GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD



NAAR INHOUD   

QUMRAN

DE DODE ZEEROLLEN

- 1 Qumran - De Feiten. A. Oude manuscripten gevonden in de woestijn van Judea -

- 2 Qumran - Een Joods klooster wordt opgegraven -

- 3 Qumran - Geschiedenis (1) van de Qumrangemeenschap -

- 4 Qumran - Geschiedenis (2) van de Qumrangemeenschap  -

- 5 Qumran - Leer en levenswijze van de Qumrangemeenschap -

- 6 Qumran - Relatie met christendom (1) -

- 7 Qumran - Relatie met christendom (2) (vervolg en slot) -

    NAAR INHOUD      NAAR TOP    

QUMRÂN (1)

DE ESSENEN en DE SEKTE VAN HET NIEUW VERBOND

Bijeengelezen door: Ben Van Vossel cssr

1 DE FEITEN

A.  Oude manuscripten gevonden in de woestijn van Judea!

Tijdens onze pelgrimstocht naar het heilig land, met een aantal mensen van de Maria-Kefasgemeenschap, namen we op 24 juli 1990 een duik in de woestijn van Judea.  Dat was letterlijk te nemen, want van 800 m. hoogte ging het naar het laagste punt van het aardoppervlak, nou, natuurlijk net niet helemaal want we doken niet tot de bodem van de dode zee (- 400 m.); we hebben ons wel even laten drijven op het zoute water.  Voorbij de zogenaamde ‘herberg van de barmhartige Samaritaan’, trokken we daarna de woestijn in om zo eens een indruk op te doen van wat een woestijn wel is.  Naar het schijnt staat deze woestijn in de lente vol kleine veelkleurige bloemen.  We brachten in de Wadi Kelt een bezoek aan de abdij van St.-Joris met orthodoxe monniken.  Verderop ging het dan naar Jericho, een oase in de woestijn, met naast veel andere soorten vegetatie, één grote wilde vijgenboom (van Zacheüs?).  Een eindje verder kwamen we dan aan in Khirbet Qumrân.  Daarover gaat het in dit artikel. Bestsellers?  Kom nou… Vooraf dit: ik hoef je niet veel commentaar te geven bij een groot deel van de bestsellers.  Je kan een winstgevende zaak doen wanneer je de actualiteit wat opvolgt, doorziet waar een aanzienlijk deel van de mensen heel emotioneel op reageren of wanneer je een nieuwtje in de gaten krijgt waar wel een spannend verhaal rond gesponnen kan worden dat de verbeelding van mensen op hol brengt…  Als je dan ook nog een goede pen hebt, de zaak wat opklopt…  Zo is het gebeurd rond de vondsten en opgravingen in de woestijn van Judea en ook later, telkens een of andere vondst ontcijferd was en gepubliceerd werd.  Verscheidene van die would-be bestsellers speelden daarop in en stelden scherpe vragen of nu de grondslagen van het christendom moesten herbekeken worden, of Jezus in feite niet zo origineel was als de evangelieverslagen ons getuigen, of Johannes de Doper of misschien Jezus zelf of een deel van zijn volgelingen in feite niet tot een andere groep behoorden, enzovoort…  Met deze laatste zin staan we echt op het niveau van dat soort boeken en artikelen.  Voor wie het allemaal wat vreemd in de oren klinkt, geven we in dit artikel een aanzet om wat beter op de hoogte te geraken.

Een verzwegen vondst!

Met Khirbet Qumrân bedoelen Palestijnse aardrijkskundigen een kleine onbelangrijke ruïne, zo’n 12 km. ten Zuiden van het Bijbelse Jericho, 7 km. ten Zuid-Westen van Kallias, op 4 km. ten noorden van de bron van Ain Feshkha, op 2 km. ongeveer van de oever van de Dode Zee.  Het is dus de streek juist ten Noorden van de Dode Zee.  In het Westen is daar een steile, rotsachtige kust van zo’n 600 meter hoog zodat er maar een smalle doorgang is naar Jeruzalem en Bethlehem.  Over deze plek zou waarschijnlijk nooit veel geschreven zijn, ware het niet dat in maart 1947 - zo’n 54 jaar geleden! - een Bedoeïen van de Ta’amiree-stam op een kilometer ten noorden van de ruïne een verdwaalde geit zocht; in de rots bemerkt hij een gedeeltelijk afgesloten kloof en  nieuwsgierig gaat hij daar - overigens met veel moeite - een kijkje nemen.  Het blijkt een grot te zijn, 8 meter lang, op zijn breedst 2 meter en 2.50 tot 3 meter hoog.   De grond lag vol scherven (in feite een dikke archeologische laag die varieerde van 25 tot 50 cm.).  Verder trof de bedoeïen er ook nog enkele kruiken aan, sommige half verbrijzeld, waarin alles samen - zo vertelde hij later - zo’n 11 lederen rollen staken gewikkeld in stoffen die doordrongen waren van was en pek.  Een manier van bewaren die misschien niet ideaal was maar toch gefunctioneerd heeft.  Die rollen waren in feite oude hebreeuwse handschriften (manuscripten), waar, kolom na kolom, eertijds heilige boeken op werden overgeschreven.  Hoewel een bedoeïen nogal zelfstandig is, trok de man toch naar de stamoudsten die hem aanraadden die zaken te gaan verkopen in Bethlehem.  Dat deed hij dan ook.  Over deze zaak werd verder in alle talen gezwegen.  De Syrisch Orthodoxe metropoliet van het Sint-Markusklooster te Jeruzalem, Mgr. Athannasius Yeshue Samuel kan in juli 1947 vier rollen clandestien laten aankopen.   

Het geheim raakt bekend

Pas twee jaar na de eerste vondst komt een Belgisch reserve-luchtmachtofficier, Philippe Lippens de vindplaats op het spoor en hij brengt de directeur van het Departement van de Oudheden te Amman, dhr. Gérard Harding, op de hoogte.  Deze zal, samen met pater de Vaux, directeur van de Bijbelschool en het Franse Archeologisch instituut van Jeruzalem de grot van Ain Feskha systematisch onderzoeken.  Voor de grote vondsten vissen ze natuurlijk achter het net.  Er is immers ondertussen een tweede toegang gemaakt door andere plunderaars (november 1947); langs allerlei omwegen legt het Palestijns Museum van Jeruzalem de hand op een klein deel documenten.  In de achtergebleven archeologisch grondlaag echter vindt pater de Vaux nog stukjes linnen, scherven, zeer kleine fragmenten van de rollen, al of niet beschreven…  Ook enkele lederen fragmenten met zeer oude hebreeuwse lettertekens in Fenicisch schrift.  Tussen de potscherven ook een aantal Romeinse van het einde van de 2de of begin 3de eeuw, wat  pater de Vaux en dhr. Harding tot de hypothese bracht dat er reeds geroofd was in de Romeinse tijd, waarschijnlijk rond 217 na Christus, onder Caracalla.

Verdere aanvulling

Op 29 november 1947, bij de uitroeping van de Staat Israël, legde een Joods geleerde de hand op 6 rollen, nadat  hij door een antiquair op de hoogte was gebracht dat in Bethlehem lederen rollen met hebreeuws schrift waren verkocht.  Deze professor, Sukenik, wilde ook de rollen van de metropoliet aanschaffen, maar die onderhandelingen liepen op niets uit.  De Amerikaanse School voor Oosterse Studies was hem voor geweest en reeds in 1948 verschenen gedeeltelijke vertalingen van de rollen.  Volgens een andere informatiebron (J. Debrabandere) waren er niet 11 maar 7 rollen gevonden in de eerste grot (wellicht telt hij het Wetboek en de Psalmenrollen telkens maar voor 1).  Op 13 februari ’48 kondigde de President van de Nationale Raad van Israël aan dat alle zeven (11) rollen van die eerste grot in het bezit zijn van de Staat Israël “een nationale rijkdom van onschatbare waarde, die in Israël de grootste archeologische ontdekking van de eeuw betekent”.   

Wat vond men nu eigenlijk? (gegevens van Alb.Vincent uit 1955)

I Wat aanvankelijk behoorde tot het Syrisch Orthodoxe klooster

1. 1 rol, een copy van het boek Jesaja (duizend jaar ouder dan de oudste copy die we bezaten)

2. 1 rol met een commentaar (midrasj of pesjer) van het boek Habakuk.

3. 2 rollen met het Wetboek van de gemeenschap.

4. 1 rol met de Apocalyps van Lamech

5 Fragmenten van het Boek Daniël enz.   

II Wat in het bezit was van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem

1. 1 rol: De strijd van de zonen van het Licht en de zonen van de Duisternis

2. 4 rollen: Verzameling Hymnen en Dankpsalmen

3. 1 minder volledige en meer recente rol (dan deze van de syrisch orthodoxe monniken) van het Boek Jesaja.

III Rockefellermuseum te Jerusalem

600 fragmenten (vanuit de opgravingen door Harding en p. De Vaux) o.m. canonieke teksten (uit Genesis, Leviticus, Deuteronomium) en ook apocriefe teksten (Boek van de Jubilea in het hebreeuws).   Sommige stukken uit Leviticus zijn in heel oude fenicische lettertekens geschreven (verwant met de ostraka van Lakish) en dateren waarschijnlijk van 450 tot 400 vóór Chr.). Een manuscriptfragment lijkt het begin te zijn van het Wetboek.  Er was ook een vermelding van het “Boek van de Hegou” waarover sprake is in het Sadokitische Document van Damascus; dit zou dan een link leggen tussen de ‘Gemeenschap van Qumrân’ en de ‘Sekte van het Nieuwe Verbond’ (hierover later).  Verder waren er nog enige fragmenten uit de Apocalyps van Lamech en van de Jesaja-rol van de Hebreeuwse Universiteit. IV De rest?

Nog enkele manuscripten waren in 1955 in Jeruzalem verborgen.  Maar de 50 kruiken die in de grot aanwezig waren moeten zo’n 200 handschriften bevat hebben.  Van slechts 35 heeft men de volledige tekst of fragmenten.  Is de rest vernietigd, hebben de bedoeïenen er hun boterhammen mee omwikkeld of gaat er af en toe nog iets boven water komen?  Mysterie.

Verdere vondsten

Na de ontdekking van manuscripten in de grot van Aïn Feshkha kregen de Ta’amiree bedoeienen grote ijver om nog meer van dat soort geldopbrengende oude geschriften te vinden.  Het succes bleef niet uit.   - Wadi Murabba’at: In de tweede helft van 1951 worden weer fragmenten van manuscripten  in Jeruzalem aangeboden.  Pater De Vaux verneemt van de bedoeïenen dat ze uit een lastig toegankelijke Wadi Murabba’at komen, 18 km. ten Zuiden van Qumrân, 25 km. ten Zuid-Westen van Jeruzalem, zo’n 3 uur gaans van de Dode Zee.  Deze vallei wordt ook Wadi Daradge geheten en is de uiterste uitloper aan de Dode zee van de Wadi Ta’amire die ten Zuiden van Bethlehem begint (Wadi betekent rivier of dal, vallei). Een archeologische expeditie vist weer wat achter het net, maar toch: de 4 grotten moeten al bewoond geweest zijn in het 4de millennium vóór Chr.;  enige objecten stammen uit de Midden-Bronstijd (18de en 17de eeuw, de tijd van de Hyksos).  De grotten 1-3 bevatten Joods aardewerk uit de 8ste en 5de eeuw vóór Chr..  Daarna zijn er vooral keramiek, wapens en messen uit de Romeinse tijd (vanaf de regering van Nero in 58/59 tot de Tweede Opstand onder keizer Hadrianus (130-135).  Er zijn enige Bijbelteksten (die overeenstemmen met de Massoretische tekst); een paar papyrussen zijn gedateerd “van de bevrijding van Israël door het dienstwerk van Shime’on Bar Kokheba (Bar Kochba), de Prins (nadi) van Israël”.  Het gaat over de leider van de Tweede Joodse Opstand (132-135 na Chr.).  Ook twee brieven van Bar Kochba behoren tot deze vondst waarvan een nogal dreigend klinkt aan iemand van deze vooruitgeschoven post:  “Van Shime’on ben Koseba aan Yeshoea ben Gilgola en aan de mannen van de afdeling, gegroet!  Ik neem de hemelen tot getuige tegen mij dat, als je (je relaties) niet stopt met de Galileeërs die je allen uit de verlegenheid gered hebt, ik de ijzers aan uw voeten ga leggen zoals ik het gedaan heb met Ben ‘Aphhul.  Shime’on be[n Koseba.  Prins van Israë]l”  (Albert Vincent stipt hierbij aan dat deze brief van Bar Kochba de inlichtingen bevestigen van Justinus de Martelaar en Eusebius omtrent de vervolging van de Galileeërs of Nazareners, namelijk de Christenen, door Bar Kochba. Blijkbaar waren die niet strijdlustig of betrouwbaar genoeg). - Wadi-en-Nâr?: Tijdens de Zomer van 1952 komen de Bedoeïenen, zwervende Palestijnen weer met een aantal fragmenten van documenten (maar het is niet steeds zeker waar ze deze juist ontdekten).  Dat het hier alleen maar fragmenten zijn, kwam wellicht door de haast waarmee ze in veiligheid werden gebracht, terwijl die eerste documenten goed ingepakt waren en in zekere zin als waardevolle archiefstukken werden weggeborgen.

Zogenaamd uit een grot van de Wadi-en-Nâr (de kedronvallei) komen een deel arabische papyrussen, vooral van privé-aard. Diezelfde grot bracht ook Griekse fragmenten aan het licht (uit de 5de tot 8ste eeuw na Chr.) : het Boek der Wijsheid, de Evangeliën volgens Markus en Johannes, de Handelingen van de Apostelen.  Ook nog niet-canonieke werken.  Verder nog wat documenten in de oude taal van het christelijk-palestijnse syriac (passages uit het Boek Josua, de evangeliën van Lucas en Johannes, uit de Handelingen van de Apostelen en uit de brief aan de Kolossenzen).  Andere grotten leverden materiaal op dat gelijkt op dat van de Wadi Murabba’at. - Khirbet Mird!: In februari-april 1953 kwam een Belgisch archeologisch onderzoeksteam (prof. R. de Langhe) tot de bevinding dat deze teksten uit Wadi-en-Nâr eigenlijk voortkwamen van de Khirbet Mird, de oude site van het Hyrcaniavesting (gebouwd onder Johannes Hyrcanus (135-104 vóór Chr.) die in 31 vóór Chr. ingenomen werd door Herodes;  later was het een klooster van de heilige Sabas (in 492) dat bestond tot in de 9de eeuw.  In een vergeten ruimte hadden de Ta’amiresbedoeïenen (altijd zij) nogal wat christen-palestijnse teksten in christelijk Aramees ontdekt.  Blijkbaar spraken die woestijnmonniken nog het aramees, de taal van Jezus. - In 1956 werden opnieuw fragmenten van oude teksten gevonden door zwervende Bedoeïenen; deze fragmenten waren heel wat beter bewaard dan deze uit 1952 (Debrabandere).

Lees  vervolg in: B. Qumrân: een Joods klooster komt aan de oppervlakte.

 

    NAAR INHOUD      NAAR TOP    

QUMRAN (2)

B: Een Joods klooster komt aan de oppervlakte

In november/december 1951 vindt er een gezamenlijke opgraving plaats van de kleine ruïne van Khirbet Qumrân door de Jordaanse dienst van de Oudheden, het Franse Archeologisch instituut van Jeruzalem en van het Palestijns Archeologisch Museum.  De ruïne was reeds lang bekend, maar pas na de ontdekkingen van de manuscripten daar vlakbij ging o.m. pater De Vaux de zaak van naderbij onderzoeken.  Meest opvallend was een rechthoekig gebouw van 37 op  meter, ten Westen 2 kleine waterbekkens, in het Zuiden een groot waterbekken dat gevoed werd door een aquaduct, een goed bewaarde pottenbakkersoven met toebehoren toont aan dat de schotels ter plaatse werden gemaakt.  In de noord-westhoek moet een stevige verdedigingstoren gestaan hebben.  Maar je krijgt evenwel de indruk dat het hier niet gaat om een woonst, maar om een gemeenschapsgebouw, waar men samenkwam, waar een schriftzaal was en waar men rituele baden nam (voor rituele reiniging).  Teksten trof men er niet aan, uitgenomen een potscherf met alfabetische tekens in vierkant hebreeuws schrift.  Daarentegen vond men er muntstukken uit de jaren 5/6 en 7/8 onder Augustus, 17/18 of 18/19 onder Tiberius, 42/43 onder Agrippa I, en 67/68 bij het begin van de eerste Joodse Opstand.  Het aardewerk was uit de 1ste eeuw na Christus en men vond ook een ongebroken kruik die volkomen identiek was aan deze die men in de eerste grot van de manuscripten had ontdekt.

Er moet een aardbeving geweest zijn (je merkt het aan de trappen die gescheurd zijn en niet meer in elkaar passen).  Later werd het gebouw hersteld en werd het gemeenschapsaspect nog meer benadrukt.  In een van de zalen bevond zich een lange schrijftafel van 5 meter lang en een halve meter hoog (het scriptorium).  Waarschijnlijk ging het hier om een gebouw voor de algemene diensten van de Gemeenschap, terwijl de leden in de omgeving verspreid leefden.  Er waren vergaderzalen, een gemeenschappelijke eetzaal en een groot waterbekken voor de rituele reinigingen.

Wanneer was het klooster bewoond?

Het laagste niveau van de opgravingen (niveau I) bevatte keramiek uit de hellenistische periode, niveau II bevatte archeologisch materiaal uit de eerste eeuw van onze tijdrekening tot aan de eerste Joodse opstand; Niveau III leverde keramiek op tot aan het einde van de eerste eeuw.  Deze bevindingen corresponderen met de gevonden muntstukken.

1- Waarschijnlijk werd het gebouw opgericht tijdens de regering van Johannes Hyrcanus (133-104 voor Christus). Het was in ieder geval bewoond onder Alexander Janneus (103-76 voor Chr.).  Deze eerste periode duurde minstens tot de laatste van de Asmoneeërs, Antigonus-Mattatias (40-37 voor Chr.).  Periode I eindigde door de aardbeving die Flavius Josephus ons nogal nauwkeurig aangeeft, nl. het 7de jaar van Herodes de Grote, d.w.z. in de lente van het jaar 31 voor Chr..

2- Men vond geen muntstukken uit de periode van Herodes wat betekent dat het gebouw een tijd onbewoond bleef.  Volgens de muntstukken (numismatiek) gebeurde de restauratie tijdens de regering van Herodes Antipas (4 vóór tot 39 na Chr.) en wel door eenzelfde soort gemeenschap want ze lieten het concept van het gebouw ongewijzigd.  Periode II valt dus samen met het begin van onze tijdrekening en dus van het optreden van Jezus.  De laatste muntstukken van Nivo II zijn afkomstig uit het tweede jaar van de Eerste Joodse Opstand in 67-68.  Het gebouw werd verwoest door de oorlog, de muren neergehaald, er zijn sporen van brand en ijzeren pijlen.  Josephus, de Joods-Romeinse geschiedschrijver verhaalt: in juni 68 daalde Vespasianus vanuit Cesarea naar de Vallei van de Jordaan tot aan Jericho; hij bracht een bezoek aan de Dode Zee en liet een garnizoen achter in Jericho.  De veldheer Titus liet in 69 het 10de legioen optrekken van Jericho naar Jeruzalem.  We kunnen dus besluiten dat het gebouw van Qumrân in juni 68 werd verwoest door de soldaten van het 10de legioen.  Er moet dus weerstand geweest zijn vanuit het klooster.  Maar omdat de bibliotheek al was weggeborgen in de omliggende grotten mogen we veronderstellen dat de gemeenschap daar al was weggetrokken en dat misschien een kleine groep het gebouw wilde verdedigen.  het is echter ook mogelijk dat heel de Gemeenschap was weggetrokken (zoals overigens de bevolking van Jericho) bij het naderen van de Romeinen en dat anderen daar de Romeinen hebben weerstand geboden (in 68 waren de sicariërs actief in Masada en Engaddi.  3 muntstukken van “Judaea Capta” (Verovering van het Jodenland) getuigen dat diezelfde soldaten van het 10de legioen de ruïne bezetten tijdens de regering van (keizer) Titus na 79; zo konden de Romeinen de oevers van de Dode Zee bewaken en de ravitaillering van het garnizoen van Massada verzekeren. 3- Er werden geen muntstukken gevonden van na het einde van de eerste eeuw; wellicht waren die Romeinse soldaten toen weggetrokken.  Maar 30 of 40 jaar later werd de ruïne dan weer gebruikt door de opstandelingen van de Tweede Joodse Oorlog (132-135).  Juist zoals de grot van Murraba’at was Qumrân een van de weerstandsnesten van de Joden.  Dit vormt dan evenwel de laatste episode van het gebouw. Nog even aanmerken dat ten Westen van de Khirbet zich een begraafplaats bevindt van zo’n duizend graven (sommige bronnen spreken van 1700).  De graven zijn goed geordend, er zijn geen resten van dodenoffers aangetroffen of enig spoor van kleding, de lichamen zijn begraven met het hoofd naar het Zuiden en er werden ook meerdere skeletten van kinderen en vrouwen aangetroffen. Waarom die late restauratie?

Blijkbaar heeft men pas 30 jaar na de aardbeving het gebouw weer hersteld.  Waarom zo laat en waar zat de gemeenschap dan?  Waarschijnlijk had men het gebouw toen niet nodig.  Het is vermoedelijk zelfs zo dat men niet vertrokken is omwille van die aardbeving (men woonde immers niet in het gebouw maar in hutten en grotten in de omtrek)  

De relatie tussen het gebouw en de teksten

Men legde spoedig de link tussen de gevonden documenten en tekstfragmenten enerzijds en anderzijds dit gebouw en de teksten van enige schrijvers uit de Oudheid die het vrij uitvoerig hadden over de “Essenen”.  Over de Essenen en over de sekte van Het Nieuw Verbond te Damascus bracht pater M.-J.Lagrange o.p. in zijn nog steeds degelijk boek “Le Judaïsme avant Jésus-Christ” een uitvoerige bespreking.  Zijn conclusies zijn opmerkenswaard als men bedenkt dat dit boek reeds in 1931 werd gepubliceerd, meer dan 15 jaar vóór de eerste vondsten (met uitzondering van de documenten die in 1910 in een Egyptische synagoge ontdekt werden en waarin sprake was van een gemeenschap die zichzelf de naam gaf van “Het Nieuw Verbond”). De gevonden documenten - afgezien van de Bijbelboeken - verhalen vooral over het leven van een heel bepaalde religieuze groep, een gemeenschap.  De opgravingen te Qumrân sluiten daar nauw bij aan omdat ze blijkbaar de materialisering toonden van hetgeen in de gevonden documenten en in het relaas van Caius Plinius Secundus Major (“Historia Naturalis”) , Philo van Alexandrië (“Apologie van de Joden”, “Tractaat over de vrijheid van de wijze”), Flavius Josephus (De “Joodse Oorlog” en de “Oudheden”), en van Dion Chrysostomus wordt beschreven.  

    NAAR INHOUD      NAAR TOP    

QUMRAN (3)

door: Ben Van Vossel cssr

2.  DE GESCHIEDENIS VAN DE QUMRANGEMEENSCHAP (1)

 § 1. De Essenen gesitueerd binnen de Joodse geschiedenis

Om de geschiedenis van de Essenengemeenschap (uit Qumran en - mogelijks -  uit Damascus) goed te verstaan moeten we die situeren in de bredere geschiedenis van de Joodse Gemeenschap.

1- De Seleuciden willen alles helleniseren

Volgens Joodse legenden was de grote Macedonische veroveraar, Alexander de Grote, verdraagzaam ten overstaan van andere godsdiensten.  Zijn opvolgers waren de Ptolemeeën (of Lagiden) in Egypte en de Seleuciden in Syrië en Babylon.  De Egyptische Lagiden waren vrij onverschillig ten overstaan van de Joodse godsdienst.  Maar in 200 of 198 komen Palestina en Syrië onder de heerschappij van Antiochus de Grote (233-187) en dus van de Seleuciden.  Het Hellenisme (een afkooksel van de Griekse cultuur die hoog in aanzien stond) begint dan ook in Palestina zijn invloed uit te oefenen.  De clan van de Tobiaden -  hoewel Joden -  werkten sterk mee om de Joodse godsdienst te doen verdwijnen.  Onias III was van 185 tot 174 hogepriester (de laatste van een reeks) in de tijd van Antiochus IV Epifanes.  Deze Antiochus regeerde van 175 tot 164 voor Christus.  Hij probeerde de Joodse godsdienst te vernietigen en overal de cultus van de Griekse godheden op te dringen.  Een broer van Onias, een zekere Jezus (die echter zijn naam laat veranderen in Jason) wil zelf hogepriester worden.  Hij zegt aan Antiochus dat hij Palestina zal helleniseren onder voorwaarde dat hijzelf hogepriester wordt benoemd.  Onias III wordt dus verjaagd en Jason wordt hogepriester; een zekere Menelaüs, iemand van de Tobiaden en sympathisant van de Seleuciden helpt hem bij verheidensen van Palestina (we lezen hierover in 2 Makk. 4,23 vv.).  Onias trekt zich terug in Noord-Syrië, in Antiochië en later in Daphne; het is mogelijk dat hij enkelen van zijn aanhangers heeft ondergebracht in de streek van Damascus.  Ondertussen wordt Jason vervangen door Menelaüs die grondig hellenisant was.  In 171 wordt de oude Onias III vermoord.

In 167 plundert Antiochus IV Epifanes voor de tweede maal de tempel met de hulp van de hogepriester Menelaüs ( zie 2 Makk. 5,15), bouwt de Akraburcht, die het tempelplein kan overzien, en hij verbiedt de praktijk van de besnijdenis en de sabbat, de boeken van de Thora, het monotheïsme en de wetten omtrent wettelijke reinheid en onreinheid; in de zuilengangen van de tempel worden ook door de priesters heidense gebruiken ingevoerd.  Op 15 december wordt het jodendom verboden en wordt in de tempel van Jeruzalem het beeld opgericht van Zeus Olympicus (‘de gruwel der verwoesting’).  Er begint een bloedige vervolging van de Jahwe-getrouwen. In verband met deze zaken is het wellicht ook goed even in het boek Daniël te lezen (Dan. 9,25-27, zie noot).2- Van Makkabeese nationalisten tot Hasmonese koningen-hogepriesters

Er zijn veel afvalligen, maar ook martelaars.  Veel Israëlieten verlaten Jeruzalem, sommige stedelingen worden zo opnieuw nomaden.  Het woestijnleven vernieuwt hun geloof en radicaliseert het.  Zij zullen het hart worden van de reactie.  Het zijn de vromen of Chasidim, Chasideeën of Assideeën.  Maar het  blijft een soort passieve weerstand totdat een zeer Joodsvoelende familie in Modeïn (een dorp op 30 km. van Jeruzalem) het voortouw neemt van het verzet.  Mattatias was de clanoverste; hij was zoon van Johannes en kleinzoon van Simeon, een priester uit het geslacht van Jojarib uit Hasmonea.   Mattatias vluchtte met zijn gezin de woestijn in, nadat hij een afvallige Jood en een regeringsbeambte gedood had.  Toen op een sabbat zo’n duizend gevluchte vromen in de woestijn vermoord werden door de regeringstroepen besloot de groep rond Mattatias (de Makkabeeën) tot een regelrecht gewapend verzet tegen de Seleuciden.  En spoedig sluiten ook de Chasideeën zich bij hem aan en worden een strijdlustige kern van zijn leger dat overal de afgodsbeelden vernietigt. Deze Chasideeën waren radicaal in hun trouw aan de wet van Mozes, maar ze vereenzelvigden zich niet zonder meer met de politiek van de Makkabeeën.  Het begin van de makkabeese opstand situeert zich in 166/165 voor Christus. Een van de rollen die in Qumran gevonden werd, de zogenaamde “Oorlogsrol”, beschrijft de “strijd van de zonen van het licht tegen de zonen van de duisternis” en is waarschijnlijk rond deze tijd geschreven.  De “Kittim van Assoer” (hiermee zijn waarschijnlijk de opvolgers van Alexander bedoeld, dus zowel de Lagiden van Egypte als de Seleuciden uit Syrië) worden er ‘het leger van Belial’ genoemd dat de strijd aanbindt tegen de Joden van Judea, nl. de stammen Benjamin, Juda en Levi, de priesterlijke stam, met uitsluiting van de noordelijke stammen.  Er wordt ook gesproken over de Kittim van Egypte, waarmee waarschijnlijk de Lagiden bedoeld worden.  De ‘Oorlogsrol’ werd dus waarschijnlijk geschreven tussen het begin van de Makkabeese opstand (198-200 voor Chr.) en de Romeinse verovering (64-63 v. Chr.) met Pompeius.Na de dood van Mattatias wordt zijn zoon Simeon de raadsman en Judas, de Makkabeeër, de legeraanvoerder.  De Joden trekken zich goed uit de slag en het resultaat is - zelfs nadat Judas sneuvelt in een gevecht (april 160) - dat ze een soort onafhankelijkheid bereiken met eigen Hasmoneese koningen (dus uit het geslacht van de Makkabeeën), die zich echter op  illegale manier ook het hogepriesterschap zullen toe-eigenen; ze hoopten zo op nog meer invloed en zeggingschap over het volk dat uitzag naar een uiteindelijke Messias die priester èn koning zou zijn. 

3- Oppositiebewegingen: Farizeeën en Essenen

Nu ontstonden echter twee duidelijke oppositiebewegingen, zowel tegen de pogingen om het Joodse volk te helleniseren als tegen de priesters die de Hasmoneese hogepriesters steunden; deze priesterkaste wordt de latere partij van de Sadduceeën, waarmee Jezus ook vaak overhoop zal liggen.

- De eerste oppositiebeweging bestond uit leken en daar waren vooral de schriftgeleerden de dragende kracht.  Deze groep zou later de partij van de Farizeeën worden; ze houden zich meer en meer afzijdig van politiek en tempel om zich vooral toe te leggen op de studie en het naleven van de wet (van Mozes).

- De tweede oppositiebeweging bestond vooral maar niet uitsluitend uit priesters die trouw wensten te blijven aan de traditionele belevingsvorm van het jodendom: zij wensten hogepriesters uit het geslacht van Aäron, het herinvoeren van de traditionele zonnekalender (die door de Seleuciden vervangen was door de maankalender met slechts 354 dagen in plaats van 364) , het onderhouden van de sabbat en de strikte naleving van de wet, vooral inzake de priesterlijke voorschriften.  Op verschillende plaatsen in Judea ontstonden er gemeenschappen waar men, onder de leiding van een priester, op een zeer radicale manier trouw trachtte te blijven aan het oude erfgoed.  Het zijn deze mensen die men ‘de vromen’ noemde, chasidim, chasideeën) en die aanvankelijk wel aan de kant stonden van de Makkabeeën.  Volgens sommigen - aldus Van Segbroeck - is het woord Essenen (grieks: essaioi) een omvorming van het Hebreeuwse chasideeën.  Uit deze beweging ontstond later de gemeenschap van Qumran: als een belangrijk centrum waar een groep radicalen het ideaal onverkort trachtte te beleven door zich terug te trekken in de woestenij.  Qumran vervulde ook de taak van studie- en bezinningscentrum voor leden van de beweging die in de wereld leefden.§ 2 De fasen van de Essenengeschiedenis nog even in een notendop

Na deze ruimere situering hernemen we even de eigenlijke geschiedenis van de Essenen die door J.T.Milik als volgt geschetst wordt (er zijn afwijkende meningen).

1- Eerste fase (152-104)

Vooral ‘Regel’ en de ‘Dankpsalmen’ lichten ons hierover in. We zien een groep sadokidische priesters en vrome leken onder leiding van de zogenaamde ‘Leraar der Gerechtigheid’ oppositie vormen tegen de Hasmoneeën; het loopt erop uit dat ze zich volledig afscheiden van de Joodse volksgemeenschap.  De voornaamste oorzaak was - zoals hoger reeds aangegeven - dat Jonathan (161-143 voor Chr.), een broer van Judas de Makkabeeër; in 153 v.Chr. als niet-sadokidische dorpspriester de hogepriesterlijke waardigheid op zich nam.  Bovendien gaf het aanstoot dat hij tegelijk ook koning was.  Hoogstwaarschijnlijk is hij het die in de Esseense geschriften de ‘goddeloze priester’ genoemd wordt en de grote tegenstander van de gemeenschap.

2- Tweede fase (104-40 voor Chr.).  

De kleine gemeenschap krijgt in deze periode grote aanhang bij Farizeeën die door Johannes Hyrkanus en Alexander Janneüs vervolgd werden.  Volgens Milik zou om deze tijd in het land Damascus (misschien in de Hauran) een filiaal gesticht zijn (we zagen evenwel dat daaraan sterk getwijfeld wordt door andere wetenschappers).

3- De derde fase (rond 40-4 voor Chr.)

Deze fase vertoont een goede verstandhouding tussen Essenen en Herodes de Grote (waarover ook Flavius Josephus spreekt).  Mogelijks zijn zij (volgens Mgr. Quintens) de ‘Herodianen’ uit Marcus 8,15 (‘Neemt u in acht voor het zuurdeeg van de Farizeeën en het zuurdeeg van de Herodianen’), zodat de Essenen dan toch zouden voorkomen binnen het Nieuwe Testament. (Sommige bronnen vermoeden ook ‘Essenen’ bij de vermelding uit de ‘Handelingen van de apostelen’: “Het woord Gods breidde zich uit en het aantal leerlingen in Jeruzalem vermeerderde sterk; ook een groot aantal priesters gaf zich gewonnen aan het geloof” (Hand. 6,7).  Men ziet daarin dan vooral de ‘sadokidische priesters van Qumran.  Ook dit is natuurlijk slechts een veronderstelling.)Qumran werd in deze fase enige keren verwoest.  Mogelijks door de Parthen in 40 v.X zodat de bewoners wegvluchten en enige jaren later zeer ernstig bij de aardbeving van het jaar 31 v.X. Zoals we eerder reeds aangaven waren de bewoners toen misschien nog niet terug.  Pas tegen 4 v.X. begonnen de Essenen hun nederzetting weer op te bouwen (waren ze ondertussen verspreid in de steden van Juda?).

4- De 4de fase (4 v.X. tot 68 na X.). 

Qumran wordt in deze fase ook meegesleept in de moeilijke relatie tussen Joden en Romeinen.  Volgens Milik is (in tegenstelling tot wat we hoger zegden)  in deze tijd de ‘Oorlogsrol’ ontstaan en hoogstwaarschijnlijk maken in deze 4de fase ook gehuwde leden deel uit van de gemeenschap (hoewel niet residerend in het gemeenschapshuis).  Bij de gevechten van 68 na X. werd ook vanuit de Qumrannederzetting weerstand geboden aan het 10de legioen, maar het is niet zeker of dat nog wel de leden van de Qumrangemeenschap waren.  Ondertussen waren de handschriften in veiligheid gebracht, maar na de verwoesting van Qumran zijn de vroegere bewoners er nooit meer teruggekeerd en ze zijn evenmin hun verborgen bibliotheek weer komen ophalen.  Tot op zekere dag, in maart 1947, een jonge bedoeïen een verloren berggeit zocht…  

    NAAR INHOUD      NAAR TOP    

QUMRAN (4)  

door : Ben Van Vossel cssr

2 DE GESCHIEDENIS VAN DE QUMRANGEMEENSCHAP (2)

(§ 1. De Essenen gesitueerd binnen de Joodse geschiedenis)

(§ 2 De fasen van de Essenengeschiedenis nog even in een notendop)


§ 3.  De getrouwen van het “Nieuwe Verbond”, de zonen van Sadok   

De moord op de priester Onias III in 171 tijdens de vervolging door Antiochus IV Epifanes moet een schok betekend hebben voor een aantal gelovige Joden die weggevlucht waren.  Zij stelden spoedig vast dat ze in de woestijn niet voor lange tijd konden overleven met een grote groep vluchtelingen.  Zo is wellicht een aantal van hen naar het Noorden vertrokken, naar Syrië.  Onias, de ‘Meester der Gerechtigheid’, was trouwens ook een tijdlang uitgeweken naar Antiochië.  Mogelijks zijn ze zich in de omgeving van Damascus gaan vestigen in afwachting van betere tijden.  In het eerste Boek van de Makkabeeën, een van de Bijbelboeken lees je op bijna elke bladzijde over de trouw aan het Verbond, over de verering van de Wet, het strikt onderhouden van de Sabbat, het vermijden van wettelijke onreinheid.  Als men dan vaststelde hoe hogepriesters zonder enige titel en met een twijfelachtig geloof elkaar opvolgden, en men tegelijkertijd met heimwee terugdacht aan de heilige priester Sadok, dan werden die vluchtelingen - waaronder heel wat priesters - stilaan tot vurige partizanen van een waarachtig priesterschap.  En zij maakten er aanspraak op dat zij de echte zonen van Sadok (‘Beney Sadok’) waren, en zo tot een van de oudste priesterfamilies behoorden, deze van Sadok, die priester was ten tijde van de koningen David en Salomo (2 Sam. 8,17; 15).  Zij zagen zich als de behoeders van het “Verbond”.  In Ezekiël 44, 15-16 werden de ‘Beney Sadok’ speciaal uitverkoren voor de dienst in de tempel: “15 Alleen de levitische priesters, de zonen van Sadok, en die trouw de dienst in mijn heiligdom zijn blijven verrichten toen de Israëlieten van Mij afdwaalden, mogen tot Mij naderen. Zij mogen Mij dienen en Mij vet en bloed aanbieden, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.  Zij mogen mijn heiligdom binnengaan en aan mijn tafel dienst doen”.§ 4 Het Damascusraadsel.  

Twee opinies.  

1- Het is reeds naar voor gekomen in onze Qumranreeks dat, naast de teksten die in Qumran en in de woestijn van Judea gevonden werden, er ook een ander verwant document ‘Het document van Damascus’ (CD) is gevonden in 2 exemplaren in de Geniza van de synagoog van de Karaïeten in oud-Caïro, overigens samen met nog andere teksten van de sekte.  Volgens G.Vermès zouden er beslissende toenaderingen bestaan tussen de leer en de praktijken van de Karïeten en de trouw aan de voorschriften van het “Geschrift van Damascus”.  In zekere zin zouden deze “Gelovigen van het Nieuw Verbond” nog overleven in de Karaïtische gemeenschappen die vooral in Palestina, Arabië en Rusland verspreid leven (of leefden) (zie noot 31). 

Volgens Albert Vincent zouden deze ‘Zonen van Sadok’ of “Gelovigen van Het Nieuw Verbond” (zoals ze zich noemen), toen ze nog in Palestina geëngageerd waren in de oorlog tegen de Seleuciden, aan de oorsprong liggen van: “De Strijd van de kinderen van het Licht”, de “Dankhymnen, de “Commentaar van Habakuk”, en vervolgens, na het vertrek naar het gebied rond Damascus, het “Geschrift van Damascus”.  Vanuit Judea brachten ze al een bepaalde organisatievorm mee.  De betrekkingen met de vervolgde gelovige volksgenoten in Palestina en de noodzaak om in een heidens milieu dichter aaneen te sluiten bracht de oorspronkelijke ‘Beney Sadok’ er waarschijnlijk toe zich op te splitsen in twee groepen van broeders, maar doordat ze van elkaar verwijderd waren werden ze stilaan twee sekten: de ‘gelovigen van het Nieuw Verbond’ (de groep rond Damascus) en de ‘Essenen’ (in Palestina).  Ze ontwikkelden zich niet totaal gelijklopend.  De “Regel van de Gemeenschap” behoort waarschijnlijk eerder aan de Palestijnse groep van de Essenen; hij is vermoedelijk samengesteld nadat de gelovigen van het “Nieuw Verbond” vertrokken waren (richting Damascus) en kreeg pas stilaan zijn specifiek karakter. 

Wanneer kwamen de ballingen uit Damascus weer in Palestina?  Mogelijkerwijze in 37 vóór Christus, toen de regering van Herodes een einde stelde aan de Dynastie van de Hasmoneeën en aan haar onrechtmatige toe-eigening van het hogepriesterschap.2- In “Dodezeerollen en Bijbel” geeft Rudof Mayer een afwijkende mening.  Het Damascusgeschrift (CD), waarvan men o.m. in grot 4 en 6 fragmenten in handschrift vond - maar dat men in de winter van 1896/97 als geheel gevonden had in de hoger vernoemde geniza van de synagoge van de Karaïeten te Cairo - behoort toch wel echt tot de geestelijke wereld van Qumran.  Het vertoont een grote verwantschap met uitspraken in de Habakuk-commentaar en in de Regel.  In het Damascusgeschrift wordt bij het begin gezegd hoe de gemeenschap van het ‘Nieuwe Verbond’ te ‘Damascus’ is ontstaan.  Over de ouderdom van dit geschrift ten overstaan van de ‘Regel’ lopen de meningen sterk uiteen: sommigen menen dat de regel ouder is, anderen (o.m. Vermès) achten de Regel jonger dan het Damascusgeschrift en zien het als getuige van de joodse reactie op pogingen van Antiochus IV om Palestina te Helleniseren (i.c. het opdringen van de Griekse cultuur en zeden).  Aangezien, zoals gezegd, in enkele grotten afschriften van het Damascusgeschrift werden gevonden meent Mayer evenwel dat men dit boek even belangrijk vond voor het leven van de gemeenschap als de regel.  Toegegeven, volgens de gegevens van Flavius Josephus, de geromaniseerde joodse geschiedschrijver, lijken er wel twee takken van de ‘orde’ der Essenen bestaan te hebben, een van ongehuwde en een van de gehuwde leden (voor wie, zoals gezegd,  vermoedelijk het tweekolommendocument was bestemd) terwijl er ook in de steden leden waren op wie de bepalingen van het Damascusgeschrift van toepassing waren.  Toch zullen, naar alle waarschijnlijkheid, “alle Essenen Qumran beschouwd hebben als hoofdkwartier, waar de uit ongehuwde leden bestaande communiteit volgens de strenge regels der ‘orde’ leefde, terwijl de over Palestina verspreide groepen in de gemeenschap van Qumran en het leven daar een ideaal zagen dat men zo goed en zo kwaad als het ging trachtte na te streven.  Qumran moet ook de voorkeur gehad hebben als begraafplaats; hetgeen tot gevolg had dat er ook vrouwen bijgezet werden”. Sommige geleerden hebben een nog meer uitgesproken mening.  Volgens hen is naam ‘Damascus’ bij de Essenen van Qumran geen echte plaatsnaam maar heeft enkel een symbolische betekenis en duidt in werkelijkheid Qumran zelf aan.


    NAAR INHOUD      NAAR TOP    

QUMRAN (5)

Ben Van Vossel cssr

3 LEER EN LEEFWIJZE VAN DE QUMRANGEMEENSCHAP

Nota over de aanduidingen van de gevonden teksten

Zoals in de 4 vorige afleveringen aangegeven, werden nogal wat teksten of tekstfragmenten gevonden in de 11 rotsen ten Noordwesten van de Dode Zee; ze  behoren tot ongeveer 800 handschriften uit de eerste twee eeuwen voor en de eerste eeuw na Christus.  Nog als aanvulling bij onze eerste aflevering en omdat we in deze vervolgreeks wel eens bepaalde technische afkortingen gebruiken willen we vooraf aangeven hoe al die teksten of tekstfragmenten aangeduid worden.  Men heeft daarvoor een methode ontworpen en we geven deze (de meest gangbare) hier enkel voor de speurneuzen die er het fijne van willen weten.  Ben je niet zo’n speurneus, sla dan dit stukje maar over.  Volgende zaken bepaalden mee de aanduidding van de teksten:1 De vindplaats: De 11 grotten van Qumran krijgen gewoon het nummer van de grot (geordend volgens het tijdstip van de ontdekking) en de Q van Qumran, bv. 1Q of  4Q.

De grotten van Murabba’at krijgen als kenletter : M.

De grotten van Wadi en-Nar : N enzovoort.2 De inhoud: Na de Q komt de titel van de rol, bv: 1QIsa = Uit de eerste grot van Qumran de eerste rol (=a) van Jesaja (=Isaïas) of 1QIsb (2de rol van Jesaja uit de eerste grot van Qumran).

Zo heeft men dus ook: 1QGen (het boek Genesis uit de eerste grot) enz…

Maar ook de apocriefen krijgen zo hun naam: 1QJub = fragmenten uit het boek van de Jubilea;3 De grote nieuwe werken worden meestal aangeduid met de eerste letter van de hebreeuwse titel:

* De ‘Regel van de Gemeenschap’ = 1QS (Serekh hayyahad).  (Deze ‘Regel’ moet vergeleken worden met de Damascustekst van Caïro (CD) die vooral handelt over het ‘Nieuwe Verbond’ en waarvan er ook fragmenten werden teruggevonden in de 4de, 5de en 6de grot van Qumran.  Over de Damascustekst en een mogelijke ‘sekte van het Nieuw Verbond’ handelde onze vorige aflevering.

* De Hymnen = 1QH (Hodayoth)

* De Oorlogsrol = 1QM (Milhamat Bne’Or)

* De Tempelrol = 11QT (= 11de grot van Qumrân, Tempelrol)4 Verdere sigels: Kleine ‘p’ en kleine ‘o’ vóór de plaatsaanduiding verwijzen naar het gebruikte materiaal en betekenen respectievelijk dat het handelt om een papyrus (p) of een ostracon (o), namelijk een scherf, een inscriptie op een stuk steen of aardewerk. Als de kleine ‘p’ echter na de plaatsaanduiding staat betekent het dat het gaat om een commentaar (in het hebreeuws ‘pesher’), bv. 4QpPs37 (= commentaar op Psalm 37, gevonden in Qumran in de 4de grot), 1QpHab (commentaar op Habakuk uit de eerste grot van Qumran).

De kleine ‘f’ betekent dat het om een fragment gaat, fragment nummer zoveel, of uit een bepaalde reeks fragmenten nummer zoveel, bv. 1Q35f7,2  (uit de 1ste grot van Qumran, fragmentengroep 35, fragment 7, lijn 2).

Wanneer het gaat over een amulet (talisman) dan staat er bv. Qphyl. (Qumran-phylactère, amulet gevonden in Qumran) of Mphyl. (amulet gevonden in Murabba’at).

Excuus voor deze wat technische uitleg.

§ 1 Organisatie van de Qumrangemeenschap

1 Toetreding en verplichtingen

Uit gegevens van Josephus (essènoi), Philo (essaioi) en Plinius (en Eusebius die verloren klassieke documenten weergeeft) leren we dat het om een gemeenschap ging met als concreet streefdoel: strenge religieuze reinheid, zedelijkheid en heiligheid.  De meeste leden waren celibatair en recrutering gebeurde door werving van leden of door adoptie van minderjarigen die in de geest van de gemeenschap opgevoed werden.  Toch was er ook een groep Essenen die uit gehuwde leden bestond.  En al was hun voornaamste nederzetting deze van Qumran (En-Gedi) aan de Dode Zee, ze waren ook in andere steden van Palestina terug te vinden waar ze leefden in grote broederlijke verbondenheid.

Toetreden tot de ‘orde’ betekende een hele beslissing en begon met een proeftijd van 3 jaar.  Het eerste jaar mocht men nog niet echt deelnemen aan het leven van de gemeenschap maar men kreeg wel als kenteken een bijl (symbool van de arbeid), een lendengordel en een wit kleed. Het volgend jaar mocht men deelnemen aan de rituele reinigingen, maar nog niet aan de rituele maaltijden.  Pas na nog 2 proefjaren kon men volledig lid worden van de gemeenschap. De kandidaat moest dan wel een plechtige ‘eed’ afleggen dat Hij God zou vrezen, en zijn plichten ten overstaan van zijn medemensen in acht zou nemen, niemand kwetsen of opzettelijk doden, de slechten haten en de rechtvaardigen bijstaan en loyaal zijn tegenover de overheid.  Ook verplichtte men er zich toe de geheimen van de medeleden niet te verraden en de boeken van de gemeenschap geheim te houden.  Bleef men ernstig in gebreke tegenover deze verplichtingen dan kon men uit de gemeenschap gezet worden.  Er was ook gemeenschap van goederen; wat men als loon verdiende werd in een gemeenschappelijke kas gestort.  Verder zorgde de gemeenschap voor de zieken en bejaarden, zoals een kind voor zijn ouders.  Alle mensen waren volgens hen gelijk, dus geen dienaars of slaven bij hen.  Hun werk bestond vooral uit landbouw, zeker geen handel drijven.  De sabbat onderhielden ze op doorgedreven wijze.De ziel, afkomstig uit de fijnste ether, was volgens hen in het lichaam opgesloten en zou na de dood van het lichaam weer tot haar oorsprong terugkeren; de goeden zouden dan een zalig leven kennen, de kwaden eeuwige rampspoed in het duister.  Hoewel ze zelf niet deelnamen aan de offercultus in de tempel van Jeruzalem, stuurden ze er toch wijgeschenken heen.  Zij begroetten de opgaande zon, schonken veel aandacht aan waarzeggerij en zagen alles wat gebeurt als gevolg van een vooraf bestaand goddelijk plan.

2 Organisatie volgens de Regel, het Tweekolommendocument en het Damascusschrift:

De gemeenschap bestond uit priesters, levieten en leken..Aan het hoofd van de gemeenschap stonden twaalf mannen en drie priesters, wier levenswandel onberispelijk moest zijn en van wie ook een nauwkeurige kennis van de geopenbaarde wet geëist werd..  Samen met de stemrecht hebbende leden vormden zij de gewone raadsvergadering van de gemeenschap.  Aan het hoofd ervan was de opzichter (mebaqqër).  In elke onderafdeling die meer dan 10 leden telde moest een priester aanwezig zijn die voortdurend in de wet de wil van God moest leren kennen.  De gemeenschap was in gedeeld in groepen van duizend, honderd, vijftig en tien. 

Er bestond een uitgebalanceerde lijst van straffen voor grote en kleine misdragingen. 

Hoewel het tweekolommendocument oorspronkelijk vastgenaaid was aan de regel, wijkt het er toch wel wat van af en misschien gold het eerder voor de gehuwden.  Misschien betrof het Damascusgeschrift dan nog andere leden. 

Toch was Qumran het centrum van de gemeenschap, het hoofdkwartier; de ongehuwde leden daar leefden volgens de strenge regels van de ‘orde’, de over Palestina verspreide leden probeerden het zo goed mogelijk te doen volgens de omstandigheden.  Qumran kreeg ook hun voorkeur als begraafplaats, vandaar dat er ook vrouwen bijgezet zijn. § 2 Leefwijze

De voornaamste zorg van de gemeenschap was de lofprijzing van God, het onderling raad geven en de viering van de gemeenschappelijke maaltijden.  Dit laatste doet haar meer gelijken op de oudste christengemeenten dan op de synagogen van de hellenistisch-Romeinse tijd.  Studie van de wet en schriftlezing was ook een voorname bezigheid, naast de handenarbeid om in de noden van de gemeenschap te voorzien.  In de jaarlijkse plechtige vergadering kreeg ieder de plaats toegewezen die op dat ogenblik aan zijn positie toekwam.  Men mocht geen contact hebben met niet-leden, niet met hen eten of drinken of geschenken van hen aannemen.  Als iemand van hun groep toch in contact gewest met personen van buiten de groep, dan was hij verplicht een reinigingsbad te nemen.

Uit de practische schikkingen binnen en buiten het complex kunnen we verscheidene zaken met betrekking tot hun leefwijze aflezen:

* Algemene schikking: Recente opgravingen door Hanan Eshel and Magen Broshi hebben, volgens Donald D. Binder, aangetoond dat de Essenen in Qumran in grotten en tenten woonden rondom het hoofdgebouw.  Dit zou dan suggereren dat het gemeenschapsgebouw, met zijn rituele badinrichtingen en schriftzaal, vooral het cultisch centrum was van de Essenen.  En door hun centrum zo met tenten te omringen gaven zij bovendien duidelijk aan dat ze de oude Israëlieten wilden navolgen die - tijdens hun omzwervingen door de Sinaïwoestijn ‘de tabernakel’ (de tent van het verbond) met hun tenten omcirkelden als het centrum van hun samenleving.  Dit komt bovenop hun ligging in de woestijn.  Zij voelen zich het volk van het Verbond.Naast de vele baden en de schriftruimte voor het kopiëren van de ‘heilige geschriften’ was ook de refter een cultische plaats.  Locus 4 was een ruimte met rondom banken tegen de 4 muren (een soort van kapittelzaal?) en locus 77 was de eetzaal waar in de westelijke hoek een soort podium moet geweest zijn (men vond er althans de basis van terug); Flavius Josephus noteert in dat verband dat de Essenen in hun refter samenkwamen als in en heilige ruimte (hagion … temenos).* De baden: Doorheen het complex liepen de buizen van een waterleiding, waardoor verschillende waterbekkens gevoed werden.  De 117 rituele baden zijn een opvallend verschijnsel in het gebouwencomplex .  Volgens Ronny Reich van het Israëlisch Instituut voor Oudheidkunde zijn ze identiek met deze van de tempelberg in Jeruzalem die gebruikt werden voor rituele zuivering (om van onrein weer rein te worden).  Alvorens te eten namen de sekteleden een bad; een soort obsessie van reinheid. 

*  De graven: Rachel Hachlili van de Haifa Universiteit zegt dat de 1200 ontdekte graven afzonderlijke graven waren en daardoor afwijken van de toen gangbare Joodse gewoonte om de doden in een familiegraf te begraven.  De  meeste skeletten waren van het mannelijk geslacht, wat dan weer de theorie ondersteunt dat de Essenen in hoofdzaak een sekte van celibataire mannen was.  Aan de oostkant zijn enkele vrouwengraven en op een meer noordelijk gelegen kerkhof heeft men mannen en vrouwen samen begraven.

De graven zijn alle in evenwijdige rijen in de richting van noord naar zuid aangelegd.  En bij de aanleg van de graven was er door een laag stenen boven de nis voor gezorgd dat er bij het instorten van de grafsteden geen aarde op het lijk kon vallen.  Bij de Parsisten die ook die gewoonte hadden, was het motief dat het als heilig beschouwde element van de aarde niet verontreinigd mocht worden.  In Qumran kan het ook een natuurlijke vrees geweest zijn om aarde te werpen op de dode die zonder kist begraven werd.  Het exacte motief kennen we niet.

§ 3 Leer

De leer van de Essenen konden we reeds aflezen uit wat we hierboven zegden naar aanleiding van de organisatie en de leefwijze.  De voornaamste geschriften geven ons verdere uitleg.

1 De Commentaar op Habakuk (1QpH).

Hij past telkens enkele zinnen uit het boek Habakuk toe op gebeurtenissen die zijn lezers kenden.  De ‘Leraar der gerechtigheid’ staat met zijn aanhang telkens aan de kant van het goede.  Als men tot de uitverkoren gemeenschap van het ‘Nieuwe Verbond’ wil behoren, dan moet men in de boodschap en de profetische waardigheid van deze figuur geloven.  De leraar der gerechtigheid wordt echter veroordeeld en ondergaat lichamelijke mishandelingen vanwege allerhande tegenstanders (de man van de leugen, de mannen van geweld en de trouwelozen), o.m. een goddeloze priester, waaronder deskundigen Alexander Janneüs verstaan (103-76 v. Chr.).

Wie er juist bedoeld is met de (vijandelijke) Kitieten (Grieken of Romeinen) is niet duidelijk.2 De Oorlogsrol (1QM).

Deze beschrijft de Strijd van de zonen van het licht (de Essenen) tegen de zonen van de duisternis.  In een eerste fase beschrijft men waarschijnlijk de strijd tegen de Seleukieden; de zonen van de duisternis winnen 3 keer, de zonen van het licht ook 3 keer.  Bij de 7de stormloop winnen de zonen van het licht en ze veroveren daarmee de heerschappij in Jeruzalem.  De tweede fase van de strijd is eerder van profetisch gehalte: een grote eschatologische strijd tussen de goddelijke en antigoddelijke machten (hier komt wel wat dualisme om de hoek kijken en meteen Perzische invloeden; ook de sterke benadrukking van de bijstand van engelen wijst in die richting).  Om de goede zaak te doen zegevieren is de besliste en actieve medewerking van mensen echter onmisbaar.

3 De Dankpsalmen of Hymnen (1QH).

Zij beschrijven de nood van de dichter en dan ook de dankzegging voor Gods bijstand.  Volgens sommigen zou de Leraar der gerechtigheid de auteur zijn van deze psalmen, maar dat is niet noodzakelijk zo.

4 De Regel (1QS) of het ‘handboek van de tucht’. 

In dit vierdelig geschrift (lederen rol van 1m.80 lengte) worden de leden doorheen de inleiding, het onderricht, de statuten en de slothymne aangespoord om vroom en volmaakt te leven; ze moeten zich afkeren van de wereld en toetreden tot een streng georganiseerde en hiërarchisch ingedeelde gemeenschap waarin de priesters een opvallende rol spelen.  Een straffencodex moet de gemeenschap beschermen tegen alwie de geest van de gemeenschap tekort doet.  In dit geschrift wordt de leer over licht en duisternis sterk benadrukt en roept dan opnieuw vragen op rond de Iranese invloeden op het theologisch sisteem van Qumran.  Menselijke vrijheid en goddelijke voorzienigheid krijgen vooral aandacht in de slothymne.5 Het Tweekolommendocument (1Q28a) of ‘Regel van de Gemeenschap’

Dit document was samen met de “regel” opgerold en vroeger misschien er aan vastgenaaid.  Men beschouwde het dan ook als een vervolg op de regel, maar volgens sommigen moet het ooit zelfstandig geweest zijn en misschien vooral gericht tot de gehuwde leden van de gemeenschap.  Men leidt dit af uit de voorwaarden die aan de gehuwden gesteld worden om tot de gemeenschap toe te treden.  In deze rol wordt ook de eindtijdelijke maaltijd beschreven waaraan ook de twee messiassen zullen deelnemen (nl. een hogepriesterlijke (geslacht van Levi) en een lekenmessias (geslacht van David).6 Genesis-Apocryphon (1QpGen)

Dit bevat legenden o.m. rond het boek Genesis.  De hoofdfiguren vertellen er wat over hun leven.  Het geschrift (waarvan de 4 stukken leer practisch aan elkaar kleefden wat voor heel wat technische problemen zorgde om ze te kunnen ontcijferen) is inhoudelijk verwant met het boek Jubileën en het Ethiopische Henochboek.

7 Het Damascusgeschrift (CD)

Dit geschrift (zie in onze vorige editie p. 72-74) spreekt men over het ontstaan van de gemeenschap van het ‘nieuwe verbond’ te Damascus; dan komt opnieuw de tegenstelling aan bod tussen de door God uitverkoren vromen en de door Hem verworpen goddelozen waarna men ter illustratie verwijst naar de geschiedenis van Israël.  Dit loopt uit op een tafereel van de eindtijd.  Er volgen dan nog breed uitgesmeerde wettelijke bepalingen over het afleggen van de eed, het optreden als getuige, het ambt van de rechters, de heiliging van de sabbat, de plichten van de kampleider en de vermaning om de feesten toch nauwkeurig op de juiste termijn te vieren. Besluit bij dit paragraaf:

De Qumrangemeenschap beschouwt zich duidelijk als de ‘kleine rest’, het echte Israël, niet geleid door de Slechte Priester (de opvolgers van de Makkabese of Hasmonese koningen) maar door de echte zonen van de hogepriester Sadok. De ontaarde tempelcultus verwerpen ze.  Ze hebben een hoog idee van heiligheid en leggen zich toe op de individuele geestelijke volmaaktheid.  Als vanzelf ontstaat zo een uitverkoren Israël.  Het celibaat dat sterk naar voor komt in hun midden vloeit voort uit een diepe drang naar heiligheid en de bekommernis om elke cultische verontreiniging te vermijden; een sterk doortrekken van de wettische voorschriften in het Judaïsme.  Er leefden ook sterke apocalyptische verwachtingen in hun midden, een duidelijk messianisme, evenwel met 2 messiassen, een koninklijke (stam Juda) en een priesterlijke (stam Levi).

    NAAR INHOUD      NAAR TOP    

QUMRAN (6)

Ben Van Vossel cssr

4 RELATIE VAN ‘QUMRAN’ MET HET CHRISTENDOM EN MET CHRISTUS? (1)

1. Het vroege christendom en de documenten van de Khirbet Qumrân

- Sommigen meenden een speciaal verband te moeten leggen tussen de Gemeenschap van Qumrân en Johannes de Doper die ook in de Judese woestijn woonde en vlakbij de Jordaan doopte.  Johannes was geen Esseen uit Qumran (ook de leermeester van Flavius Josephus was dat niet hoewel ook hij een soort kluizenaar was in de woestijn) maar hij gelijkt er wel op.  Het doopsel in de Jordaan typeert echter zijn optreden, het wordt genoemd ‘het doopsel van Johannes’ en voor de Farizeeën en Sadduceeën heeft hij harde woorden. - Zijn leerling, de evangelist Johannes, toont in zijn Evangelie een Judese achtergrond, die sommige geleerden in relatie brengen met deze van Qumran.  We treffen inderdaad dualistische opvattingen aan (bv. de tegenstelling Licht-duisternis) en dezelfde terminologie (wandelen in het licht, kinderen van het licht).  Dit getuigt vooral dat het authentieke Judese en Palestijnse milieu van de Evangelist even waarachtig is als dat van Qumrân, maar weer betekent dit nog niet dat er een directe wederzijdse afhankelijkheid zou zijn .

- De Qumransekte verschijnt als een echte kloostergemeenschap.  Zou ze met haar Regel, haar gemeenschap van goederen, haar bijna canonieke organisatie, haar tucht en verbintenissen enige invloed gehad hebben op het religieuze leven van het beginnende christendom?  Bij de eerste christengemeenschap die Lukas in de Handelingen van de Apostelen beschrijft ontmoeten wel een soort gemeenschap van goederen, maar men lijkt daar niet toe verplicht te zijn; men kan zonder dat ook tot de christengemeenschap behoren.

- Sommige geleerden houden het voor mogelijk dat er een invloed zou zijn van Qumrân op de Kindsheidverhalen van Lukas en dat een vers uit de Handelingen van de apostelen zou kunnen wijzen op een mogelijke en belangrijke bekering van aanhangers van de gemeenschap van Qumran zoals we reeds aangaven: “Het woord Gods breidde zich uit en het aantal leerlingen in Jeruzalem vermeerderde sterk; ook een groot aantal priesters gaf zich gewonnen aan het geloof” (Hand. 6,7).- In verband met het messianisme van de Kindsheidverhalen en dat van Qumrân zouden beide nogal sterke nadruk leggen op de messiaanse rol van een profeet-voorloper (Lc. 1,16 vg.; 1QS 8n14-16 vg), op het belang van een zowel priesterlijke als davidische Messias in een liturgische omgeving (Lc. 1,32 en 2, 46 vgl. 1QS 9,11; 1Qsa).  Maar het is helemaal niet zeker dat het vers uit Handelingen (6,7 zie hierboven) inderdaad handelt over leden van Qumran en ook de verwantschap met het Kindheidsevangelie van Lukas is verre van zeker. 

- Deze eerste vaststellingen zijn dus zeker niet overtuigend in hun relatie tussen het eerste christendom en de Essenen.  Prof. Grossow vond wel parallellen tussen de beschrijving van de gemeenschap van het Verbond (in de Regel) en de christelijke notie van de Kerk, de beschrijving van de goddelijke Idee, instrument van de schepping en de Proloog van Johannes en dus ook de gelijkenis omtrent de gemeenschap van goederen; anderzijds is het toch wel opmerkenswaard dat het Evangelie van Markus en de eerste en grote brieven van Paulus veel minder parallellen tonen met Qumran.  Het lijkt alsof op het moment van de eerste christelijke prediking de sekteleden nog niet het belang van de persoon en de boodschap van Jezus hadden opgemerkt of dat ze vooral de verschilpunten zagen.  Gelijkenissen handelen niet over essentiële punten van het christelijk geloof maar eerder over het moreel onderricht en de organisatie van de gemeenschap of over toch minder belangrijke punten als de engelenleer (over dit laatste zie volgend nummer).

- Prof. Vincent vermeldt ter illustratie hierbij het verschil tussen een passage uit de (vroege) Brief van Paulus aan de Galaten (vanaf hfdst. 3) en de Efesiërsbrief 4,17 en 5,20.  In de Galatenbrief richt Paulus zich tot de sekteleden van het Nieuw Verbond van de zonen van Sadok die de onmacht van de Wet nog niet konden aanvaarden, terwijl de schrijver van de Efesiërsbrief zijn aansporing richt tot christenen die gekomen zijn uit het Essenisme of minstens Joden met Esseense sympatieën, maar die omgevormd zijn en vernieuwd omdat ze steunen 

    op de navolging van God waarvan de christenen de kinderen zijn (Ef. 5,1)

    op de gehoorzaamheid aan Christus die hun leidsman en verlosser is (Ef. 20-21; 4,32; 5,2) en tenslotte op de trouw aan de heilige Geest waarvan ze het zegelmerk ontvangen hebben (5,3).

-  Ook Van Segbroeck geeft in kort bestek enige punten van overeenkomst aan tussen de Qumrangemeenschap en de eerste Christelijke gemeenschap.  We moeten er echter op wijzen dat gelijkenis nog geen rechtstreekse afhankelijkheid hoeft te betekenen.  Qumran én de eerste (joods-)christelijke gemeenschap leefden immers vanuit eenzelfde gemeenschappelijke bron: de Oudtestamentische Bijbel en leefden in eenzelfde klimaat van eindtijdelijke verwachting. 

- Zowel de eerste christenen als de zonen van Sadok noemden zich ‘heiligen of ‘uitverkorenen’.  Er is echter een groot verschil tussen die nogal enge nationalisten die iedereen moeten haten die niet denkt zoals zij; echt geen evangelische gezindheid.  Als de christenen anderzijds spreken over ‘het Nieuw Verbond’, dan bedoelen zij geen vernieuwing van het verbond waarover sprake in Deuteronomium 29 en 30, maar het Nieuw Verbond dat steunt op het bloed van Christus. - Prof. Vincent geeft nog meer parallellen tussen de geschriften van Qumran en een aantal niet bijbelse, niet-canonieke en apocriefe ‘christelijke’ geschriften.  Het zou wel eens kunnen dat de vroomheid van de Essenen mensen heeft voorbereid om later christen te worden.Het is echter duidelijk dat naast de gelijkenissen er heel wat verschilpunten zijn tussen het Essenisme en het christendom zoals we hierboven reeds aangaven.  Ook zien we een groot verschil tussen de Leraar der gerechtigheid en Jezus en tussen de leer van Jezus en de leerstellingen van de Qumrangemeenschap.

2. Jezus en de ‘Leraar der Gerechtigheid,

* De Leraar der Gerechtigheid

In verscheidene geschriften van Qumran (of gevonden in Qumran) is er sprake van de Meester der Gerechtigheid, die verdreven wordt en uiteindelijk gedood.  In de eerste jaren na de ontdekking van de Qumrangeschriften vroegen nogal wat mensen zich af of die ‘Leraar van de Gerechtigheid’ geen beschrijving was van Jezus of wel of Jezus geen illustratie was van die Meester der Gerechtigheid. Vrij algemeen wordt aanvaard dat het in de Qumrangeschriften zou gaan over de hogepriester Onias III, wiens dood in 171 een belangrijke datum betekende in de vervolging van Antiochus IV Epiphanes.  Toch blijft het voor veel anderen nog steeds een vraag.  In de Oorlogsrol en de Dankpsalmen wordt hij niet vernoemd (al wordt een deel van de Dankpsalmen aan hem toegeschreven).  Hij speelt wel een rol in de commentaar op Habakuk en in het Damascusgeschrift.

In de veronderstelling dat een deel van de Dankpsalmen van ‘de Leraar der Gerechtigheid’ zou zijn kan men natuurlijk iets weten over zijn jeugd (God neemt voor hem de plaats in van zijn ouders) zijn uitverkiezing en zending om geestelijke leider te zijn van velen.  Omwille van vervolgingen moest hij in ballingschap gaan.  Wat hem kenmerkt is zijn nederigheid, het bewustzijn van zijn nietigheid en Gods verhevenheid.  In de twee genoemde geschriften wordt hij gezien als de leider van de gemeenschap.  God geeft hem licht hoe de schriften en de profeten moeten verstaan worden.  Hij moet zorg dragen over de strenge naleving van de wettische voorschriften.  Hij is de laatste profeet die de eindtijd aankondigt.  De goddeloze priester vervolgt hem en hij sterft (al of niet gewelddadig).  In een latere ontwikkeling schijnt men op een wederkomst van de Leraar der gerechtigheid in de eschatologische tijd gerekend te hebben”.* Jezus, de Leraar der Gerechtigheid?

Het was natuurlijk verleidelijk om in de ‘Leraar de gerechtigheid’ een soort voorafbeelding te zien van Jezus en Jezus dan als een soort reïncarnatie van die Meester.  Vincent citeert een sterke tekst van Dupont-Sommer, waarin deze juist de sterke verschillen aangeeft tussen de Meester der Gerechtigheid en Jezus.  Terwijl de Leraar der Gerechtigheid priester is, een zoon van Levi, is Jezus geen priester maar ‘zoon van David’.  De Leraar der Gerechtigheid wordt genoemd ‘Messias van Aaron en van Israël’ terwijl Jezus gewoon ‘de Messias’ wordt genoemd.  De Leraar lijkt in Judea te verblijven, Jezus was Galileeër en trad vooral op rond het meer van Galilea.  De Leraar der Gerechtigheid wordt nogal sterk onderscheiden van de volgelingen en met een haast superstitieuze verering omgeven zodat men zelfs zijn naam niet uitsprak; Jezus was eerder een leraar die gemoedelijk omging met zijn apostelen en die zich door de menigte liet benaderen en wiens naam helemaal geen secreet was.  De Leraar komt naar voor als een gestreng iemand, terwijl Jezus (in tegenstelling tot Johannes de Doper) iemand was ‘die wèl eet en drinkt’ (Mt. 11,18-19).  Terwijl de Leraar der Gerechtigheid eerder naar voor komt als iemand die een geheime kennis (gnosis) openbaarde aan geïnitieerden, zo was Jezus vooral een volkspredikant, die voortkwam uit een midden van gewone mensen en die zich uitdrukte in een eenvoudige taal met levensfrisse vergelijkingen.Zoals de goddeloze priester de ‘Meester der gerechtigheid’ vervolgt en deze sterft zo werd ook Jezus vervolgd door de hogepriesters.  Bij de Meester der gerechtigheid wordt echter niet gezegd dat hij gewelddadig om het leven kwam en nergens wordt ook maar met één woord gezegd dat hij aan een kruis zou zijn gestorven.  In een latere ontwikkeling schijnt men op een wederkomst van de Leraar der gerechtigheid in de eschatologische tijd gerekend te hebben, maar ook hier wordt niets naar voor geschoven dat zou gelijken op de verrijzenis van Jezus.Naast de menselijke gestalte van Jezus zouden we het over zijn leer kunnen hebben, zijn wet van de liefde met die sfeer van vertrouwen in God, in de macht van de genade die in staat is de hele mensheid te redden waardoor hij mijlenver verschilt van het onderricht van de Leraar der Gerechtigheid.

    NAAR INHOUD      NAAR TOP    


Qumran (7) (SLOT)

 door: Ben Van Vossel cssr

Relatie van ‘Qumran’ met het christendom en met Christus  (vervolg en slot)

3. Nog een paar verschilpunten tussen Jezus en Qumran

3.1 Een algemene notitie.  Aanvullend bij wat we schreven over de identificatie of imitatie van Jezus ten overstaan van de ‘Leraar der Gerechtigheid noteert Prof. J. Van Der Ploeg (in zijn kritiek op de beweringen van de gewezen priester Dupont-Sommer en de Brit J Allegro): “Als men het goed beziet is de verhouding van de gemeente van Qoemraan, respectievelijk de Essenen, tot de Leraar der gerechtigheid en die der kerk tot Jezus van Nazareth een van de punten waarin het diepgaande onderscheid tussen beide gemeenschappen het duidelijkst naar voren komt, zoals de bekende nieuwtestamenticus O.Cullman heeft gezegd.  In de Kerk is Jezus immers naast God de centrale figuur en voorwerp van het geloof der Christenen.  Zij vereert Jezus als Zoon van God en als diens Gelijke, naar Hem zijn de leden der Kerk ‘Christenen’ genoemd.  Zonder Jezus Christus is de Kerk die Hij heeft gesticht ondenkbaar, is haar liturgie van haar ziel beroofd.  Wat de apostelen predikten, is het evangelie, de blijde boodschap door Jezus gebracht; zijn verrijzenis was voor hen de bevestiging van de leer die zij anderen te geloven voorhield, Jezus was voor hen de vervulling van de voorspellingen der profeten van het oude verbond, de Messias, welke Hij zelf verklaard heeft t zijn.  Met de Leraar der gerechtigheid is het geheel anders gesteld…”.   

3.2. Naar aanleiding van enige toespelingen op engelen zien we opnieuw hoe Jezus zich onderscheidt van Qumran.

- Op een bepaald moment zegt Jezus: “Meent ge soms dat Ik niet de hulp van mijn Vader kan inroepen, die Mij dan dadelijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen” (Mt. 26,53).  W.Quintens wijst op het ironische van deze uitspraak van Jezus.  In Qumran immers bereidden de leiders hun leden voor op de zogeheten eindstrijd, die in de “Oorlogsrol” (IQM) tot in de details beschreven wordt.  De ‘Kinderen van het Licht’ zijn volgens Qumran de Essenen zelf, zij zijn de uitverkorenen en het zijn ‘legioenen engelen’ die hen zullen beschermen en hun de overwinning bezorgen op de miljoenen ‘Kinderen van de duisternis’.  Maar als Jezus in de Hof van Olijven zijn al te onstuimige vrienden zegt: “Steek het zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen” (Mt. 26,52), dan stellen we onmiddellijk daarna vast we dat Hij in feite alleen de strijd zal aangaan tegen de duisternis en dat er maar één enkele engel van God Hem komt troosten. - Overigens komen de legioenen engelen nogal veel voor in de geschriften van Qumran, waarschijnlijk vanuit een Perzische achtergrond waar een hele engelencultus bestond (een deel van de Joden verbleef in Perzië alvorens ze onder Kuros konden terugkeren).  Wanneer in het evangelie de ‘donderzonen’, Jakobus en Johannes, de bliksem willen afroepen over een dorp dat hen niet gastvrij onthaald, dan bedoelen ze dat er weer engelen (in de Bijbel vaak Godzonen geheten) de bliksem moeten laten neerknetteren over die Samaritanen die geen plaats wilden maken voor Jezus en zijn vrienden. Ook hier komt Jezus opnieuw tegenin.   - Bij de geboorte van de Heer heffen de engelen ook geen strijdlied aan dat het begin van de eindtijdelijke verschijning van de Messias moet inluiden, integendeel, zij zingen: “Eer aan God in de Hoge en Vrede op aarde onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft”.  En het teken dat de herders krijgen is een pasgeboren kind, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.  Het Blijde Nieuws is bovendien niet enkel voor een klein groepje uitverkorenen, maar “bestemd voor heel het volk” (Lc 2,10).  Niets ophefmakends en militaristisch, niets elitairs bij Jezus!

3.3. In verband met een gelijkenis tussen eventuele heilige maaltijden van de Essenen en de christelijke Eucharistie, schrijft Prof. Van Der Ploeg: “Het is mogelijk dat de Essenen heilige maaltijden hebben gekend naar analogie van de heilige offermaaltijden der Joden; met de Eucharistie der Christenen is tot dusverre nog geen overeenstemming vast te stellen en het lijkt ook niet voor de hand te liggen dat dit nog zal gebeuren”.  3.4. Waar Jezus een heel andere weg gaat:

- Jezus zegt in Mt. 5,43v. “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten…”.  Leviticus 19,18 gebiedt echter alleen om je naaste te beminnen, niet om je vijand te haten.  ‘Qumran’ echter beveelt herhaaldelijk de vijanden te haten.  In feite mogen we dan zeggen dat Jezus het volgens Mt. 5 opneemt voor Mozes, en ingaat tegen wat Qumran van Mozes maakt.  Als Jezus zich in de Bergrede dus toont als de nieuwe wetgever, de nieuwe Mozes, stelt hij zich niet zozeer boven Mozes, maar boven de ‘Leraar der Gerechtigheid’ als de voornaamste leider in de geschiedenis van de Qumransekte, die alle Oudtestamentische boeken op eigen manier had bewerkt en gecommentarieerd. Zoals Jezus zich afzet tegen de compromissen van de schriftgeleerden Farizeeën, zo aanvaardt Hij dus evenmin de nieuwe Wet van Qumran. - De Bergrede vindt zeker in de terminologie gelijkenissen bij Qumran, maar tegelijk gaat Jezus in tegen Qumran, dat de Wet herschrijft net zoals hij optreedt tegen de Farizeeën, die de Wet verarmden door er de geest uit weg te nemen; mensen die de Wet veranderen of ze opheffen en zo de mensen onderwijzen zullen de geringsten geacht worden in het Rijk der hemelen.  Zijn conclusie is: Wees volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is, dus niet naar het voorbeeld van de Farizeeën, maar ook niet naar de wijze van de sekte van Qumran, die de goeden van slechten scheidt.  De Vader laat het immers regenen en laat zijn zon opgaan over de goeden en de slechten.  Als Jezus dan zegt “Mijn juk is zacht en mijn last is licht”, dan zullen zijn toehoorders er misschien bij gedacht hebben: “Hun juk (van Farizeeën en Qumran) is keihard en hun last is ondraaglijk”.   - Waar Jezus in Mc. 8,15 waarschuwt voor het ‘zuurdeeg van de Farizeeën en het zuurdeeg van de Herodianen’, dan slaat ‘Herodianen’-  althans volgens Mgr. Quintens - duidelijk op de mensen van Qumran, die in de gunst stonden van Herodes.  Quintens geeft aan de hand van de Nieuw-Testamentische geschriften verscheidene andere concrete gelijkenissen èn tegenstellingen in de geestesgesteldheid van Jezus en de eerste christenen en deze van de Essenen.   Het besluit van Mgr. Quintens is dat Johannes de Doper Qumran zeer goed gekend èn bestudeerd heeft want hij polemiseert voortdurend met hen.  We hebben geen bewijs dat Jezus een leerling is geweest van Johannes en we zien dat Hij op belangrijke punten sterk afwijkt van Qumran. Door zijn volgelingen werd Hij heel anders gezien dan de Leraar der Gerechtigheid in de geschriften van Qumran.  En in ieder geval hebben de volgelingen van Qumran, net zoals de volgelingen van Jezus zelf, na zijn verrijzenis en op grond daarvan, moeten kiezen voor of tegen Jezus, de Messias, groter dan Mozes, groter dan de ‘Leraar der Gerechtigheid’. “Historisch gezien heeft een hechte levensband bestaan tussen twee belangrijke joodse bewegingen die veel gemeen hadden, maar die noodzakelijk van mekaar moesten weg groeien: die van de Essenen en die van de Rabbi uit Galilea”. Geraadpleegde werken en artikelen.  Chronologisch gerangschikt.

LAGRANGE, M.-J. - o.p., Le Judaïsme avant Jésus-Christ.  Gabalda, Paris 1931. Vooral hfdst 13, §4 en de appendix over ‘La nouvelle Alliance au Pays de Damas’.  Maar ook o.m. in hfdst. 7 en hfdst. 12 de apocriefe geschriften en verder o.m. hun relatie tot Herodes, enz. BONSIRVEN, J. -, La Bible apocryphe en marge de l’ Ancien Testament. Paris 1953. Albert VINCENT, Les documents du Désert de Juda et la Bible, in: Bible et vie chrétienne, n° 8, déc.1954/févr.’55, pp. 105-112. Albert VINCENT, Les Manuscrits du Désert de Juda, in: Bible et vie chrétienne, n° 7, sept./nov.1954, pp. 122-127.

Albert VINCENT, Les Manuscrits Hébreux du désert de Juda, Paris 1955

PLOEG, Prof. Dr. J. VAN DER -, Vondsten in de woestijn van Juda.  De rollen der dode zee. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, Prismauitgave 1956, 194 pp.

DEBRABANDERE, J. -, Had Jezus wel een originele boodschap?  In: Objektief.  Tijdschrift voor godsdienstige vorming van volwassenen, jg. 5, 1970, pp. 49-54.  Deze schrijver heeft het over 7 rollen.

 BRANT, Walter -, Wie was Jezus van Nazareth.  Wat zeggen ons de Dode Zeerollen?  (Minder orthodoxe beschouwingen rond de figuur van Jezus.nvdr)

MAYER, Rudof - / REUSS Joseph -, Dodezeerollen en Bijbel.  Uitg. J.J. Romen & Zonen, Roermond en Maaseik 1960.  244 pp.

MESSORI, V. -, Hypothéses sur Jésus. Mame, 1978.

VAN HOOF, Guido -, Dode-Zeerollen fascineren.  Jezus was geen man van Qumran.  Interview met Mgr. Quintens.  De Standaard.

QUINTENS, Mgr. Werner -, in: De Standaard der letteren 1992.  Hierin spreekt men over 8 rollen.

QUINTENS, Mgr. Werner -, Het Nieuwe Testament vijfenveertig jaar na de ontdekking van de Dode-Zeerollen, in: Collationes (Vlaams tijdschrift voor theologie en pastoraal), jg. 22 (1992), pp. 129-147.

SEGBROECK, Frans Van - , Qumran en de oorsprong van het christendom, in: Sacerdos, 60 (1993), 2, 95-105.

PAZZINI, Massimo -, ofm, Qumrân et le nouveau Testament.  In: La Terre Sainte, La revue des Lieux Saints, nov.-déc. 1995, pp.306-313.  Bespreekt een artikel (uit 1972 in Biblica nr. 53)  van de Spaanse Jezuïet José O’Callaghan van het pauselijk Bijbelinstituut die 3 fragmenten uit grot 7 meent de identificeren als komend uit het Nieuw Testament; stelling die door de meeste experten betwijfeld wordt. FITZMYER, Joseph A. -, De Rollen van de Dode Zee en het vroege christendom, in: Collationes, jg. 28 (1998) pp. 5-27. Vert. P. Schmidt.

Voorlopig (2007) beste nederlandstalig naslagwerk (met veel vertaling):

Florentino García Martínez en Adam van der Woude in samenwerking met Mladen Popovic, De Rollen van de Dode Zee. Tweede herziene en aangevulde druk. Uitg. Ten Have 2007. 987 blz.

    NAAR INHOUD      NAAR TOP