GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD


GELOOF en LEVEN

NAAR INHOUD   

ONDERSCHEIDING VAN GEESTEN

B. Van Vossel naar

Uiteenzettingen van Francis Van den Eynde s.j.

- Onderscheiding 1 Natuurlijke ondersch. en geestel. intuïtie   
- Onderscheiding 2
- Onderscheiding 3
- Onderscheiding 4
- Onderscheiding 5  
- Onderscheiding 6 Verleidingen    
- Onderscheiding 7
- Onderscheiding 8  

ONDERSCHEIDING (1)

“Right or Wrong”?

Nee, we hebben het hier niet over examens of schoolresultaten waarbij je ‘voldoening’ of ‘onderscheiding’, zelfs ‘grote onderscheiding’ kon behalen. Het gaat om het onderscheiden, het afwegen of iets beantwoordt aan Gods verlangen of helemaal niet. In de spiritualiteit noemt men dat vaak de “onderscheiding der geesten”, namelijk of iets door Gods Geest geïnspireerd wordt ofwel door de Kwade.

Als in een ‘zogenaamde’ kwaliteitskrant een zekere Antwerpenaar in de meest schunnige bewoordingen zijn mening geeft over de Gentse Feesten en wat hij er komt zoeken, dan weet je onmiddellijk dat dit niets te maken heeft met de Geest van God. Dat weet je meestal ook over een hele hoop zaken die je leest of die je verneemt langs de massamedia, radio, teevee, kranten, weekbladen… Maar, in je leven sta je soms voor allerlei beslissingen, die al of niet gewoon met praktische zaken te maken hebben maar waarbij je je toch afvraagt, waar ligt hier het verlangen van God? Is dit goed, is het verkeerd, is het evenwaardig?

 

De Helper

Jezus zegt ergens in het evangelie dat Hij ons de heilige Geest zou schenken, die ons zijn woorden in herinnering zou roepen “de Geest van de waarheid, voor wie de wereld niet ontvankelijk is, omdat zij Hem niet ziet en niet kent. Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh.14,17).

Dus eigenlijk, als we ons tenminste wat openstellen voor de heilige Geest, wil die ons leiden en helpen onderscheiden waar Gods verlangen ligt.

Philippe Madre vergelijkt deze ‘Onderscheiding’, (Latijn: ‘discernere’, Grieks: ‘diakrisis’) met het kiezen voor de ‘Koninklijke Weg’. De ‘Koninklijke Weg’ was in de oudheid de Staatsbaan, die recht en zonder omwegen naar de hoofdstad leidde waar de koning verbleef. Zo lezen we bijvoorbeeld in het Oude Testament hoe Mozes met heel Israël door het land Edom wil trekken: “Sta ons toe door uw land te trekken. Wij zullen niet door uw akkers en wijngaarden trekken en uit uw putten geen water drinken. Wij zullen de Koninklijke weg houden, zonder naar rechts of links af te wijken, tot wij door uw gebied heen zijn” (Numeri 20,17). De ‘Koninklijke weg’! Zo willen we ook in ons leven, liefst zonder al te veel omwegen, de weg gaan van Gods verlangen, recht naar zijn Koninkrijk.

 

Hem gehoorzamen en involgen

We hebben dus een Helper om de Koninklijke weg te vinden en om die te volgen. Maar dat vraagt van ons wel een beslissing om deze Helper te gehoorzamen en zijn raad te volgen. In een paar korte, trinitarisch aandoende zinnen zegt de Efesiërsbrief: “Wilt Gods heilige Geest niet bedroeven: gij zijt met zijn zegel gewaarmerkt voor de dag der verlossing... Vergeeft elkaar zoals God u vergeven heeft in Christus. Weest navolgers van God, zoals geliefde kinderen past. Leidt een leven van liefde naar het voorbeeld van Christus” (Brief aan de Efesiërs 4,30-5,2). De heilige Geest wil ons op God doen gelijken, wil ons Jezus’ voorbeeld doen volgen, Hij spoort ons aan tot een deugdzaam leven…

Maar wij blijven vrij om dan ook daadwerkelijk de goede keuze te maken. Wij kunnen Gods Geest bedroeven of … gaan leven volgens de Geest en Hem involgen.

Als we een fundamentele keuze maken om naar God te luisteren, maakt Hij ons zijn wegen bekend, schrijft Hij zijn wet (zijn verlangen) in ons hart…

“Dit is het nieuwe verbond dat Ik in de toekomst met Israël sluit: Ik schrijf mijn wet in hun binnenste, Ik grif ze in hun hart. Ik zal hun God, en zij zullen mijn volk zijn. Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden `Leer Jahwe kennen’, want iedereen, groot en klein, kent Mij al - godsspraak van Jahwe -. (Jeremia 31,33-34)

“Ik zal hun een nieuw hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste uitstorten; Ik zal het stenen hart uit het lichaam verwijderen en hun een hart van vlees geven, opdat ze mijn wetten in acht nemen en mijn geboden nauwlettend onderhouden. Zo zullen ze mijn volk zijn en Ik hun God”. (Ezekiël 11,19-20)

 

Ben je bereid?

Dit hebben we dus vermoedelijk begrepen. Goed onderscheiden vereist de levenskeuze om je te laten leiden door Gods Geest. Hoe je kan weten wat Hij vraagt, hoe je Hem kunt leren kennen? Daarover hebben wij het straks. Maar die eerste fundamentele keuze: ‘je laten leiden door Gods Geest’, moet er wel zijn als we ons leven willen richten op het Koninkrijk van God. Immers, leven in het Koninkrijk van God - we hebben het reeds vaak gezegd – betekent dat we God Koning laten zijn in ons leven, dat we ons richten naar zijn verlangen. Akkoord?

En hoe kunnen we nu weten wat God verlangt?

 

‘Natuurlijke’ onderscheiding

Ik gebruik dit woord ‘natuurlijk’, gewoon om aan te duiden dat het niet over expliciet christelijke of geestelijke onderscheiding gaat, maar gewoon hoe je als mens zou moeten kiezen. Dit betekent niet dat deze onderscheiding niets met God van doen heeft. Je moet bijvoorbeeld onderscheiden wat goed of slecht is voor je gezondheid... De gewone zorg voor je gezondheid heeft ook met God te maken, je moet immers zorg dragen voor al wat Hij ons heeft toevertrouwd. Ook voor je lichamelijk wel-zijn. Maar als het gaat over ‘zaken doen’, over wetenschappelijk onderzoek, over opvoeding van de kinderen, over politieke kwesties… dan ga je op de eerste plaats je goed informeren, goed nadenken, wellicht wat van gedachten wisselen met anderen en tenslotte een zo goed mogelijke keuze maken. Dit zou je natuurlijke, voor de hand liggende onderscheiding kunnen noemen. Die keuze en de criteria die je voorafgaandelijk laat meespelen in je uiteindelijke keuze en zelfs het soort mensen dat je raadpleegt… daar spreekt natuurlijk ook reeds je zorg uit of je dat alles wilt doen ‘onder Gods oog’, of je in die keuze ook Gods gedacht wil laten meespelen of het zelfs het uiteindelijk oordeel laat. Kortom, voor een echte christen is die ‘natuurlijke’ onderscheiding nooit helemaal los van wat God wil.

 

Geestelijke intuïtie

Als we daarnaast spreken over ‘geestelijke intuïtie’, dan gaat het eigenlijk niet over echte ‘onderscheiding’. ‘Onderscheiding’ is eerder een ‘wikken en wegen’ waar Gods verlangen wel zou liggen. Maar bij de ‘geestelijke intuïtie’ gaat het inderdaad over een soort intuïtie, een direct aanvoelen van ‘dit is van de heilige Geest’ of ‘dit is niet van God’. Dat is een gave van zuiver aanvoelen door de heilige Geest. Jezus had over de heilige Geest gezegd: “… de Geest van de waarheid, voor wie de wereld niet ontvankelijk is, omdat zij Hem niet ziet en niet kent. Gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. ( (Joh.14,17)

Omdat ik de kennis van de Geest had, voelde ik bijvoorbeeld aan dat “dit” niet van de Geest is, dat voelde ik onmiddellijk, intuïtief. Ik hoefde er niet bij na te denken. Petrus leek dit aanvoelen, die geestelijke intuïtie op een bepaald moment (nog) echt niet te hebben. Jezus voorspelt zijn eigen lijden, en onmiddellijk ontploft Petrus: “Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!” Maar Jezus keerde zich om en zei tot Petrus: “Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.”(Mt. 16,22-23)

Deze geestelijke intuïtie veronderstelt bij de persoon een echt geestelijk leven, een ervaring van de Heilige Geest in zijn persoonlijk leven; anders zal men deze geestelijke intuïtie niet hebben. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor een gebedsgroep: het moet een echte geestelijke groep zijn. Wanneer ze gekomen is tot een kennis van de Geest, zal ze onmiddellijk aanvoelen, door (geestelijke) intuïtie: ‘Dit is van de Heilige Geest’, of ‘dit is van de Heer’, ‘dit is te menselijk’, ‘dit is van de persoon zelf’, ‘dit is niet van de goede geest’…

NAAR INHOUD     NAAR TOP   


Welke waarborgen zijn er voor die geestelijke intuïtie?

 

a) Jezus zelf

De Geest is er om Jezus in mij te vormen.  Indien mijn intuïtie nu niet beantwoordt aan het leven van Jezus, dan is ze niet van de Heilige Geest. Wanneer ik een geestelijke intuïtie heb, moet ik mij afvragen: ‘heeft Jezus zo geleefd?’ ‘Zou Jezus zo handelen?’ Is dit niet het geval, dan is het geen echt ‘geestelijke’ intuïtie.

b) Jezus’ woorden

De Heilige Geest zal ons geen andere woorden geven dan die van Jezus. “Hij zal u in herinnering brengen al hetgeen Ik u gezegd heb. Wat van Mij is zal Hij nemen om het u te geven.”

Indien het niet de woorden van Jezus zijn, is het vals, is het de geest van het kwaad, is het de vader van de leugen die mij bedriegt. Dan is het een misleiding van mezelf of van anderen.

c) De Kerk

De Kerk heeft de zending van de herder (Mater et Magistra) door haar geloofsleer en door haar zedenleer. De Kerk, geeft mij objectieve richtlijnen om te onderscheiden of mijn geestelijke intuïtie juist is. (Petrus, wat gij gebonden hebt op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn.)

 

Naast die natuurlijke onderscheiding en de geestelijke intuïtie is er dan ook de echte geestelijke onderscheiding:


NAAR INHOUD     NAAR TOP   


ONDERSCHEIDING (2)

Vrij naar “Onderscheiding” van Francis Vanden Eynde

 

Wat vraagt God van mij, nu?

Het gaat ons nu nadrukkelijk over ons persoonlijk leven, de beslissingen die we als christen te nemen hebben in de omstandigheden die zich aandienen, bij de keuzen waarvoor we ons gesteld voelen. Deze onderscheiding moet in werking treden wanneer wij proberen Gods wil in ons leven te volgen, wanneer we besloten hebben om in alles gehoorzaam te zijn aan Gods heilige Geest.

Dan stelt zich de vraag: wat wil God eigenlijk? Het gaat dus niet over zaken waarbij je zonder meer een objectieve onderscheiding kan hanteren: wat zegt het Woord van God daarover? Wat zegt de duidelijke leer van de Kerk daarover? Maar over een persoonlijke situatie in mijn leven waarbij ik me afvraag: is dit Gods wil? Of wil ik hier juist mijn verantwoordelijkheden ontvluchten? Of volg ik gewoon mijn eigen plannetje?  

Dus twee zaken onthouden we: Ik verlang echt in alles Gods verlangen te doen en het gaat over een persoonlijke situatie waarin ik niet direct zie wat God van me vraagt, wat Hij eigenlijk wil.

Ik wil Gods verlangen doen, maar het is me niet direct duidelijk in welke richting dat verlangen wijst. En toch ben ik ervan overtuigd dat Gods Geest mij inwendig beroert om Gods wil te kennen.  

Geen magie

Het gaat dan niet over een soort magische middeltjes, tovermiddeltjes, maar om duidelijke principes van onderscheiding. Ignatius van Loyola hield er ook aanvankelijk wat rare middeltjes op na. Dat was in het begin van zijn bekering, toen hij pas het besluit had genomen een boeteleven te gaan leiden.

Hij zat nog met een gebroken been, dat, verkeerd gespalkt nog eens opnieuw was moeten gebroken worden. Daarom reed hij nu per muilezel. En zo trekt hij als boeteling, in bedelaarstenue, heel Spanje door; hij wil gaan biechten in Montserrat (hij had er blijkbaar nogal wat voor over).  Een ruiter komt achter hem aan gereden. Een Arabier nog wel. In Spanje waren toen (ook al) heel wat muzelmannen. Ignatius, een zeer sociaal man, geraakt in gesprek met die moslim en op een gegeven moment gaat het ook over Maria, de Moeder Gods. Ignatius kon het toen al niet laten met iedereen over God en godsdienst te praten. De Arabier (die blijkbaar zijn koran niet goed gelezen had) maakt een paar opmerkingen: “Dat zij zonder hulp van een man ontvangen heeft... daar geloof ik niet veel van!" Ze praten daar nog wat over en tenslotte vertrekt de Arabier; zijn paard loopt sneller dan die muilezel van Ignatius. Maar Ignatius zit met een wrang gevoel. En plots heeft hij het besef: “Dat had ik die Arabier niet moeten laten zeggen. Die belediging van de Moeder Gods. Dat moet ik wreken!”  Ja maar, ja maar, is dat wel wat God wil? Ignatius komt er niet echt uit. Het is een gewetensdrama: moet ik wraak nemen, of moet ik de zaak blauwblauw laten. Onze pasbekeerde had geen notie hoe hij moest beslissen. En als hij de Arabier wat verderop een andere weg ziet inslaan, neemt Ignatius dit eigenaardige besluit: “Als mijn muilezel ook die weg inslaat, vermoord ik die Arabier; loopt mijn ezel rechtdoor, dan ga ik hem niets aandoen.” Hij komt aan die afslag, en … zijn muilezel loopt gewoon rechtdoor. Die Arabier brengt het er dankzij de muilezel (?) levend van af.  U zal wel begrijpen dat deze aartsdomme manier van onderscheiden niet is wat we hier bedoelen met ‘geestelijke onderscheiding’.  

Toch uitzonderingen?

Toch treffen we zowel in de Bijbel als in heiligenlevens soms een soort onderscheiding aan die we toch niet als regel vooruit zouden schuiven en die zeker door Ignatius (eens dat hij tot de jaren van evenwichtige onderscheiding is gekomen) niet als de gewone (en volwassen) manier van onderscheiding gezien wordt. Een paar voorbeelden.

1 Uit het Oud Testament

Uit het Oude Testament is u ongetwijfeld het voorbeeld bekend van de rechter Gideon en het “uitspreiden van een vlies”, zoals men het eens omschreven heeft. Het gebeurde wel in een heel sterke godsdienstige situatie. Gideon wil zeker, héél zeker zijn, dat God hem opdraagt tegen de Midjanieten op te trekken, zodat hij op de bijstand van God kan rekenen:

“Nu sprak Gideon tot God: `Als Gij Israel werkelijk door mijn hand wilt bevrijden, zoals Gij beloofd hebt, laat dan de dauw alleen op de wollen vacht komen die ik hier op de dorsvloer leg en laat de grond eromheen droog blijven; dan weet ik dat Gij Israel door mijn hand zult bevrijden, zoals Gij beloofd hebt.’ En zo gebeurde het inderdaad: Toen hij de volgende morgen opstond wrong hij de dauw uit de vacht; de schaal stond vol water. Weer sprak Gideon tot God: `Laat uw toorn niet tegen mij ontbranden, als ik U nog een keer iets vraag. Ik zou nog een proef willen nemen met de vacht; laat nu alleen de vacht droog blijven, terwijl op de grond rondom de dauw valt.’  En God deed dat, de volgende nacht: Alleen de vacht bleef droog, op de grond lag overal dauw.” (RICH.6,36-40)

Dat was natuurlijk een straffe toer van God om dat voor Gideon te doen, maar God zal Gideon met gelijke munt betalen: als Gideon en zijn volk tegen de Midjanieten wil optrekken zegt God: stuur al wie bang is naar huis! 22.000 mannen vertrekken en Gideon blijft daar met tienduizend man over. Nog veel te veel, zegt Jahwe. En dan begin de zaak echt komisch te worden:

“Nog is het leger te talrijk. Laat de mannen naar het water gaan; daar zal Ik ze voor u schiften. Degene van wie Ik u zeg: Die gaat met u mee, hij gaat met u mee, degene van wie Ik zeg: Die gaat niet met u mee, hij gaat niet mee.’ Toen Gideon de mannen naar het water had laten gaan, zei Jahwe tot hem: `Ge moet de mannen die het water als honden opslurpen, scheiden van degenen die bij het drinken op hun knieën gaan zitten.’ Er waren er driehonderd die met de hand aan de mond het water opslurpten; alle anderen waren bij het drinken op hun knieën gaan zitten. Toen zei Jahwe tot Gideon: `Met de driehonderd man die het water hebben opgeslurpt zal Ik u bevrijden en de Midjanieten aan u overleveren; alle anderen moeten naar hun huizen gaan.’ De driehonderd namen de proviand en de trompetten van de anderen. Gideon stuurde de Israëlieten naar hun tenten terug en hield alleen de driehonderd bij zich.” (Rechters  7,4-8)

Hoe het dan verder afloopt, lees je maar eens in je Bijbel. Maar je merkt dus hoe Gideon op een wat simpele manier een teken van God vraagt maar hoe God hem daarna van hetzelfde laken een broek geeft door hem ernstig op de proef te stellen om zijn geloof te testen. Gideon en God zijn aan elkaar gewaagd.

2 Uit het Nieuw Testament

Ook in de Handelingen van de apostelen ontmoeten we zo’n voorbeeld van onderscheiding, om Gods verlangen te kennen: na gebed gooien ze het lot om te weten wie ze, nadat Judas Is-karioth is weggevallen, als 12de apostel moeten toevoegen aan het getal van de Elf. We moeten wel opmerken dat men zich ook hier wel heel godsdienstig voorbereidt op die loting.

“Toen baden zij als volgt: ‘Gij Heer, die aller harten kent, wijs degene aan die Gij van deze twee hebt uitverkoren om de plaats te bezetten in dit dienstwerk en apostelambt, waaraan Judas ontrouw werd om heen te gaan naar zijn eigen plaats.’ Toen liet men hen loten en het lot viel op Mattias. Hij werd toegevoegd aan de groep van de elf apostelen.” (Hand. 1,24-26)

 

3 In een heiligenleven

Ook bij de heiligen ontmoet je mensen die uit een toevalligheid zware beslissingen nemen omdat ze er de hand van God in zien. Je herinnert u uit zijn leven dat Franciscus van Assisi op zekere dag bij het vervallen kerkje van San Damiano, dat een eind buiten de stadmuren van Assisi lag, ging knielen voor het altaar. Hij hoorde dan een stem: “Francesco, ga mijn kerk herstellen, die geheel tot puin vervalt, zoals ge ziet”. Franciscus, opziend naar het grote kruisbeeld is sprakeloos. Tenslotte zegt hij, verlegen en verwonderd: “Heer, dat wil ik graag doen”. Uit liefde voor de Gekruisigde begint hij dan met toelating van de priester van die kerk ze zoveel mogelijk te herstellen; geen moeilijkheden kunnen hem ervan weerhouden… Het kerkje geraakt hersteld. Hij trekt dan verder als bedelaar, wordt aan de deur gezet door zijn vader en niet ver buiten de stad, achter een bos, begint hij een ander bouwvallig kerkje, toegewijd aan de H. Petrus, te herstellen: Santa Maria della Portiuncula, Onze Lieve Vrouw van het Kleine Stukje Grond. Ook dat kapelletje geraakt in orde en vanaf 1209 werd er nu en dan de H. Mis in opgedragen. Op zekere dag diende Franciscus er de mis en het evangelie van die dag luidde:

“Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen en drijft duivels uit. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven. Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen. Verschaft u ook geen reiszak voor onderweg, geen tweede onderkleed, geen schoeisel of stok, want de arbeider is zijn onderhoud waard. Als gij in een stad of in een dorp komt, onderzoekt dan wie waard is u te ontvangen, en verblijft daar tot gij weer vertrekt. Wanneer ge dat huis binnentreedt, brengt het uw vredegroet; … Neemt u in acht voor de mensen. Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en u geselen in hun synagogen. Maakt u echter, wanneer men u overlevert niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken: op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen.” (Mt. 10,7-12.17.19) Hij laat de priester dat woord een paar keer uitleggen en voor Franciscus is dit de ultieme bevestiging van zijn ideaal, de richting die God voor hem wil: het Goede Nieuws verkondigen in grote armoede én blijdschap.

NAAR INHOUD     NAAR TOP   

 

Ken je jezelf en je motieven?

In de geestelijke onderscheiding gaan we op een andere manier te werk. Natuurlijk moet de basisvoorwaarde voorhanden zijn: “Onderzoekt en toetst uzelf: staat gij in het geloof? Gij kunt toch van uzelf getuigen dat Jezus Christus in u is? Zo niet, dan hebt gij de proef niet doorstaan.” (2 Kor.13,5)

Voor de geestelijke onderscheiding is namelijk de voorwaarde dat ik onder de stuwing leef van Gods Geest. Anders laat ik me door andere stuwingen aandrijven. Als ik een goed werk doe, aalmoezen geef, een missionaris steun, een kerk help bouwen of versieren… is mijn intentie dan helemaal ‘zuiver’? ‘helder’?, zonder rimpels? Of zitten daar ook egoïstische trekjes onder verborgen, zoals hoogmoed, zoeken naar erkentelijkheid,  van hun gezaag vanaf zijn, menselijke overwegingen, temperament?  Maar dat gedrag en mijn intentie tot die goede werken kunnen ook van God komen, van goede geesten (engelen, heiligen) ofwel van geesten en motieven die niet samenvallen met Gods verlangen en mijn of andermans heil.  

Blijft dus de vraag: hoe weet ik dat iets van God komt?

Een rechtstreeks telefoon- of E-mailbericht gaan we van God niet zo vlug ontvangen; het is niet de normale wijze waarop God zijn verlangen kenbaar maakt. Maar in de richting van de Menswording van Gods Zoon, mogen we wél veronderstellen dat Gods verlangen ook in menselijke tekenen aan ons wordt meegedeeld, ja, dat het als het ware in ons vlees staat uitgedrukt, in de situatie die ik meemaak, in wat dat in mij bewerkt… God geeft tekenen… Het wordt dan de opdracht bij de geestelijke onderscheiding om  in het centrum van mijn bestaan Gods werking te leren onderscheiden. Gods Geest wil mij vormen naar Jezus’ gestalte. Hoe ga ik dat onderkennen?

Alsmaar vragen die geen antwoord krijgen, zal je zeggen. Maar er moeten wel degelijk een paar zaken vooraf gezegd worden.  

Leren luisteren naar de Geest

Geestelijke onderscheiding vraagt dat we ontvankelijk zijn voor Gods Geest en zijn aanwijzingen. Waar kan dat beter gebeuren dan in het gebed. En dan zie je hoe Ignatius mensen aanspoort om 30 dagen los te komen van hun leven en werk in de wereld, en een 30-daagse binnen te treden van gebed, bezinning en overweging van Jezus’ leven…

Okay, okay, ik weet wel dat dit niet voor iedereen is weggelegd en het mag ook wel wat korter. Maar het gebed maakt ons geestelijker, meer afgestemd op wat de Geest ons duidelijk wil maken. En dat is nu juist zo belangrijk. We hebben dan stilaan meer en meer Jezus’ gezindheid in ons, zijn manier van denken en handelen in bepaalde situaties.

Tenslotte wil ik ook nog eens opnieuw verwijzen naar die objectieve normen, die we reeds vorige keer aangaven naar aanleiding van de geestelijke intuïtie en waarmee we rekening moeten houden alvorens we ons begeven in de geestelijke onderscheiding, namelijk (de persoon van) Jezus zelf, zijn evangelie, de leer van de Kerk. Het gezond menselijke verstand is dan een onderscheiding op grond van wat we in onszelf ervaren.

Volgende keer maken we - als ’t God belieft - dan eindelijk een aanvang met de concrete wijze waarop Ignatius ons helpt in de ‘onderscheiding der geesten’, zoals hij het noemt.  

 

NAAR INHOUD     NAAR TOP   


ONDERSCHEIDING (3)

Vrij naar Francis Vanden Eynde s.j.

Het nadenken over onszelf en over onze beweegredenen, ons afvragen wat ons beweegt heeft als enig doel: je beter kunnen inzetten in dienst van God en het heil van de mensen volgens Gods verlangen.

In dit nummer zetten we nu eindelijk concrete stappen in de 'onderscheiding der geesten' volgens Ignatius van Loyola

Ignatius droomt

Wat Ignatius ons hier wil leren komt hier op neer: leren nagaan wat zich in onszelf voltrekt. Wat gebeurt er in mij als ik dit doe of eerder dat doe, of als ik dit of dat andere zinnens ben.

Misschien is wat ik hier zeg niet direct duidelijk. Overigens heeft Ignatius dat zelf ook moeten leren. U herinnert zich dat zijn been gebroken was maar niet zo goed gespalkt; hij mankte. En dat voor een edelman! Zijn trots was groter dan de miserie die hij moest ondergaan toen hij zijn been opnieuw liet breken en beter ineen deed steken. Ofwel hadden die mensen toen minder zenuwen ofwel was die trotse Baskische ridder echt een “harde”. Hij was wel christen, maar was nog niet bekeerd tot een radicaal christelijk leven. Hij moest tijdens zijn revalidatie lange tijd in bed blijven. En van verveling begon hij dan maar wat boeken te lezen. Hij had echter slechts keuze tussen een bundel heiligenlevens en daarnaast een ridderromannetje, waarin ridders dappere daden stelden ondermeer om de harten van mooie adellijke dames te veroveren.

Ik weet niet of hij eerst die spannende ridderverhalen begon te lezen of eerder die – soms even spannende – heiligenlevens. Hij wisselde wat af. Nu eens in het een, dan weer in het ander. En als hij zowat gelezen had, droomde hij wat weg. Hij zag zichzelf dan als een onbevreesde ridder die vijanden bekampte en toernooien won. Ofwel droomde hij dat hij ook zo’n straffe heilige was, die in het spoor van Jezus in de woestijn leefde in eenzaamheid en vastte of die zich helemaal in dienst stelde van melaatsen en zieken of zoals Franciscus in grote armoede leefde. Hij zag zichzelf in die ridders of die heiligen. Soms waren die dromen zeer werelds, en dan weer heel geestelijk.

Ignatius wordt wakker

En nu komt het. Hij begon na te denken over wat er in hemzelf gebeurde, welke uitwerking die lezing en die gedachten hadden. En hij bemerkte dat hij die wereldse gedachten wel prettig vond, zo’n held te spelen in het oog van de mensen, maar achteraf liet hem dat dor en onvoldaan achter, leeg in zekere zin. Daarentegen, als hij zich als een radicaal christen zag, die op bedevaart ging naar Jeruzalem, alleen maar plantaardig voedsel nam of strenge boetedoeningen deed, dan vond hij daarin grote vertroosting en bleef hij (en dat is opvallend) ook daarna tevreden en blij.

Tijdens die weken van herstel dacht hij daar nog niet verder op na, maar dit verschil had hij toch opgemerkt: dat het mijmeren over die wereldse dingen hem maar tijdelijk vreugde gaven en die geestelijke dingen meer beklijvende vrede en vreugde.

Vanuit zijn ervaring leerde Ignatius zo onderscheid maken tussen de geest van de wereld en de Geest van God, geesten die ons bewegen tot dit of dat.

Eerste uitnodiging: wakker worden en onderscheiden

Als wij dus in eigen leven wat nadenken over wat ons maar kortstondig blij maakt en wat een diepere vreugde schenkt, dan brengt ons dat een eerste ervaring mee, en daar heeft Ignatius nu een belangrijke onderscheidingsregel van gemaakt:

Wil ik oog in oog met God te leven, dus als ik echt met God op weg wil gaan, echt christelijk wil leven, dan is het kenmerkende van de slechte geest dat hij mij neerslachtig maakt en mij allerlei bedenkingen geeft om mij zo te verhinderen dat ik verder ga.  En het kenmerkende van de goede geest is daarentegen dat hij mij moed, kracht, vertroosting, rust en vrede geeft en de hindernissen verkleint die de vijand op de weg legt. Ik voel me achteraf beter als ik voor de weg van God gekozen heb.

Het is nog maar een eerste regel van onderscheiding, maar wel een zeer belangrijke. We houden in herinnering dat dit alleen maar van toepassing is als men echt een geestelijke weg wil gaan, als we gekozen hebben om God de baas te laten spelen in ons leven. Als je heel oppervlakkig leeft of teveel opgaat in het materiële, zal je dit onderscheid zeer moeilijk kunnen zien. Kies je wel voor die geestelijke weg, leer dan goed opletten wat u diepere vreugde geeft, en welke keuzen u maar even wat vreugde geven en je daarna leeg achterlaten. (vervolgt)


NAAR INHOUD     NAAR TOP   


ONDERSCHEIDING (4)

Vrij naar Francis Vanden Eynde s.j.

In deze aflevering zetten we nu eindelijk concrete stappen in de onderscheiding der geesten volgens Ignatius van Loyola

 

Tweede ervaring.

Ik moet eerst een goed zicht hebben op wat me overkomt, wat ik innerlijk meemaakt, wat me beweegt. Pas dan ben ik in staat betreffende die toestanden een goede beslissing te nemen.  

- Denk eens terug aan wat we vertelden over de pasbekeerde Ignatius toen hij zijn muilezel liet beslissen of hij een moslim al of niet zou doden omdat die Maria beledigd had.

Dat was een zeer ongeestelijke onderscheiding’, eigenlijk kompleet dwaas, wat ezelachtig eigenlijk, want totaal in tegenspraak met het evangelie. Maar zo’n wat eenvoudige onderscheiding treffen we ook aan in het beginnende christendom:

- Toen de apostelen nog niet erg thuis waren in het geestelijk onderscheidingsvermogen hebben zij het lot getrokken om te weten wie hen moest vervangen bij het sociale dienstwerk. Eigenlijk was dat ook wat aan de simpele kant.  God kan gelukkig iedereen gebruiken voor om het even welke dienst, maar is het dan zeker dat God die bepaalde persoon voor die bepaalde taak bestemde? Het lot kan op de jongste vallen, of op de oudste, de heiligste, de handigste. Eigenlijk zouden wij midden die geestelijke spanningen zover moeten komen dat we vrij duidelijk kunnen zien wat God van ons vraagt. Hoe kunnen we dat dan doen?

Welnu Ignatius van Loyola werd zich bewust van een tweede ervaring en hij heeft dit aan zijn volgelingen (en aan ons) doorgegeven. Die ervaring bestaat in het gezonde onderscheiden dat er steeds een overgang van een ervaring naar een andere ervaring. Ignatius tracht het ons als volgt duidelijk te maken: “Ineens viel het van mij af zoals je iemand zijn mantel afneemt. Ik was in het donker en nu is het voorbij. Ik was er helemaal niet op bedacht en ineens overvalt het mij dan.” Maar wat bedoelt hij nu eigenlijk, want heel duidelijk is dit toch niet.

 

Welke zijn die twee toestanden waar hij het over heeft?

Hij bedoelt dat als wij onze ervaring op het gebied van het innerlijk leven willen verdiepen, wij daar eerst een beter zicht op moeten krijgen.

(a) Er zijn bijvoorbeeld eerst situaties waarin ik mij rustig voel, vol geestelijke vreugde, in eenheid met God, die mij heel nabij schijnt; de geloofswaarheden lijken mij duidelijk; ik heb helemaal geen twijfels of moeilijkheden met mijn vertrouwen in God en er zit vurigheid in mijn geestelijk leven, ik bid gemakkelijk, ik kan mezelf gemakkelijk vergeten om dienst te bewijzen, zieken te bezoeken, ik doe gemakkelijk aan liefdadigheid, ik lees graag in de heilige Schrift of in heiligenlevens ...

(b) Maar er zijn de andere dagen dat me dat allemaal maar bizar lijkt, ik vraag me af of het wel echt is, of geloven wel zinvol is; ik heb geen zin om te bidden, geen zin in geestelijke lectuur, God lijkt mij afwezig, ik voel mij teruggevallen op mezelf, ik ben ontmoedigd over mijzelf, ik heb nergens meer zin in: bidden, andere mensen, het zegt me allemaal niets!

 

Die twee dus goed onderscheiden

Ik ervaar dus twee verschillende gesteldheden: In het geestelijk leven worden ze “desolatio” (troosteloosheid, verlatenheid) en “consolatio” (de vertroosting, troost) genoemd. Het is natuurlijk iets heel anders dan manisch of depressief gedrag.

Van die geestelijke tweespalt in mijn gesteltenis moet ik me bewust worden. Als ik dus plotseling merk dat ik in een geestelijke afkeer geworpen ben, moet ik niet denken dat alles voorbij is, dat ik nu in een ongeestelijke periode ben. Ik moet gewoon weten dat ik op dit ogenblik in verlatenheid ben. En dit vraagt dus om een wat geordend geestelijk leven.

Maar wat moet ik in die toestand van verlatenheid of vertroosting doen? Dit wordt onze derde ervaring. (Vervolgt)


NAAR INHOUD     NAAR TOP   

GEESTELIJKE ONDERSCHEIDING (5)

Vrij naar p. Francis Vanden Eynde s.j.


Derde ervaring:

Denk u die twee belevingen eens in

In vorige editie hadden we aan de hand van Ignatius vastgesteld dat we in twee verschillende geestelijke toestanden kunnen zijn. Een toestand van: “Alleluja, wat is het leven met de Heer mooi en aangenaam; ik heb deugd aan het gebed, de woorden van de H. Schrift spreken me echt aan. Ik doe met ‘goesting’ sommige verstervingen, ik til niet zo zwaar aan een vernedering of een verkeerd woord van een ander, Ik heb zin om aan iedereen te zeggen hoe heerlijk het geloof is…”.

Maar wat later ben ik in een toestand van: “Ik heb geen zin om te bidden, wat duurt die gebedstijd toch lang, dat ziekenbezoek staat me echt tegen, wat ik aan die missionaris wou geven zou ik eigenlijk wel goed kunnen gebruiken voor een nieuwe PC of …, ik heb vanavond echt geen zin om naar de gebedsavond te gaan, gaan evangeliseren bij dit weer is niet voor mij weggelegd; God lijkt me toch wel ver weg te zijn…”


Wat moet ik doen in een toestand van troosteloosheid?

1° Niets veranderen van wat je tevoren besloten had te doen.

Ik kom op een retraite en een van de retraiteleiders deelt me mee dat ik met een andere retraitant een kamer zal moeten delen. Ik zink in de grond. Sedert mijn 12de jaar heb ik nooit nog met een ander in dezelfde kamer geslapen. Ik besluit om terug te keren naar mijn parochie. De zin om op retraite te gaan is voorbij.  

Totaal verkeerde reactie! Op dat ogenblik zou ik me moeten realiseren dat het de slechte geest is die de zon uitdooft zodat ik niet meer weet waar ik aan toe ben. Ik meende nochtans dat de Heer me uitnodigde om deel te nemen aan deze retraite… Wat ik moet doen is dus: wachten tot de Heer het licht weer aansteekt. In een toestand van troosteloosheid ga ik geen zaken veranderen, geen andere of zware beslissingen nemen. Ik blijf op die retraite, wat er ook gebeurt! (Het werd een fantastische retraite! Tussen haakjes: mijn kamergenoot is niet gekomen. Waar was die drukmakerij eigenlijk voor nodig?)

2° Meer bidden:

In troosteloosheid moet je integendeel volharden in de goede beslissingen, de goede gewoonten. Ga het gebed niet opgeven omdat het je niet veel meer zegt, omdat het een vervelende tijd lijkt, ja, puur verloren tijd lijkt het te zijn: ‘Wat zit ik hier eigenlijk te doen?’. Wees trouw aan je gebedstijd en doe zelfs iets meer, een of ander boetewerk… Geen zelfmedelijden, niet flauw gaan doen. Trouw zijn, ook al heb je weinig licht of vertroosting.

 3° Mijn absolute vertrouwen in God bewaren:

Mijn troosteloosheid, mijn dorheid, doet niets af van de nabijheid van God, doet niets af van zijn liefde en trouw.  Ja, ik voel me in het duister, ja, ik voel weinig troost, God vertoont zich niet. Ik moet precies alles alleen doen…

Nochtans: de Heer is mijn Herder … ook al voert mijn weg op dit ogenblik door donkere kloven, al ervaar ik niets van Gods nabijheid… Ik blijf geloven in zijn liefde en trouw…

“Heer, ik vertrouw op U, laat uw genade spoedig blijken…”

Ik voel geen vertroosting, maar ik blijf geloven dat boven de wolken de zon van Gods liefde blijft schijnen. Teresia van Lisieux beeldde zich dan in dat het Kindje Jezus een tijdlang met een speelbal speelde, maar nu die speelbal liet liggen… Ik moet dat kunnen verdragen, zei Teresia. Mijn Herder slaapt misschien, maar ik ben toch zijn schaapje…

In het Oude Testament heeft psalm 121, 1-8 nog een mooier beeld:


NAAR INHOUD     NAAR TOP   


ONDERSCHEIDING (6)

Vrij naar Francis Van den Eynde s.j.


Vierde ervaring: De verleidingen.

In vorig nummer hebben we gezien wat we moeten doen in tijden van dorheid (troosteloosheid) en heel kort wat te doen bij vertroosting. Maar in de geestelijke strijd – waarin we permanent verwikkeld zijn, ja ja – zijn er een heel deel zaken die ons in onzekerheid brengen, in verwarring. Is dit wel de goede weg? Is het wel zeker dat God dit of eerder dat van mij vraagt? Moet ik zus of zo kiezen? Zou ik nu dit of eerder dàt doen?

Uit zijn eigen ervaring geeft Ignatius ons ook in die gevallen enige raad. Dit is nu wel iets ingewikkelder, maar toch zult U zich daar ook in herkennen. Wij volgen de indelingen die p. Francis Van den Eynde gaf in een brochure.


Eerste principe: De redeneringen of bedenkingen die mij verward maken komen van de slechte geest die tegen God strijdt.

Als je - volgens uw eerlijke bedoeling - een  goede beslissing hebt genomen en dan komen er allerlei redenering en bedenkingen, kortom een soort onzekerheid waardoor je in verwarring gebracht wordt, dan kom dat van de slechte geest die tegen God strijdt.


Tweede principe: Als ik "zonder oorzaak" overweldigd wordt door vreugde, door lichten, door geestelijke verlangens, dan is dat de altijd God.

Als er geen voorafgaande oorzaak is, dan is het altijd God, want alleen God gaat de ziel plotseling in en uit. Hij kan mij direct in mijn geest, in mijn hart, in mijn verstand, in mijn vermogens tot handelen tot iets bewegen.


Derde principe: Als er een oorzaak is dan kan dat zowel de goede als de slechte geest zijn. Hier zal dus verdere onderscheiding nodig zijn.


Vierde principe: Ik moet altijd en ieder ogenblik oppassen dat ik niet plots van de goede weg afwijk.


Vijfde principe: als ik merkte dat ik bedrogen uitgekomen ben, dan moet ik me dit blijvend herinneren: "Een ezel (hm, hm) stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen." Het komt er dus op aan dat ik mijn leven ernstig opvat en dus iets leer van wat mij overkomen is.


Zesde principe: zacht of ruw

Dit middel bestaat hierin dat God en de goede geest altijd op zachte wijze handelen;

De boze geest echter achtervolgt mij, komt op een ruwe wijze naar me toe, en doet mij geweld aan, bruuskeert mij..


Zevende principe

Zelfs als ik plotseling door God overweldigd wordt, moet ik, om niet bedrogen te worden, letten op het moment dat daarop volgt.

- Bijvoorbeeld: Ik ben geweldig enthousiast, ik voel dat ik mijn leven aan de Heer moet geven, ... dat komt zeker van God. Daarna ga ik mij onbewust, onder invloed van die eerste genade, zelf voorstellen hoe ik dat zou moeten doen. Dit laatste komt niet van God.

Let dus altijd op de beweging die van God komt en wat erop volgt.

- Een ander voorbeeld, iets wat onbewust gebeurt maar dikwijls voorkomt. Een voorbeeld uit het religieuze leven:

Ik word geroepen om mijn leven aan de Heer te geven. Ik treedt het klooster in. Ik geef mij helemaal aan de Heer als een goede novice die tot alles bereid is als hij intreedt. Twee of drie jaren later blijkt dat ik helemaal niet tot alles bereid ben. Ik weet nochtans heel goed wat ik moet doen en hoe ik het moet doen. Ik ben dus niet meer in de genade van mijn roeping die een leven van overgave aan God inhoudt.

Ik werk wel voor God maar dat werken interesseert Hem niet zodanig. God zou dat heel goed zelf kunnen doen. Wat Hem interesseert is, dat ik het doe in overgave aan Hem en het zo blijf doen. We moeten dus oppassen dat wij niet na een ontvangen genade zelf dingen daarbij gaan halen die niet tot deze eerste genade behoren.


° Laat ik een toepassing maken op het charismatisch leven: neem iemand die de gave van vertolking heeft, de gave om een woord of beeld te interpreteren. Hij vertolkt, okay, maar bij de onderscheiding voelt men dat hij op een gegeven moment niet meer onder de werking van de geest staat en voortgaat met dingen te zeggen die naar aanleiding van die vertolking bij hem opkomen, en hij gaat maar door... Het is de eigen geest van die persoon, niet Gods Geest.


° Nog een voorbeeld:

Iemand is genezen, en heeft ook de Heer die hem genas, aangenomen. Je ontmoet inhet evangelie vaak mensen die genezen worden en dan Jezus verder op zijn tocht volgen… Na een zekere tijd bemerkt men dat hij opnieuw ziek geworden is; hij is niet onder de werking van de genade gebleven. Hij heeft er zelf de hand op gelegd. De genade is echter niet een ding dat men bezit, het is een werking, een aanwezigheid van God. Ik moet dus altijd onder de werking van God te blijven. En ik moet de werking van God onderscheiden van alles wat ik er eventueel aan toevoeg, want dit laatste is waarschijnlijk niet van God en vraagt Hij ook niet van mij.

EINDE ARTIKEL

NAAR INHOUD     NAAR TOP   



ONDERSCHEIDING (7)

Naar een eerdere brochure van Francis Van den Eynde s.j.


Tot besluit van zijn brochure over de “Onderscheiding van geesten en het Charismatisch leven” vatte p. Francis Van den Eynde het belangrijkste nog eens samen onder de titel: ‘Herkenningstekens dat wij in Gods wil zijn’.

1. God geeft altijd geestelijke vreugde en de slechte geest daarentegen probeert me die te doen verliezen door redeneringen (bedenkingen).


2. Als een geestelijke vertroosting zonder voorafgaande oorzaak plaatsheeft, komt ze altijd van God en hoef ik mij er niet ongerust over te maken.


3. Wanneer zij een voorafgaande oorzaak heeft moet ik goed opletten omdat net als de goede geest ook de slechte geest aan het werk kan zijn en mij kan bedriegen. Hij vermomt zich als een engel van het licht en probeert mij in de richting te trekken die overeenkomt met de natuurlijke aanleg in mij en die langzamerhand mijn hele leven gaat vullen.

Wij moeten dus oppassen als er een oorzaak is; die kan van de slechte geest komen. Ik moet dus steeds het vervolg van mijn leven, mijn denken en mijn manier van leven onderzoeken, om te zien of die altijd goed blijven.

< Ignatius >

4. Wanneer ik bedrogen ben geworden moet ik dat in mijn herinnering vasthouden, want dan zal ik langzamerhand de geestelijke onderscheiding verwerven en onmiddellijk waarnemen of het de goede of de slechte geest is.  Dat is een kunst die je verwerft.


5. Zelfs wanneer ik een vertroosting zonder voorafgaande oorzaak heb gehad, moet ik bedacht zijn op het moment dat volgt op de vertroosting, omdat ik dan opnieuw iets toe zou kunnen voegen aan hetgeen God mij gaf.


Deze paar principes moet u zien als een leerschool. Het zijn ervaringen die geestelijke mensen hebben opgedaan. Ze zijn niet op een abstracte manier afgeleid. Het zijn ervaringen, die mensen opgedaan hebben, waardoor ze al doende geestelijker zijn geworden. Het heeft geen zin ze te kennen; ze zijn er enkel om mij te helpen ontdekken wat er in mijn leven gebeurt, om te leren geestelijk te worden, om praktisch in mijn eigen leven of in het leven van anderen te kunnen onderscheiden teneinde meer en meer samen te gaan met de wil van God.

Ik ben er mij wel degelijk van bewust dat u dit moeilijk toeschijnt.

Ik geloof evenwel dat wanneer u het nog eens in uw hart overdenkt en dit alles tot iets heel eenvoudig is herleid, het u werkelijk van dienst zal zijn in uw verlangen om meer en meer in de Geest te leven


NAAR INHOUD     NAAR TOP