verrijzenis is een transcendent (een bovennatuurlijk) ingrijpen van de Drie-Ene God, vandaar dat in de Bijbel nu de een dan de ander der goddelijke personen als handelend wordt aangegeven.  ‘De goddelijke persoon van Christus bleef verenigd met zijn door de dood van elkaar gescheiden ziel en lichaam; de verrijzenis komt tot stand wanneer de gescheiden delen weer verenigd worden’.

III Zin en heilsbetekenis van de verrijzenis (651 vg)
Als Christus niet verrezen is, dan is onze prediking zonder inhoud en ons geloof eveneens, schrijft Paulus (1 Kor. 15,14).  Het is immers de bevestiging van alles wat Christus zelf gedaan en geleerd heeft.  Het is ook de vervulling van de beloften van het Oude Testament (zie Hand. 13,32-33).  De godheid van Christus wordt er ook door bevestigd: “Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien dat Ik ben” (Joh. 8,28).

Het Paasmysterie is tweeledig: door zijn dood bevrijdt Christus ons van de zonde, door zijn verrijzenis verschaft Hij ons toegang tot een nieuw leven.
Dit nieuw leven houdt in: overwinning op de dood als gevolg van de zonde en een nieuw deelhebben aan de genade.  Dit leven maakt ons tot Gods kinderen door aanneming.
De verrijzenis van Christus is, zoals de verrezen Christus zelf, oorsprong en bron van onze toekomstige verrijzenis.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


Katechismus van de Katholieke Kerk (23)

Samenvatting: Ben Van Vossel

Art. 6 “Jezus is opgestegen ten hemel, Hij zit aan de rechterhand van God de almachtige Vader” (kkk. 659-667)

“Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd Hij ten hemel opgenomen en zit aan de rechterhand van God” (Mk 16,19).  Het lichaam van de Heer Jezus is verheerlijkt vanaf het moment van zijn verrijzenis. Dat blijkt uit de bovennatuurlijke eigenschappen die zijn lichaam sindsdien bezit. Toch beschrijft het Nieuw Testament hoe Jezus nog een tijdlang – men spreekt daar van 40 dagen – aan hen verscheen. De laatste verschijning van Jezus eindigt dan met het onomkeerbare binnengaan van zijn menselijke natuur in de goddelijke heerlijkheid, wat gesymboliseerd wordt door de wolk en door de uitdrukking dat hij ‘naar de hemel is waar hij voortaan gezeten is aan de rechterhand van de Vader’. De verschijning aan Paulus noemt de KKK ‘uitzonderlijk en uniek’.

De historische maar vooral transcendente (ze heeft namelijk een bovennatuurlijke betekenis) gebeurtenis van de Hemelvaart geeft de overgang aan van de ene verschijningsvorm (na de verrijzenis) van de verrezen Heer naar de andere (na de Hemelvaart).

Deze laatste fase (Jezus’ verheerlijking ‘aan de rechterhand van de Vader’) staat in nauw verband met de eerste, nl. zijn menswording. Alleen de Zoon van God heeft toegang tot de heerlijkheid van de Vader.  En toch zijn wij niet zonder hoop: “Waarheen Hij ons is voorgegaan, zullen wij eenmaal volgen” (Prefatie van de Hemelvaart). Enkel Jezus kan ons naar de Vader toe trekken.  Door zijn kruis is Jezus, als een hogepriester, het rijk van God binnengegaan om voor altijd voor ons ten beste te spreken.

‘Zitten aan de rechterhand van de Vader’ betekent dat de Zoon van God, vóór alle eeuwen als God bestaande en gelijk in wezen aan de Vader, na zijn leven hier op aarde, ook lichamelijk deelheeft aan die eeuwige waardigheid, nadat ook zijn lichaam verheerlijkt is. Wij mogen Hem verheerlijken en onze hulde brengen, tot eer van God, de Vader.

(In volgend nummer: Vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden)




    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (24)

Samenvatting: Ben Van Vossel

Art. 7 “Vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden” (kkk 668-682)


I Hij zal wederkomen in heerlijkheid

“Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden” (Rom 14,9). Door zijn totale overgave aan de Vader is Jezus Heer geworden van alles en allen. In de Kerk is die heerschappij in kiem aanwezig. We mogen dan ook zeggen dat we nu in de laatste tijden leven.

In afwachting van het openbreken van dat rijk van Jezus mogen wij blijven bidden “Kom, Heer”, een bede die de Geest in ons hart legt (Apoc. 22,17.20). Het is nu de tijd van de Geest en de tijd om te getuigen van Gods overgrote liefde in de persoon van Jezus, maar het is ook een tijd van wachten en waakzaam zijn want het kwaad is nog volop aanwezig om ons heen en ons hart moet er aan weerstaan.

De komst van Jezus als verheerlijkte Messias kan elk moment plaatsgrijpen. In de Schrift zijn er toespelingen dat Israël Hem eerst zal moeten herkennen. Daarvan zijn soms tekenen te zien, maar het zijn christenen geweest die het gelaat van Jezus vaak verduisterd hebben voor Joodse mensen, denk aan de ‘pogroms’ in christelijke landen.

In de Schrift wordt ook vaak gesproken over een uiteindelijke beproeving, vervolgingen, valse profeten en een soort pseudo-messianisme waarin de mens zichzelf verheerlijkt in plaats van God en zijn Messias, die als mens verschenen is.

De uiteindelijke zege van het koninkrijk zal geen aardse triomf van de kerk zijn maar de overwinning van God op het kwaad. Na de laatste kosmische beving van deze wereld, die voorbijgaat, zal God zijn definitieve uitspraak doen over goed en kwaad (laatste oordeel).

II Om te oordelen de levenden en de doden (678-682)

Jezus heeft ooit een duidelijk teken gesteld voor het afwijzen van de genade en de goddelijke liefde, namelijk onze houding ten overstaan van de naaste. Het is goed daar ernstig rekening mee te houden.

God heeft het oordeel in handen van de Zoon gelegd, schrijft Johannes (5,22). Wij weten dat Jezus niet gekomen is om te oordelen maar om te redden. Het komt er op aan in ons leven de genade en de Geest van liefde niet af te wijzen, want dan veroordelen wij reeds onszelf. De verborgen gezindheid van de harten zal uiteindelijk duidelijk worden. God wil ons eeuwig geluk, laten wij zijn liefde niet van ons wegduwen.


DERDE HOOFDSTUK : Ik geloof in de Heilige Geest. (kkk 683-686)

 

Niemand kan zeggen ‘Jezus is de Heer’ tenzij door de Heilige Geest. Niemand bidt met Jezus tot God als zijn Vader (Abba) tenzij door de Geest. Door ons doopsel ontvingen wij persoonlijk (door de heilige Geest in de kerkgemeenschap) het geloof in Gods liefdevolle nabijheid in Jezus.

Zoals wij de Vader en de Zoon aanbidden en verheerlijken zo aanbidden en verheerlijken wij ook de heilige Geest (geloofsbelijdenis). Dat is het mysterie van de heilige Drievuldigheid. Pas in deze eindtijd zien we duidelijker hoe Gods Geest volop aan het werk is en het werk van Christus aan het voltooien is in de kerk, de gemeenschap van de gelovigen, de vergeving van de zonden, de verrijzenis van het lichaam, het eeuwig leven.

Lees in volgend nummer: art. 8 “Ik geloof in de heilige Geest”



    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (25)

Samenvatting: Magda De Wilde,

verantw. Gebedsgroep Maria-Kefas, West

“DE HEILIGE GEEST”  (kkk nrs 687-747& 1091-1109)

1 In de Geloofsbelijdenis zeggen we: “Ik geloof in de heilige Geest” (nr 687-688)

De Kerk, de gemeenschap die leeft vanuit het geloof van de apostelen en die het geloof doorgeeft, is de plaats waar wij de heilige Geest leren kennen.  Zij zegt dat Hij actief aan het werk is

- in de Schriften die Hij geïnspireerd heeft.

- in de overlevering, waarvan de Kerkvaders de steeds actuele getuigen zijn.

- in het leergezag van de Kerk, dat ons o.m. leert dat de heilige Geest bestaat.

- in de sacramentele liturgie, door middel van woorden en symbolen, waarin de heilige Geest ons in contact brengt met Christus.

- in het gebed waarin Hij voor ons ten beste spreekt en ons bijstaat.

- in de genadegaven (charismen) en de bedieningen waardoor de Kerk wordt opgebouwd.

- in de tekenen van het apostolisch en missionair leven

- in het getuigenis van de heiligen, waarin Hij zijn heiligingswerk laat zien en het heilswerk voortzet…

2 Vanuit de Drie-eenheid: de gezamenlijke zending van de Zoon en de Geest (nr. 689-690)

Hij die door de Vader in onze harten werd gezonden, de Geest van zijn Zoon, is werkelijk God.  Eén in wezen met de Vader en de Zoon, is Hij onlosmakelijk met hen verbonden, zowel in het diepste leven van de H. Drievuldigheid, als in zijn gave van liefde voor de wereld.

Christus is in de wereld zichtbaar verschenen, het zichtbare beeld van de onzichtbare God, maar het is de Geest die Hem openbaart. “Het bewijs dat gij zonen zijt: God heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader!”

3 Benamingen en symbolen van de heilige Geest (nr. 691-701)

- Heilige Geest, zo luidt de eigennaam van Hem die wij aanbidden en verheerlijken samen met de Vader en de Zoon.  De Kerk heeft deze naam ontvangen van de Heer Jezus zelf.

- De benamingen van de H.Geest: Paracleet,  Helper, vertrooster.  Jezus noemt de H.Geest: de Geest der waarheid.

- De symbolen van de H.Geest: water, zalving, vuur, wolk, licht, zegel, hand(oplegging), vinger (door de ‘vinger Gods’, de zachte aanraking van God, drijft Jezus duivels uit), duif (zondvloed, doopsel van de Heer); je treft dit alles ook aan als symbolen in de kerken, aan vroegere preekstoelen en aan het altaar.

4 De Geest en de tijd van de beloften (Oud Testament) (nr. 702-716)

In het Oude testament lezen we hoe de H.Geest de tijd van de Messias voorbereidt: in de schepping, in de gave van de Wet en vooral in het woord van de profeten.

De H.Geest bereidt een volk voor op de komst van de Messias.  De ingesteldheid van deze “armen” komt tot uitdrukking in de psalmen: een hart dat is gezuiverd en verlicht door de H.Geest.  Uit deze “armen” vormt de Geest een welbereid volk voor de komst van de Heer Jezus.

5 De Geest van Christus in de volheid van de tijd (nr. 717-730)

In de volheid van de tijd komen alle voorbereidingen op de komst van Christus tot vervulling in Maria.  Door de werking van de H.Geest in haar, geeft de Vader aan de wereld de Immanuel, de “God-met-ons”, Jezus, onze Heer.

6 De heilige Geest en de Kerk (nr 731-741)

Na zijn dood en verrijzenis stort Jezus Christus vanuit zijn volheid de H.Geest uit over de apostelen en de Kerk.  Dat noemen we Pinksteren.

De heilige Geest, die door Christus, het Hoofd van de Kerk, wordt uitgestort over zijn ledematen, bouwt, bezielt en heiligt de Kerk.  De Kerk is het sacrament van de gemeenschap van de H. Drievuldigheid en de mensen.

7 De heilige Geest en de Kerk in de liturgie (nr 1091-1109)

In de liturgie van de Kerk wordt God de Vader gezegend en aanbeden als de bron van alle zegeningen van de schepping, en van het heil waarmee Hij ons in zijn Zoon heeft begiftigd, om ons de Geest van het Kindschap Gods te geven. Door de kracht van de heilige Geest wordt in de liturgie het heilsmysterie van Christus tegenwoordig gesteld.

Het Lichaam van Christus dat de Kerk is, is als het ware sacrament (= teken én instrument), waarin de heilige Geest het heilsmysterie schenkt.  De Kerk die onderweg is, ontvangt een voorsmaak van de hemelse liturgie. En de zending van de heilige Geest in de liturgie van de kerk bestaat hierin, dat Hij de verzamelde geloofsgemeenschap voorbereidt op de ontmoeting met Christus.  Dat Hij Christus in herinnering brengt en kenbaar maakt aan de verzamelde geloofsgemeenschap.  Dat Hij het heilswerk van Christus tegenwoordig stelt en actualiseert door zijn omvormende kracht.  En dat Hij in de Kerk de gave van gemeenschap vruchtbaar laat zijn. Geen enkele Jezusgemeenschap kan zonder Hem.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (26)

“IK GELOOF IN DE HEILIGE, KATHOLIEKE KERK (748g.)

 

Het 2de Vaticaans Concilie zag het als zijn plicht om het licht van Christus over alle mensen te laten stralen, door aan ieder mens het evangelie te verkondigen. Het licht van Christus weerspiegelt zich op het gelaat van de Kerk, door de invloed van de heilige Geest. Het geloof dat de Kerk ‘heilig’ en ‘katholiek’ is, ‘een’ en ‘apostolisch’ hangt samen met het geloof in God de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Eigenlijk staat in de Latijnse tekst van de geloofsbelijdenis niet dat we “in” de kerk geloven, maar dat het geloof dat de kerk heilig, katholiek, één en apostolisch is deel uitmaakt van ons geloof in God, die alle goede gaven geeft. Vandaar: Credo … ecclesiam.

§ 1. De Kerk volgens Gods heilsplan

I. Namen en beelden van de Kerk

Ecclesia (Eglise), zoals het in het Nieuwe Testament gebruikt wordt, betekent ‘bijeenroeping’ en verwijst naar de bijeenkomsten van het Uitverkoren Volk op weg in de woestijn, bijeenkomst vooral bij de Sinaï, waar het Gods Woord ontving en tot een heilig volk werd gevormd. Ons woord ‘kerk’ (church, Kirche) komt eerder van het Griekse kyriakè: ‘zij die de Heer toebehoort’.

Kerk betekent zeker niet enkel de liturgische bijeenkomst (meestal in een gebouw dat we ook ‘kerk’ zijn gaan noemen) maar ook de plaatselijke gemeenschap of zelfs de universele gemeenschap van gelovigen.

Beelden die gebruikt worden voor de kerk (753-757)

Volk van God, Lichaam van Christus (waarvan Hij het hoofd is en wij de ledematen zijn). Maar ook veel andere beelden worden gebruikt voor de kerk: de schaapstal waar God zijn mensen samenbrengt, de kudde die door Jezus, de goede Herder wordt geleid en voor wie Hij zijn leven gaf, Gods akker, de ranken die verbonden zijn met Jezus, de wijnstok. Gods bouwwerk waarin zijn gezin woont of waarvan wij de levende stenen zijn. De Bruid voor wie Jezus zich heeft overgeleverd opdat ze onberispelijk zou zijn. Ieder van deze beelden vraagt om bezinning daarrond, en er zijn nog veel soortgelijke symbolen gebruikt voor de Kerk.


II. Oorsprong, stichting en zending van de kerk (758-769)

Het is de Vader die mensen wilde verheffen tot deelname aan zijn goddelijk leven. Een liefdeplan waarvoor we telkens weer perplex staan! In Jezus wilde Hij zo zijn gezin vormen. De heilige Geest zal dat werk voltooien. Je zou met de eerste christenen kunnen zeggen dat de wereld en de mensheid is geschapen met het oog op de kerk, op de vorming van het gezin van God.

Het Oude Godsvolk was reeds een voorbereiding tot de vorming van mensen die God zouden toegewijd zijn. Jezus heeft de Kerk gesticht, door zijn verkondiging en doordat mensen in Hem geloofden. Hij heeft er zelfs een bepaalde structuur aan gegeven door de keuze van de Twaalf met Petrus aan het hoofd. Maar eigenlijk is de Kerk geboren uit Jezus’ totale gave op het kruis (terwijl die gave reeds vooraf werd uitgebeeld in de viering van het heilig avondmaal: ‘Dit is mijn Lichaam, dit is mijn Bloed’). Naar het mooie beeld van Eva die uit de rib van de ingeslapen Adam werd gevormd, zo is de kerk geboren uit het doorboorde hart van de op het kruis gestorven Christus.

De heilige Geest maakt de kerk op Pinksteren tot een groep die - zonder Jezus zichtbaar in hun midden - als zichtbare groep naar buiten treedt en het Blijde Nieuws begint te verkondigen in de kracht van de Geest. Door de invloed van de heilige Geest is zij op aarde reeds de kiem en de aanvang van Gods koninkrijk.

Nu is de kerk nog onderweg en ziet uit naar de dag waarop ze met haar Heer zal verenigd zijn. Maar de voltooiing van de kerk en door haar van de wereld gaat doorheen zware beproevingen, tot alle rechtvaardigen in de universele kerk bij de Vader zullen verzameld zijn. Christenen weten dat zij hier geen blijvende woonplaats hebben, maar dat hun vaderland in de hemel is, het rijk van God.  (vervolgt)


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      

KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (27)

III. HET MYSTERIE VAN DE KERK (kkk 770-780)

Enkel met ‘de ogen van het geloof’ kan men de geestelijke werkelijkheid zien van de Kerk en hoe ze draagster is van goddelijk leven.

1 Zichtbaar en onzichtbaar (771)

Je hebt geen juist zicht op de kerk als je niet ziet

- hoe ze een hiërarchische structuur heeft en tegelijk het mystiek lichaam van Christus is

- hoe ze een zichtbare vereniging en tegelijk een geestelijke gemeenschap is

- hoe ze een aardse kerk en tegelijk een met hemelse gaven bedeelde kerk is.

Dit alles maakt dat ze soms heel menselijk, soms zelfs zondig en bevuild verschijnt en dan weer heilig en lichtend. “Zwart van het stof maar toch mooi, bleek door de vermoeidheid en smart van de lange ballingschap, maar toch gesierd door een hemelse schoonheid”, schrijft de h. Bernardus van Clairvaux.

2 Mysterie van de gemeenschap van de mensen met God (772-773)

Omdat de Kerk verbonden is met Christus als met haar Bruidegom wordt de Kerk zelf ook een mysterie. Haar doel is de gemeenschap van de mensen met God. Alles wat in haar sacramenteel of menselijk aanwezig is, is daarop gericht: de heiligheid van de ledematen van Christus. Maria gaat ons voor in die heiligheid.

3 Universeel sacrament van het heil (774-776)

Christus is het heilsmysterie zelf.In Christus is de kerk als het ware het teken en het instrument van de innige vereniging met God en ook van de eenheid van de mensheid (in de kerk moet plaats zijn voor alle mensen van overal). De kerk wordt door Christus gebruikt voor de verlossing van allen.

 

     NAAR INHOUD        NAAR  TOP      



KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (28)

Samenvatting: Ben Van Vossel cssr

§ 2. Namen voor de Kerk

I De Kerk - Volk van God (781-786)

God heeft het volk van Israël uitverkoren, er een verbond mee gesloten en het geleidelijk onderwezen. Dit alles is geschied als voorbereiding en voorafbeelding van het nieuwe en volmaakte Verbond dat in Christus zou worden afgesloten. Dat nieuwe verbond heeft Christus ingesteld in zijn bloed. Joden en heidenen mogen in de Geest tot één geestelijk volk uitgroeien.

1 Kenmerken van het volk van God

- God vormde zich een volk uit hen die vroeger geen volk waren: “een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie” (1 Petrus 2,9).
- Men wordt lid van dat volk door: “wedergeboorte”, “uit water en geest” (Johannes 3, 3-5), namelijk door het geloof in Christus en het heilig doopsel.
- Het Hoofd is Jezus Christus (Gezalfde, Messias) en door de werking van de heilige Geest is het dus het “het Messiaans volk”.
- Het volk is geroepen tot de vrijheid van de kinderen van God; hun hart is tempel van de heilige Geest.
- De nieuwe wet van de heilige Geest is het gebod van de liefde
- Het is geroepen om licht en hoop en heil van de wereld te zijn
- Het doel is: het Koninkrijk van God, waar God bemind en gediend wordt.

2 Een volk van priesters, profeten en koningen

Jezus was door de vader gezalfd met de heilige Geest en gemaakt tot priester, profeet en koning. Heel het volk van God deelt in diezelfde functies.

1° Priester: met, in en door Christus wijden wij onszelf, de mensheid en de hele wereld toe aan God, de Vader en zoals Christus, de Middelaar bidden wij om zegen.
2° De profetische functie betreft de bovennatuurlijke geloofszin van heel het volk waarvan het dan ook de getuige is in de wereld.
3° De koninklijke functie betekent voor de christen dat we Christus dienen, vooral in de armen en noodlijdenden. Zoals Jezus willen wij leven in dienstbaarheid.

II De Kerk - Lichaam v Christus (787-796)

1 De Kerk = gemeenschap met Jezus

Jezus deelde zijn leerlingen alles mee wat Hijzelf voor belangrijk hield, Hij maakte hen ook deelgenoten van zijn zending, zijn vreugde en zijn lijden. Hij nodigt hen uit tot innige levensgemeenschap met Hem, zoals de rank met de wijnstok en die gemeenschap mogen we beleven in de Eucharistie: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Joh. 6,56). De heilige Geest zou later zijn volgelingen vormen tot Jezus’ lichaam. Dit betekent: onderlinge eenheid, Christus als Hoofd, de Kerk als bruid van Christus. De eenheid betekent niet dat er geen verscheidenheid zou mogen zijn; de heilige Geest bewerkt de onderlinge liefde en de verscheidenheid van functies en diensten. Christus is het Hoofd van dit grote Lichaam: naar Hem willen wij onszelf laten vormen, ook in zijn mysterie van lijden en verrijzen. Hij voorziet in alles wat we nodig hebben om zijn volgelingen te kunnen zijn. “Wat Jezus en de Kerk betreft, ben ik van mening dat het één geheel is en dat men hierover geen moeilijkheden moet maken”, zei Jeanne d’ Arc tot haar rechters. De Kerk en ieder gelovige is nauw verbonden met Christus, in een persoonlijke relatie als bruid en bruidegom. Jezus heeft zich in zijn menswording en zijn levensoffer verbonden en blijft voor zijn Kerk zorgen als voor zijn eigen lichaam.

2 De Kerk = tempel van de heilige Geest

De heilige Geest verbindt ons met Christus en met elkaar. Hij maakt van de kerk “de tempel van de levende God” (2 kor. 6,16). De liefde, de werkzaamheid van de sacramenten, de deugden en allerlei bijzondere gaven (charismata) om allerlei taken en diensten op ons te kunnen nemen voor de vernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk... het gebeurt alles onder stuwing van de heilige Geest.

Zo  leeft het volk van God, verspreid over de hele wereld, vanuit de liefde van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.

 

    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (29)

Samenvatting: Ben Van Vossel cssr

III De Kerk - tempel van de heilige Geest (797-810)

Zoals de ziel voor het lichaam (in een tweedelig zicht op de mens) zo is de heilige geest voor het Lichaam van Christus. Hij bewerkt die mysterievolle  eenheid met Christus en met elkaar. Hij bouwt de Kerk op en voorziet in alles wat ze nodig heeft. Wij mogen biddend uitzien naar het komen van de heilige Geest in de Kerk en in onszelf en Hem bewust een plaats geven in ons geestelijk leven.

De bijzondere gaven van de Geest, de charismata, zijn in ieder geval bedoeld om het hele lichaam, de Kerk, te helpen, en te voorzien in de noden van de wereld. Wie speciale charismata ontvangt mag er blij om zijn maar ook de hele kerk. Zij geven immers een bijzondere rijkdom, apostolische vitaliteit en heiligheid aan het hele Lichaam van Christus. Ze moeten wel in eenvoud aanvaard worden als ‘gaven’ en gebruikt volgens de liefde, de maatstaf van de charismata. Hieruit blijkt dat onderscheiding van geesten (of het van God is ofwel iets kwaads beoogt of voor eigen glorie wordt aangewend) steeds nodig zal blijken opdat de charismata het welzijn van allen zou bevorderen.

Ik geloof in de heilige Geest
Die Heer is en het leven geeft;
Die voortkomt uit de Vader en de Zoon;
Die met de Vader en de Zoon
tesamen wordt aanbeden en verheerlijkt;
Die gesproken heeft door de profeten.

     NAAR INHOUD        NAAR  TOP      



KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (30)  
I De kerk is één (813-822)

Samenvatting: Ben Van Vossel cssr

Het mysterie van de eenheid  
Zij is één door haar oorsprong omdat ze voortkomt uit de Drie-Ene God, omdat ze door Jezus is opgericht, omdat ze door de H. Geest wordt bezield en geleid. Toch is er in de kerk een grote verscheidenheid door de verscheidenheid van gaven, taken, levensomstandigheden en levenswijzen; de eigen tradities van particuliere kerken staan die eenheid niet in de weg maar betekenen een verrijking. De zonde en haar gevolgen zijn wel een aansporing om “de eenheid van de geest te behouden door de band van de vrede”. (Ef. 4,3)

Die eenheid bestaat in de band van liefde. Maar ook in de zichtbare banden:  
- de belijdenis van het ene, van de apostelen ontvangen geloof;  
- de gemeenschappelijke viering van de goddelijke eredienst, vooral van de sacramenten;  
- de apostolische opvolging door het sacrament van de wijding, die de broederlijke eensgezindheid binnen Gods familie handhaaft.

De wonden van de eenheid.  
Van bij het begin zijn er scheuringen ontstaan binnen de kerkgemeenschap en Paulus keurt die af.

“Broeders, ik doe een beroep op u in de naam van onze Heer Jezus Christus: weest allen eensgestemd, laat er geen verdeeldheid onder u zijn; weest volkomen een van zin en een van gevoelen” (1Kor.1,10 ). De katechismus haalt een sterk woord van Origines aan: “Waar zonde is, daar is ook veelheid, schisma, ketterij, conflict; maar waar deugd is, daar is ook een eenheid die bewerkte dat alle gelovigen slechts één lichaam waren en één ziel” .

De katholieke kerk erkent de mensen die uit het geloof in het doopsel zijn gerechtvaardigd als christenen en als broers en zussen in de Heer .

Ook buiten de grenzen van de katholieke eenheid ontmoeten we het geschreven woord van God, het leven van de genade, geloof, hoop en liefde en andere innerlijke gaven van de heilige Geest en ook zichtbare elementen. Al die elementen komen van en leiden naar Christus en roepen op zich al op tot “katholieke eenheid”.

Op weg naar eenheid  
Jezus heeft de eenheid aan zijn kerk geschonken en naar onze geloofsovertuiging leeft zij onverliesbaar voort in de katholieke kerk. De kerk moet altijd bidden en werken om die eenheid die Christus wil te behouden, te versterken en te vervolmaken.

In nr. 821 worden een aantal praktische punten aangegeven op die weg van de eenheid waartoe Jezus’ gebed om eenheid en de Heilige Geest ons uitnodigen:

- Een permanente vernieuwing van de kerk (= van ieder van ons) door een grotere getrouwheid aan haar roeping.  
- Een innerlijke ommekeer om zuiverder “volgens het evangelie te leven”.  
- Het persoonlijk en gemeenschappelijk gebed voor de eenheid van de christenen is de ziel van de oecumenische beweging die zo ook een geestelijke oecumenische beweging wordt.  
- een wederzijdse kennis van elkaar als broeders en zusters  
- een oecumenische vorming van de gelovigen en in het bijzonder van de priesters;  
- dialoog tussen theologen en ontmoetingen tussen christenen van de verschillende kerken en kerkelijke gemeenschappen;
- samenwerking tussen de christenen op de verschillende terreinen van dienstverlening aan de mensen.

Dit gaat dus de hele kerk aan en het is goed er steeds bij te bedenken dat de eenheid geen mensenwerk zal zijn maar dat wij onze hoop moeten stellen op “het gebed van Christus voor de kerk, op de liefde van de Vader en op de kracht van de heilige Geest”.


    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      



KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (31)

 

II De kerk is heilig (823-829)

Vader, Zoon en heilige Geest, God die zich geopenbaard heeft als de Ene God in de drieheid van Personen, aanbidden wij als “Gij alleen zijt heilig”. Gij zijt totaal anders dan al het geschapene. Toch noemen wij ook de Kerk heilig omdat Christus haar geheiligd heeft door zijn levensoffer en door haar te vervullen met de heilige Geest tot verheerlijking van de Vader. Zo is zij het heilig volk van God en de leden van de Kerk worden ‘heiligen’ genoemd in het nieuwe Testament.

Sterker nog: in de Kerk worden mensen door Gods genade geheiligd. Zij is evenwel maar het grote heilsmiddel en draagster van vele heilsmiddelen door haar verbondenheid met Christus. En de liefde is de ziel van de heiligheid waartoe wij allen geroepen zijn. Theresia van Lisieux had dat zeer juist begrepen: De Kerk is als een Lichaam; het voornaamste in haar is het hart, de liefde. Als de liefde ophoudt, zouden de apostelen ophouden het evangelie te verkondigen, de martelaren zouden weigeren hun bloed te vergieten. Ik begreep dat de liefde alle roepingen insloot. En daarom besluit ze: “Ik heb mijn roeping gevonden: in het hart van de Kerk, mijn moeder, wil ik de liefde zijn”.

Christus is totaal heilig en zondeloos maar Hij heeft de zonden van het volk op zich genomen. Alle leden van de kerk zijn zondig maar tot heiligheid geroepen.

Door sommigen van haar leden (na hun dood) ‘heilig te verklaren’, d.w.z. door plechtig af te kondigen dat deze gelovigen op heldhaftige wijze de christelijke deugden in praktijk brachten en leefden in trouw aan Gods genade, erkent de kerk de werking van Gods Geest in hen, de Geest van heiligheid waarmee Christus haar heeft overladen, en door hen als voorbeelden en voorsprekers te geven aan de gelovigen ondersteunt zij hun hoop, hun verwachting.

De heiligheid is de geheime bron en de onfeilbare maatstaf van de apostolische werkzaamheid en de missionaire bezieling van de Kerk.

Omdat in Maria, de kerk reeds de volmaaktheid heeft bereikt, door de verlossende invloed van Jezus Christus, mogen wij allen terecht naar haar opkijken, de ‘totaal begenadigde’(Lk 1,28).

    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK (32)

Samenvatting: Ben Van Vossel cssr

II De kerk is katholiek (830-856)

Katholiek betekent “algemeen, universeel, geheel”. De kerk is katholiek omdat Christus in haar tegenwoordig is en van Hem de juiste en volledige geloofsbelijdenis ontvangt, het volledige sacramentele leven en het gewijde ambt in apostolische opvolging. Zij is katholiek omdat zij door Christus tot heel het menselijk geslacht gezonden is. Zij bestaat uit alle plaatselijke kerkgemeenschappen die verbonden zijn met de kerk van Rome.  

Wie behoort tot de katholieke kerk?

De katholieke gelovigen, en zij die in Christus geloven, en tenslotte alle mensen die door Gods genade tot het heil geroepen zijn. Ieder van deze groepen op een eigen wijze.

Volledig ingelijfd zijn zij die met haar verbonden zijn door de banden van de geloofsbelijdenis, de sacramenten, het kerkelijk bestuur en de gemeenschap. Maar ook als katholiek christen wordt men maar gered wanneer men in de liefde volhardt en in de kerk niet enkel uiterlijk maar ‘met zijn hart’ aanwezig blijft[12]. Mensen die in Christus geloven en op de juiste wijze het doopsel ontvingen bevinden zich in zekere gemeenschap met de katholieke kerk, heel speciaal met de orthodoxe kerken gaat deze gemeenschap heel diep.

Er is een speciale relatie met Jodendom (een verwachting die echter gepaard gaat met het drama van de onwetendheid of de miskenning van Christus Jezus) en Islam (de aanbidding van de ene en barmhartige God). Met alle mensen delen christenen hun gemeenschappelijke oorsprong en het gemeenschappelijk einddoel: Gods goedheid en eindbeschikking. Maar midden de wereld is de kerk het schip dat “de juiste koers vaart in deze wereld, met het volle zeil van het kruis van de Heer, op de adem van de heilige Geest”[13].  

Buiten de kerk geen heil?

Hoe moeten we deze uitspraak verstaan die in het verleden nogal opgeld maakte?  Mensen kunnen niet gered worden die heel goed weten dat God door middel van Jezus Christus de katholieke kerk als noodzakelijk gesticht heeft (in zijn Kerk komt de enige middelaar aanwezig onder ons en Hij verwees duidelijk naar het doopsel waardoor men de kerk binnentreedt). Maar wie zonder schuld Christus en zijn kerk niet kennen en toch oprecht God zoeken en zijn wil (zoals hun geweten het hun voorhoudt) die kunnen door Gods genade het eeuwig heil verwerven. (847).

Missionair

Tot het wezen van de katholiciteit behoort ook de missie (= zending, evangelisatie). De blijde Boodschap van Gods heil moet gebracht worden aan alle mensen (Mt. 28,19-20). God heeft zijn Zoon gezonden om zich te openbaren en Hij zendt zijn Geest opdat we het heil van Jezus deelachtig mogen worden. Zijn liefde gaat uit naar ieder mens; hij wil het heil van ieder mens door middel van de kennis van de waarheid. De kerk moet daarom missionair zijn. De heilige Geest maakt de zending van de Kerk vruchtbaar; in de zending moet de kerk de weg gaan van Christus, de weg van armoede, gehoorzaamheid, dienstbaarheid en zelfopoffering tot de dood toe. De zending vraagt vanwege de kerk: nederigheid (zij is zelf ook zwak), geduld, eenheid (het grote probleem van de verdeeldheid is een echte hinderpaal bij de evangelisatie) en respectvolle dialoog met hen die het evangelie nog niet aanvaarden.

 

    NAAR INHOUD        NAAR  TOP      


- 12 Schepper  …
- 13 … van hemel en aarde
- 14 … van de mens
- 15 De zondeval  
- 16 Jezus-Christus, Zoon van God  
- 17 Mens geworden  
- 18 Ontvangen-Geboren  
- 19 Mysteries v Jezus’ leven   
- 20 Gekruisigd, gestorven, begraven
- 21 Begraven - Neergedaald te helle


- 22 Neergedaald - Verrezen  
- 23 Opgestegen ten hemel …  
- 24 Oordelen levenden en doden  
- 25 De Heilige Geest  
- 26 De heilige Katholieke Kerk (748vg)
- 27 Mysterie van de Kerk (770-780)  
- 28 Namen voor de Kerk (781 vg)
- 29 De Kerk: tempel vd H. Geest (797)
- 30 De Kerk is één (813-822) 2005/2
- 31 De Kerk is heilig (823-829) 2005/4
- 32 De Kerk is ‘katholiek’ (830-856)

- 1   Een kanjer van een catechismus  
-  2  Openbaring  
-  3  Doorgeven
-  4  Traditie  
-  5  Gehoorzaamheid
-  6
-  7  Kenmerken  
-  8  Wij geloven
-  9  Belijdenis  
- 10 De Vader  
- 11 De Almachtige