GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GELOOF en LEVEN

   NAAR INHOUDSOVERZICHT       


ZALIGE IDESBALD VAN DUINEN

Verhaald (in oud-Vlaams) door Dom Nivardus van Hove, prior van Ten Duinen ten jare 1686
Hertaald voor Geloof en Leven vzw in het jaar 2012. … Ben Van Vossel



DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (1)

door Dom Nivardus van Hove, prior van Ten Duinen 1686

Hertaald door Geloof en Leven vzw


Enige bemerkingen door de redactie van Geloof en Leven


1- Onze lezers zullen wel de nodige wijsheid hebben om deze levensbeschrijving van bijna 330 jaar geleden op de juiste manier te lezen. Het was niet enkel een andere manier van schrijven, maar ook en andere manier van godsdienstbeleving en het waren ook andere sociale verhoudingen. Ondertussen blijft het toch we een uitnodiging om in te treden in de diepere bedoeling ervan en Gods werking te zien in het leven van een toegewijd christen en religieus: de zalige Idesbald. (nvdr)


2- In zijn relaas van 1686 spreekt dom Nivardus van Hove niet van “Ten of Ter Duynen” maar steeds gewoon van “Duynen”, zowel om plaats van de abdij als om de abdij van ten Duinen zelf aan te duiden. Wij zullen in onze hertaling ook gewoon “Duinen” gebruiken in plaats van “ten Duinen”.


3- Tussen deze haakjes < > staan de bladzijden van het oude boekje van dom Nivardus; we hopen dat deze aanduidingen – die sommigen interesseren - niet al te vervelend zijn voor de andere lezer(es)s(en).


4- Nog deze aanwijzing. Ligerius sticht een eerste klooster in Koksijde. Dit wordt spoedig verlaten om daar vlakbij de eigenlijke abdij van Duinen te bouwen, ook in Koksijde. Vanuit Duinen wordt later ook de reeds bestaande abdij van ter Doest (in Lissewege) opgenomen als zusterklooster van de Cisterciënzers van Duinen. Zowel ter Doest als Duinen zullen verwoest worden in de tijd van het beginnende Protestantisme; maar later wordt in Veurne toch weer met iets begonnen in ten Bogaerde (Veurne) als voorlopige wijkplaats, om dan tenslotte binnen de muren van Brugge weer een abdij te beginnen in de refuge van de abdij van ter Doest (het huidige Groot-seminarie), dat verder wordt uitgebouwd met bouwstenen van Duinen en van ter Doest. Af en toe publiceren we een kaartje met de situering van de stichtingen. We volgen nu zo getrouw mogelijk Dom Nivardus Van Hove bij zijn verhaal.



HOOFDSTUK 1  

Geboorte en Afkomst van Idesbald

Terugvinding van de H. Lans


Geboorte en afkomst

 < 1 > De zalige Idesbald werd geboren in het Graafschap Vlaanderen, rond het jaar Onzes Heren 1100. Zijn vader was een dapper ridder, met veel natuurlijke eigenschappen, wijs en godvrezend, edel naar ziel en < 2 > lichaam. De (voor-)naam van deze ridder en die van zijn echtgenote vindt men evenwel nergens terug, maar zijn familienaam was Vander Gracht. In die tijd was dit een van de meest vermaarde en edele families van heel Vlaanderen. Door hun dappere daden en godsdienstige ijver, die hen bezielde om de dienst en de eer van God te bevorderen, werden zij door de goddelozen gevreesd en door de katholieken zeer geliefd en geëerd.


Van der Gracht

Deze godvruchtige ouders en hun kinderen waren zelfs zo geliefd, dat iedereen hen aanzocht om zaken van enig gewicht in orde te brengen, geschillen te regelen en getuigen te zijn wanneer zij kerken of godshuizen met hun tijdelijk goed begunstigden. Onder andere vindt men in de schatkamer van Harelbeke verscheidene charters waarmee een zekere Boudewijn van Lassure in het jaar 1163 grote giften deed aan de kerk daar; deze charters werden opgemaakt in tegenwoordigheid van Theodoric (= Diederik), Graaf van Vlaanderen, en ondertekend door verscheidene abten en Proosten, waar als laatste vermeld staat de Proost van de Sint Pieters < 3 > te Donay; onmiddellijk na hem staan als getuigen Robert vander Gracht, Rogier de Landast, Rogier Casteleyn van Kortrijk, en zijn zoon Wouter. Hieruit kan men gemakkelijk de ouderdom en adel van deze vermaarde Familie opmaken, aangezien deze Robertus vander Gracht (waarschijnlijk de broer van onze zalige Idesbald) in tegenwoordigheid van de Graaf als eerste dit Charter ondertekent, na de bovengenoemde geestelijken en nog vóór Casteleyn van Kortrijk, die toen groot aanzien genoot aan het Hof van de Graaf.

Bovendien vindt men te Kortrijk in de woning van wijlen Mijnheer Guillaume vander Gracht, Heer van Passendale, nog een grote mooie Kaart van 5 voet (1,5 m) hoog en 15 voet (4,5 m.) breed waaruit wij leren dat deze oude en adellijke familie geallieerd is geweest met Portugal, en met nog heel wat andere oude, aanzienlijke en voortreffelijke Huizen van Prinsen en Graven; ook stond deze familie steeds in grote achting van Spanje en Brussel, wat duidelijk bleek bij de Uitvaart van de Aartshertog Albrecht, waar diezelfde Guillaume vander Gracht, Heer van Passendale, tussen de aanzienlijksten, de Standaard van Zutfen droeg, Mijnheer < 4 > Jean vander Gracht, Heer van Battenboek, de Standaard van Mechelen en Mijnheer Wouter vander Gracht, Heer van Maelstede, een paradepaard leidde.

(Vervolg: vader op kruisvaart ~ terugvinding van de heilige Lans)


DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (2)


De vader van Idesbald op kruisvaart

De vader van Idesbald, lid van deze aloude en edele familie, heeft als een echt edelman in het jaar 1096 de Graaf van Vlaanderen, de latere Robert van Jeruzalem gevolgd naar het heilig Land. Zo hielp hij versterkte steden als Nicea en Artasia  innemen en opnieuw onder het gezag van de H. Kerk brengen. Na de inname van deze steden heeft de Graaf met zijn Vlamingen ook nog de versterkte stad Antiochië ingenomen in het jaar 1098. Maar door het voorafgaande beleg had hij geen proviand en oorlogsmunitie meer. Daarop hebben de Sarazenen, die zich hergroepeerden, hen opnieuw omsingeld en zó in het nauw gedreven dat de Graaf (omdat er geen menselijke hulp meer te verwachten viel) de stad bijna wou opgeven. Maar toen ze in de hoogste nood waren heeft de H. apostel Andreas zich ’s nachts geopenbaard aan een zeer heilige priester, Petrus van Marseillien; hij  zei hem dat God Almachtig hen zou verlossen van < 5 > hun vijanden; hij wees een plek aan in de Kerk van de Prins der Apostelen, de H. Petrus, en gebood om daar te graven en de lans te ontdekken, waarmee de Allerheiligste zijde van onze Zaligmaker aan het kruis geopend werd.


Terugvinding van de heilige Lans

Toen het dag werd heeft deze priester dit visioen aan Graaf Robert bekend gemaakt en deze heeft terstond 13 man opgedragen vanaf de morgenstond te graven op de aangeduide plaats. Ondertussen heeft de Graaf met zijn Vlamingen God Almachtig vurig gebeden om zijn genade, en rond de avondstond hebben die 13 mannen de kostbare schat ontdekt die de H. Andreas had beloofd. Toen Graaf Robert de H. Lans zag, heeft hij ze wenend met een onuitsprekelijke devotie gekust, zijn krijgsvolk bemoedigd, en  heeft hij in Gods Naam overwinning en triomf over hun vijanden beloofd. Dat is dan ook gebeurd. Ademarus, legaat van de paus, die ook in de stad ingesloten was, heeft immers de Lans in de hand genomen en vergezeld van de Christenen, heeft hij een uitval op de vijand gedaan en op dat moment zag men een ontelbaar leger, rijdend op witte paarden, komend van < 6 > de nabij liggende bergen, met als Veldheren de H. Joris, Demetrius en de H. Mercurius (die Julianus de Apostaat had verslagen). Toen de christenen dit heilig Leger van de bergen zagen afdalen, hebben ze meer moed gekregen en, nu zegezeker, hebben ze de ongelovigen zo overvallen, dat zij ter plaatse meer dan honderdduizend man verslagen hebben.  Zij hebben 5000 kamelen buit gemaakt, beladen met goud, zilver en juwelen; ook talrijke ossen en schapen, zodat het gewoon onmogelijk was heel de buit in de stad te krijgen.


Een dankbare graaf

Graaf Robert die in dit alles duidelijk de hulp van Heer zag, heeft, als dankbare dienaar Gods, onmiddellijk aan zijn echtgenote Clementia, die toen in Brugge was, geschreven dat zij een klooster zou bouwen ter ere van de H. Apostel Andreas, tot gedachtenis dat deze heilige Apostel zich geopenbaard had aan Petrus van Marseillien en de heilige Lans getoond had. Toen Clementia de boodschap ontving, heeft ze terstond de fundamenten laten leggen om een kerk en klooster te bouwen, zo’n halve mijl buiten Brugge, op een plaats, toen Straeten of Betserkercke genaamd, nu Sint Andries, van de orde van de H. Benedictus.

Ondertussen is de Graaf, toen hij met de andere Christenen de H. Stad Jeruzalem ingenomen had en overal onsterfelijke roem verkregen had, in het jaar 1099 met de vader van de zalige Idesbald en de overgebleven Vlamingen naar Vlaanderen teruggekeerd; hij droeg een groot stuk van het H. Kruis van Christus met zich mee, waardoor hij onderweg miraculeus gered was van een grote storm op zee, zoals we hierna in hoofdstuk 4 zullen verhalen.


(Vervolg: Jeugd van de zalige Idesbald en het begin van de Orde van Citeaux).

DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (3)


In hoofdstuk II van zijn boek

verhaalt dom Niardus over de Jeugd van de zalige Idesbald

en over het Begin van de Orde van Cîteaux.

Bij de hertaling hebben we oude zegswijze

van dom Niardus toch wat willen behouden,

hopelijk is dit niet al te storend voor onze lezers.


Geboorte van Idesbald

Na zijn geboorte werd de zalige Idesbald door zijn moeder, een zeer gelovige vrouw, onmiddellijk aan God Almachtig toegewijd, smekend dat God dit kind zou doen groeien in alle soorten van deugden, en hem zou roepen tot een staat die de Goddelijke Majesteit meer zou behagen. Toen de jongen dan ook begon op te groeien, heeft deze  moeder hem met toewijding opgevoed: ze maakte niet enkel lekkere en delicate spijzen gereed, maar voedde hem ook met meer grove en alledaagse, zo maakte ze hem bekwaam en leerde zij door goddelijke inspraken alsof zij hem terstond naar een klzenarij of klooster wilde leiden. El zoals wen het kan lezen over Aleydis, de moeder van de H. Bernardus, die haar zoon opdroeg aan God, om Hem altijd trouw te dienen, zo heeft ook de moeder van Idesbald hem aan de Opperste Majesteit aangeboden als een aangename gave: want zo haast als ze kon heeft ze hem laten onderrichten door enige geestelijken en door geleerde Meesters en deed zij haar uiterste best dat hij zich in de geestelijke wetenschappen zou begeven.


Voorbeeldige jeugd

De  jongen, die een goed voorkomen had en een goed en gezond verstand, voldeed aan de goede verlangens van zijn ouders: ondanks zijn leeftijd was hij zijn medestudenten ver vooruit, maar wereldse dingen trokken hem niet aan, werelds succes en oppervlakkig gezelschap. Hij blonk uit in onderdanigheid en gehoorzaamheid aan zijn ouders, vriendelijk en aangenaam tegenover iedereen, eenvoudig en stil in huis; men zag hem niet veel in de straat; was ook geen veelspreker en was zich wellicht bewust van wat in Spreuken 10,19 staat: “Bij een overvloed van woorden blijft de zonde niet uit”. Hij was zeer devoot tegenover God opdat Hij hem zou bewaren in zuiverheid en doen opgroeien in alle heiligheid. Hij legde zich met ijver toe op de studiën, waardoor hij God leerde kennen in alle zaken zeer voorzichtig leerde


Tussendoor: Ontstaan van de Cisterciënzers

Ongeveer twee jaar voor de geboorte van Idesbald, had God beschikt dat de fundamenten van de Orde van Cîteaux gelegd zouden worden, waarin dit heilig kind later als een heldere zon zou schitteren, en ze zou eren met zeldzame heiligheid en opzienbarende mirakelen. Die Orde begon op deze manier: In het bisdom Langres was een zeer vermaard klooster gelegen, Molesmes genaamd; het was van bij het begin machtig geweest en verrijkt met veel wijze en geleerde mannen. De meest vermaarden waren de H. Robert, abt van dat klooster, de H. Alberic en de heilige Stephan, maar omdat rijkdom en deugd niet lang samengaan, begonnen deze drie heilige personen te vrezen dat de vrede en de liefde die onder elkaar aanwezig was, door de aangroei van materiële goederen zou verminderen. Zij verkozen daarom zij zich eerder met goddelijke zaken te bekommeren dan zich in het materiële verward te geraken en zo kwamen zij met elkaar in gesprek over hoe zij het vers van de Koninklijke David in praktijk konden brengen: Ik zal u mijn geloften weergeven die mijn lippen hebben uitgesproken. Hoewel zij daar eerlijk en heilig leefde, beklaagden zij zich erover dat zij de Regel van de H. Benedictus, waaronder zij geprofest waren, niet naar hun wens onderhielden. Uiteindelijk, in het jaar 1098 is de heilige Robert, met nog 22 van zijn monniken vertrokken; zij verlieten het klooster van Molesmes en kwamen tenslotte in een erbarmelijke en woeste wildernis, Cîteaux genaamd, waar zij door toedoen van Hugo, aartsbisschop van Lyon en legaat van de paus, ook door de hulp van Walter, bisschop van Chalon, en met toelating van Prins Odo, hertog van Bourgondië, die plaats zijn gaan bewonen en maakten zij van die spelonk van moordenaars een abdij en gebedsplaats waaruit vele duizenden heiligen zijn voortgekomen.


Toen bovengenoemde Walter zag dat deze heilige personen daar vanwege God gezonden waren, heeft hij als bisschop van die plaats, aan Robertus ‘de Staf met de last’ bevolen (= tot abt aangesteld), tot grote blijdschap van die religieuzen, die hem onmiddellijk onderdanigheid en ‘standvastigheid op die plaats’ volgens de regel van Benedictus beloofden.



DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (4)


Robert terug naar Molesmes. Alberic abt in Cîteaux.

Maar de echt godsvruchtige monniken van Molesmes die aanvoelden wat zij door het vertrek van de heilige Robertus verloren hadden, verzochten heel nederig Paus Urbanus, dat hij door zijn pauselijk gezag zou bevelen dat Robertus weer naar Molesmes zou terugkeren. De Paus, toen hij de nederige smeekbede van deze monniken zag, heeft toen aan Robertus geschreven dat hij naar zijn klooster, waar hij eerst abt was zou vertrekken en de schapen die hij daar had achtergelaten, met alle ijver zoals voorheen zou weiden.


Het is met onuitsprekelijke droefheid dat de heilige Abt (Robertus) de brieven van de Paus gelezen heeft, maar als onderdanige zoon en bemerkend dat het Gods wil was heeft hij zijn geestelijke zonen getroost en heeft hij in zijn plaats de heilige Alberic, die toen prior was, aangesteld. Zo is hij, die nu ontwerper en stichter van de Orde van Cîteaux was, dan naar Molesmes vertrokken waar hij later in alle heiligheid is overleden.


Alberic, die nu in de plaats van Robertus was aangesteld (in Cîteaux), heeft zo volmaakt naar de Regel van de H. Benedictus geleefd, dat iedereen hem eerde en voor heilig hield, wat hij ook in waarheid was, want nadat hij daar negen jaar door de weg van Gods geboden naar de prijs der eeuwige zaligheid had gelopen, heeft hij deze in het tiende jaar verkregen. De heilige Stephan, met familienaam Harding, geboren in Engeland, die prior was, volgde hem op als abt. Hij was zeer verstandig en tegelijk hield hij van nederigheid, armoede en zuiverheid.


Steven Harding 3de abt van Cîteaux. Bernardus van Clairvaux

In de tijd van deze heilige (abt Steven Harding) bleek het waar te zijn wat de profeet David zegt in zijn 33ste Psalm: “De ogen van de Heer zijn gericht op de rechtvaardige, en zijn oren op hun gebeden.” Want toen deze kudde klaagde dat zij klein was, gering in aantal, en toen deze ‘armen van Christus’ vreesden dat er niemand in de Orde zou treden om erfgenaam te zijn van hun heilige Armoede (want alhoewel iedereen haar heiligheid eerde, had men schrik van hun gestrengheid), toen heeft deze heilige man zijn zonen gesterkt en hun beloofd van Godswege dat deze Wijngaard zeer vruchtbaar zou zijn en zich wonderlijk zou vermenigvuldigen. Wat dan ook geschied is. Want kort daarna heeft de heilige Bernardus met nog 30 metgezellen zich geschaard onder de leiding van de H. Stefanus; na zijn profetie werd hij gezonden om de vermaarde abdij van Clairvaux te stichten, waar hij ook de eerste abt is geworden, door wiens onderricht en heilig leven deze Boomgaard des Heren zo verspreid is geworden dat er enige jaren later 4000 mannenkloosters en 6000 vrouwenkloosters waren, die allemaal hun ontstaan vonden vanuit de wijngaard van Cîteaux.


Heiligen, martelaren en zaligen van Cîteaux

Het aantal heiligen die uit deze heilige Orde voortkwamen is zo groot dat het onmogelijk is ze alle te tellen, hoewel de bekende schrijver, Barnabas de Montalbo, zegt dat er meer dan 500 heiligen zijn gecanoniseerd, van wie men op verschillende plaatsen de Goddelijke Dienst doet, afgezien dan nog van de Martelaren van deze Orde die zo talrijk zijn dat men in Spanje alleen al te Calatrave de gedachtenis houdt van 2000 martelaars, die voor het geloof van Christus hun bloed hebben vergoten. Tot hun eer heeft men daar te Calatrave een kerk gesticht die men noemt de H. Maria ter Martelaren en paus Leo X heeft deze kerk geëerd met vele en schone aflaten, om de devotie tot deze heiligen te vergroten. Ik ga hier ook niet verder in op de 450 andere martelaren die enkel in 9 andere plaatsen de kroon van het martelaarschap hebben ontvangen en ook vermeld ik hier niet de gelukzaligen wier getal zo talrijk is dat in de Abdij van Clairvaux op de 12de augustus gedachtenis wordt gehouden van meer dan 900 religieuzen van datzelfde klooster. Hun relikwieën werden gedeeltelijk ten tijde van de H. Bernardus, namelijk in het jaar onzes Heren 1148 en later in het jaar 1269 door verscheidene bisschoppen in aanwezigheid van vele Abten en van de kloostergemeenschap van Clairvaux met een grote plechtigheid en eerbied verheven.


Hieruit kan de goedwillige lezer bemerken dat men niet exact het groot getal heiligen kan kennen dat uit de heilige Orde van Cîteaux is voortgekomen, aangezien men van zoveel duizend kloosters alleen te Calatrave en te Clairvaux (zoals zojuist aangegeven) 2000 Martelaars en 900 Belijders viert. Maar om de goedwillige lezer enigszins tegemoet te komen, zal op het einde van dit boekje een register in de vorm van een kalender gevoegd worden, waar eenieder zal kunne zien de kloosters en de namen van de voornaamste heiligen, van wie dagelijks in deze heilige Orde van Cîteaux gedachtenis wordt gehouden.


DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (5)

HOOFDSTUK III spreekt over

hoe Idesbald priester wordt

en over de marteldood van Karel de Goede,

Graaf van Vlaanderen.


Idesbald op weg naar het priesterschap

Toen de jonge Idesbald de lagere school glansrijk doorlopen had heeft hij zich met alle ijver ingezet om de filosofie te volgen; daarin heeft hij op korte tijd zo grote vooruitgang gemaakt, dat ieder hem daarover prees om zijn verstand. Idesbald echter, bouwend op de vaste steen van de nederigheid werd niet hoogmoedig  door deze loftuitingen; hij was zich ervan bewust dat  dit een strik van de duivel is en een duidelijk middel om van de echte wijsbegeerte af te dwalen en te vallen in de afgrond van de ‘onwetenschap’. Hij hield zich daarentegen steeds voor de minste en de minst geleerde van zijn metgezellen en schuwde alle eer; met de Koninklijke Profeet David in zijn 113de Psalm zegde hij: “Niet ons, Heer, niet ons, maar uw Naam komt de eer toe”. Ondertussen voltooide hij de cursus van filosofie en met groter aandacht dan tevoren begon hij te overleggen welke levensstaat hij zou aannemen om zo aangenaam mogelijk te zijn aan God en zo zijn ziel zalig te maken.


Maria

Tot dat doel koos hij de heilige Maagd en Moeder Gods Maria tot zijn patrones; hij had een bijzondere devotie tot haar en hij scheen niet anders te overdenken dat haar eer te vergroten en haar voorbeeld na te volgen. Hij was begiftigd met heel wat schone natuurlijke gaven en zijn grote rijkdom begon de wereld aan te trekken. Men begon hem aan te raden een adellijke jonkvrouw volgens zijn staat te huwen; zo trachtte men hem van zijn loffelijke manier van leven weg te trekken maar hij luisterde niet naar deze verleiding maar als een echte vereerder van de heilige Maagd heeft hij haar zijn maagdelijke zuiverheid toevertrouwd waarin hij zich had geoefend dat hij als een andere Profeet Job kon zeggen “dat hij een verbond had gemaakt met zijn ogen dat zij zelfs niet zouden denken aan een meisje”.


Een vroom priester met een hart voor noodlijdenden

Toen God Almachtig door deze zalige offerande en het heilig leven van zijn trouwe dienaar bewogen was heeft hij hem rond het jaar 1127 geïnspireerd om de Priesterlijke Staat te aanvaarden om hem zo nog beter en vuriger te dienen.  Toen Idesbald deze inspraak van God vernam, heeft hij zijn hart niet verhard en zijn oren niet gesloten voor de stem van de Heer: maar God Almachtig dankend voor zijn genade, heeft hij zijn haar laten afscheren, heeft een zwart kleed aangetrokken en heeft de heilige orden en daarna het Priesterschap ontvangen van (waarschijnlijk) Johannes, bisschop van Terwaan. Het was echt opvallend met war een ijver en devotie deze waardige priester dagelijks het heilig Misoffer vierde en met wat een ijver hij zijn geweten van alle fouten, zelfs de geringste vrij hield. Zijn gesprekken en zijn levenswijze was eerder engelachtig dan menselijk, waardoor hij ieder stichten en zich van alle mensen geliefd maakte.

Hij was als een vader voor weduwen en wezen, grote liefhebben van de rechtvaardigheid en bijzonder trooster van de mensen met problemen.

Zijn huis was als een hospitaal van zieke en behoeftige mensen, die hij zich zo aantrok dat hij al zijn bezit aan hen uitdeelde en nauwelijks iets voor zichzelf bewaarde. Dat heeft deze godsdienstige priester vooral gedaan in het jaar dat we boven vermeldden, daar de onvruchtbaarheid van de velden in heel Vlaanderen en omliggende plaatsen een zo grote schaarste en financieel moeilijke periode zich aandiende, dat door het gebod van de Graaf van Vlaanderen, (Karel) de Goede, het verboden werd in de plaatsen waar hij het bestuur had, bier te brouwen worden en dat men alle honden moest afmaken om zo het graan en het brood te sparen ten behoeve van de mensen.


DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (6)


Wat voorafging: we zagen hoe Idesbald zich voorbereidde op het priesterschap en hoe de jonge priester echt een voorbeeldig priester wordt, die de sociale bekommernissen van Graaf Karel van Vlaanderen ten tijde van hongersnood ten volle deelt.


Karel de Goede


Graaf Karel in conflict met geldzucht

Maar aangezien wij van deze godvruchtige Graaf spreken acht ik het redelijk wat van zijn grote mildheid jegens de armen te vermelden en ook te tonen wat een vervolging deze man om de Rechtvaardigheid heeft moeten lijden. Want toen deze zorgvuldige Prins de armoede van zijn mensen zag en dat de schaarste nog toenam werd hij door een christelijke barmhartigheid aangegrepen. Daarom heeft hij op verscheidene plaatsen ontelbare mensen voedsel verschaft, en dat met een zo grote edelmoedigheid dat hij alleen op een dag binnen de stad Ieper, buiten het geld en de vele klederen, hij 7800 broden heeft uitgedeeld.


Familie vander Straeten op de vingers getikt

Maar toen deze Graaf vaststelde dat alle voorraad begon te op te raken terwijl de schaarste niet ophield en zelfs vele mensen van honger stierven, heeft hij alle zolders en schuren doen doorzoeken, om zo de kooplieden te verplichten hun graan voor een rechtvaardige prijs te verkopen.

Toen men dit lofwaardig gebod in praktijk bracht, stelde men vast dat de schuren en huizen van enige personen, genaamd vander Straeten (een van de machtigste families van Brugge) vol waren met een overvloed van tarwe, die zij door hun gierigheid bewaarden tot de allergrootste hongersnood, om zo de armengemeenschap uit te mergelen en geweldige schatten te verzamelen. Toen de Heer Graaf deze goddeloosheid inzag, heeft hij hun gedwongen een deel van dat graan voor een redelijke prisj te verkopen en een deel aan de armen uit te delen. Deze vander Straeten’s, waren geweldig kwaad; ze hebben de hoofden bijeen gestoken en maakten plannen om Graaf Karel van kant te maken.


Koren op het vuur

Terwijl ze bezig waren dit schelmstuk te beslissen, heeft de gelegenheid zich voorgedaan die hun bloeddorstige harten tot de moord van deze onschuldige Prins nog meer opjutte. De man van een van de nichten van Bertuphus vander Straeten, toen kanselier van Vlaanderen, die zich beledigd voelde door een edelman, heeft hem voor de magistraat doen dagvaarden. Maar deze edelman heeft geantwoord dat hij van soortgelijke personen niet in rechte moest beroepen worden, aangezien hij een edelman was en een vrouw van kleine stand getrouwd had. Uit dit antwoord ontstond een groot proces en twist tussen deze edelman en de familie van vander Straeten, totdat de zaak ter ore kwam van de Graaf; deze beval dat de nicht van Bertulphus in aanwezigheid van de twaalf voornaamste mannen van Vlaanderen die daartoe waren aangesteld, haar adeldom zou bewijzen.


Karels vrienden moeten het ontgelden

Deze rechtvaardige uitspraak heeft deze vander Straeten zo geweldig kwaad gemaakt dat zij terstond besloten hebben de goede Graaf bij de eerste gelegenheid te vermoorden. De voornaamsten van deze wraakzuchtige wolven waren Bertulphus, Kanselier van Vlaanderen, de proost van Sint Donaas te Brugge met zijn drie broers Lambertus, Wulfricus en Robertus; verder Burchardus en Wilhelmus, neven van de kanselier en zonen van Lambertus, Robertus, zoon van Robertus, Guilelmus, Engerarnnus, Heer van Eefene bij Diksmuide, Guido van Steenvoorde, en Isaantius van Reyninghelst, de neeef van Bertulphus. Deze personen, die zeer machtig waren, zijn eerst begonnen de godvruchtige aalmoezenier van de Graaf, Tagmarus, met een onuitsprekelijke haat te vervolgen: ze beledigden hem ernstig, staken zijn huizen in brand en trokken dan weg, met als gevolg dat tussen die vander Straeten en het volk van Tagmarus, dat hij tot hun bevrijding had opgenomen, dikwijls bloedige gevechten uitbraken.


Onverbeterlijk

Maar de goede Graaf heeft met alle ijver deze tumulten kunnen stillen en de vrede tussen hen kunnen bewerken. Hij is dan vertrokken naar zijn kozijn Louis, Koning van Frankrijk om van hem hulp te verkrijgen tegen de Graaf van Arvennen en Guilelmus, de hertog van Aquitanië, die door een duivelse samenzwering de geestelijken vervolgden en de bisschop van Clairmont uit zijn bisdom hadden verjaagd. Het was deze Guilelmus die door de heilige Bernardus bekeerd werd en die later stichter is geworden van de Orde van de eerwaarde heren Wilhelmieten.

Maar toen de Graaf Karel in Frankrijk was, hebben deze moedwillige vander Straeten (waarvan Burchardus de voornaamste was) de vrede tussen hen en Tagmarus zonder reden verbroken, op zodanige manier dat zij met groter razernij dan voorheen deze godvruchtige man vervolgd hebben, de parochie en zijn kasteel van Oorskamp, een mijl buiten Brugge, vernielden zij en wie zich daar tegen verzetten sloegen zij dood; bovendien hebben zij een grote buit verzameld en naar Brugge in hun huizen vervoerd waar ze ook nog de Tagmaars oom en diens zwangere dochter vermoordden.


Niet te stoppen

Toen de Graaf teruggekeerd was en de moedwilligheid van dit hels gespuis vernam, heeft hij op 27 februari te Ieper zijn edelen bijeen geroepen om zich te beraden hoe hij deze boosheid zou straffen. Al was deze Prins om zijn goed leven en grote rechtvaardigheid door veel losbandige edelen niet zeer geliefd, toch besloten zij met de Graaf naar Brugge te vertrekken om de oproerkraaiers te horen en hun naar ‘verdiensten’ te straffen.

Toen ze in Brugge aankwamen heeft de goede Graaf op de eerste dag van maart beide partijen voor hem doen verschijnen en heeft hun zaak van de morgen tot de avond gehoord en tenslotte moest Burchardus het onderspit delven; al had die man ook een schandelijke dood verdiend, toch heeft de zachtmoedige Prins alleen bevolen dat men zijn kasteel zou afbreken en dat hij het goed dat hij van Tagmarus had afgenomen terug moest geven. Maar Burchardus misbruikte deze barmhartigheid en nam zich voor de rechtvaardige Graaf met eigen hand te doden.


DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (7)


De marteldood van Karel de Goede


Als een lam naar de slachtbank

’s Anderendaags, 2 maart, heeft de Graaf ’s morgens vroeg (zoals hij dagelijks gewoon was te doen) 5 arme mensen met nieuwe klederen bekleed, en vol geloof en devotie is hij naar de kerk van Sint Donaas gegaan, vergezeld van enige personen, die hem waarschuwden dat hij zou op zijn hoede zou zijn voor deze familie van vander Straeten. Met een vast vertrouwen op God heeft hij die personen geantwoord: Het is niet mogelijk zich voor alles in te dekken, als God Almachtig mij beschermd zal ik gerust zijn, en is het zo dat ik om de rechtvaardigheid en de waarheid omgebracht word, wat is er zaliger dan zulk een dood? Terwijl hij dit zegde is hij de trappen opgegaan naar het altaar van de heilige Maagd Maria, dat tegenwoordig nog boven het hoogkoor van deze kerk is; na gebiecht te hebben is hij op zijn knieën gevallen en bad met grote stichting en devotie zoals het zijn gewoonte was met klare stem de psalm Miserere.


De moord

De booswicht, Burchardus, die deze gelegenheid zag heeft zijn medestanders verwittigd en (zoals enig schrijvers zeggen) hij heeft de kledij van een bedelaar aangetrokken om zo niet herkend te worden. Hij is zacht tot bij de Graaf gekomen, trok een zwaard en heeft het edel hoofd van deze onschuldige Graaf zo verwond, dat hij met een slag de hersenen op de vloer van de kapel deed neerkomen. Onmiddellijk kwamen de andere moordenaars toegelopen als bloeddorstige wolven met een vreselijke razernij; ze hebben zijn hoofd nog met vele wonden gekwetst en zijne rechterarm die hij had uitgestoken om een arme en gehandicapte vrouw een aalmoes te geven bijna helemaal afgehouwen. Deze moedwillige honden waren nog niet tevreden met de dood van hun wettige en rechtvaardige Prins maar hebben met een onmenselijke wreedheid ook Themardum van Burburch vermoord samen met zijn zonen Walter en Gilbert die de goede Prins naar de vergezeld hadden en met hum hun devotie vervulden. Vandaar zijn deze moordenaars verder gegaan en toen ze voor het altaar van de H. Donaas Walter van Lokeren biddend aantroffen hebben ze hem van daar tot buiten voor de kerkdeur gesleept en hebben hem daar als tijgers en briesende leeuwen vermoord.

Nog niet verzadigd met al dit onschuldig bloed, hebben ze de hele stad doorlopen en hebben alle vrienden van de Graaf gedood en hun huizen en eigendommen vernield en geplunderd.


Als martelaar aanzien

Nauwelijks was deze schromelijke misdaad bedreven, of God Almachtig heeft aan iedereen de grote heiligheid van deze heilige Martelaar getoond en hem terstond met een groot mirakel vereerd. Een jongeman, Roger, wiens ledematen alle ingetrokken waren, werd in volle vertrouwen bij het heilig Lichaam gebracht en is terstond in het bijzijn van vele mensen gezond geworden, en opspringend van blijdschap heeft hij God en zijn heilige Martelaar geloofd en gedankt.

Door dit groot mirakel waren Elias, deken van sint Donaas en Fromuldus, proost van sint Walburgis te Veurne met allen die daar aanwezig waren zo verblijd dat ze de klokken geluid hebben en het heilig lichaam (van Karel de Goede) gekust hebben; ze hebben wat van zijn baard, haar en klederen afgesneden om het als kostelijke juwelen tussen hun andere relikwieën te bewaren.

Dit gebeurde in het jaar 1127, op de 2de maart, de woensdag na de 2de zondag van de Vasten. Als het gerucht van deze vreselijke moord te Gent bekend werd is op de 3de van diezelfde maand Arnulfus, Abt van Sint Pieters bij Gent naar Brugge gereisd om het heilig lichaam (van Karel) in zijn klooster te begraven.


Als martelaar vereerd

Maar enige priesters die het heilig lichaam terstond na de moord met alle eerbied hadden laten begraven, hebben het op de vrijdag daarna, de 4de maart, opnieuw naar de galerij van de kerk gedragen, en daar inderhaast, wegens al die ongeregeldheden en geruchten, een graf van stenen en mortel gemaakt, waar het lichaam dan 50 dagen gerust heeft tot de 22ste april, toen de kerk ingenomen werd en de moordenaars tot op de toren gejaagd werden. Die dag is het uit het voornoemde graf genomen, ongeschonden en aangenaam geurend, en is het door Simon, bisschop van Doornik, Absolon, Abt van Sint-Amandus, met nog twee andere Abten overgebracht naar de kerk van Sint-Christoffel die tegenwoordig nog op de markt van Brugge staat.


Ondertussen heeft de bisschop met de drie voornoemde Abten de kerk van Sint Donaas, die door de moord op de God welgevallige Graaf ontheiligd en ontwijd was, opnieuw gewijd.

En drie dagen na de overbrenging naar Sint-Christoffel, op 25 april, heeft men, het lichaam van de heilige martelaar Karel, in tegenwoordigheid van Ludovicus, koning van Frankrijk, en heel de adel, uit de kerk van Sint-Christoffel naar de kerk van Sint-Donaas overgebracht, en na de gewone diensten begraven, waar hij onder grote volkstoeloop geëerd wordt en waar jaarlijks van deze heilige Prins de gedachtenis gehouden wordt.


Hoe en waar deze vrede moordenaars door God en de mensen gestraft werden, kan men vinden bij verscheidene schrijvers, ondermeer bij Jacobum Meyerum lib. 4 Annal.Fl.ad ann. 1126.


DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (8)


HOOFDSTUK IV Dom Niardus verhaalt hierin hoe Sint Idesbald lid wordt

van de familie van Diederik, Graaf van Vlaanderen ~

hoe hij kanunnik wordt ~ en hoe een flink stuk van het heilig Kruis

van Christus naar Veurne gebracht wordt.


Opvolging van Karel de Goede

Toen nu Graaf Karel omwille van de rechtvaardigheid zijn bloed had vergoten, is dan in zijn plaats, niet zonder grote moeilijkheid, Guilelmus Normannus gekomen; maar deze is na een regering van één jaar door een burger van Aalst, Nicasius Borluyt neergeschoten; kort daarop is hij gestorven en hij werd begraven bij Graaf Balduinum Apken, in de abdij van Sint-Bertinus in Sint-Omaars, zoals enige archieven van de abdij van Sint-Andries bij Brugge duidelijk getuigen met deze woorden: In het jaar 1128 wordt Vlaanderen dooreengeschud; de ene graaf wordt bij de andere gelegd; Guilelmus sterft en Diederik neemt het bestuur over.



Diederik van den Elzas en het heilig Bloed

Dus na de dood van Guilelmus werd Diederik van de Elzas met grote blijdschap en tevredenheid van iedereen tot wettige Graaf van Vlaanderen verklaard. Onmiddellijk heeft de hele adel met de voornaamste officieren de eed van trouw gezworen; zij zijn hem zo trouw geweest dat zij hem bij alle omstandigheden gevolgd hebben en bijgestaan. Dat werd wel heel duidelijk toen hij vier reizen naar Jeruzalem ondernam om de Christenen te helpen en het heilig Land van de ongelovigen en Sarazenen te bevrijden; vandaar heeft hij een deel van het heilig Bloed, dat na de dood van Christus, onze Zaligmaker afgevaagd is van zijn dood Lichaam vooraleer het begraven werd, in een kristallen glas meegebracht. Vergezeld door Leo, Abt van Sint Bertijns, heeft hij deze kostbare schat aan de stad Brugge gegeven en met alle plechtigheid in de kerk van de H. Basilius ondergebracht, waar het zich vandaag nog bevindt en met een onuitsprekelijke devotie van de Godvruchtige inwoners van deze stad, en met een grote toeloop van de omliggende plaatsen geëerd wordt op zodanige manier dat de genoemde kerk alle vrijdagen van het jaar te klein is, wanneer het heilig Bloed publiek wordt uitgesteld om de godvruchtige personen ermee te zegenen.


Idesbald aalmoezenier aan het grafelijk hof

Enige tijd voordat Diederik naar Jeruzalem vertrok, was hij echter zeer bezorgd om in zijn huis een godvruchtige priester aan te stellen, die zijn aalmoezenier zou zijn en tijdens zijn afwezigheid Gravin Sybilla, zijn echtgenote, met zijn raad behulpzaam zou zijn in de regering. De faam van heiligheid van de priester Gods Idesbald, had het hof bereikt en was ook de Prins ter ore gekomen; hij heeft hem dan gesmeekt dat hij bij hem in het Hof zou komen wonen en deze taak zou aannemen tot meerdere eer en glorie van God en hem hierin gehoorzaam zou zijn. Idesbald, aangezien hij zeer nederig was, is zich beginnen verontschuldigen door te zeggen dat hij onervaren was voor die taak en dat er veel andere priesters waren die in heiligheid en voorzichtigheid hem ver te boven gingen. Deze excuses bracht de heilige man naar voor, zich wel bewust van wat de Dichter Lucianus leerde: “Exeat Aula qui volet esse pius”, wat betekent: “Dat hij uit het Hof gaat, die heilig wil leven”. En het was ook geen wonder dat Idesbald deze eer zocht te ontkomen, want hij had zich van jongsaf aan afgesneden van de wereld, daar hij meer van de inwendige rust van zijn ziel hield dan van de uiterlijke pracht en glorie aan het Hof van de Prins. Maar door het smeken van de Graaf en de raad van andere deftige personen, heeft deze heilige priester tenslotte ingestemd met het verlangen van de Graaf en is in het Hof komen wonen.


Geleerd en devoot

Nauwelijks was Idesbald hier gekomen, of de glans van zijn heiligheid heeft zich overal uitgespreid, zodat de Gravin en heel het Hof hem eerden en hem hoogachten als was hij de Graaf zelf of een engel uit de hemel. En daarom vertrouwden ze hem de zorg van hun zoon Philippus toe, opdat hij hem zou onderrichten in alle goede gedragingen en godvruchtigheid, zoals een goede opvoeder toekomt. Het is niet te beschrijven met wat een zorgvuldigheid deze heilige priester zijn ziel bewaarde van alle vlekken, en ook de minste zondeschuld waardoor hij de Heer zou kunnen mishagen. Al zijn toeleg was zijn evennaaste te stichten: in zijn woorden en daden was hij zeer voorzichtig, zodanig dat de pages en knechten eerder religieuzen leken te zijn dan wereldlijke personen. Nietsdoen kende hij niet; steeds was hij bekommerd in de dienst van God of in het vertroosten van de bedroefden en de zieken, die hij vaak met een grote ijver bezocht en hen diende als waarachtige ledematen van Christus de gezegende. Hij had een zeer vriendelijk gelaat, zijn conversatie was heilig, gemengd met een engelachtige zuiverheid.


Kanunnik en voorbereiding op kloosterleven

Toen nu deze waardige priester enige jaren in het Hof van de Graaf gewoond had en nadacht over zijn vroegere eenzaamheid en rust, heeft hij de Graaf om toelating gebeden en in zijn plaats twee godvrezende priesters aangeprezen, Ogerus en Bernoldus.

Diederik die zich goed bewust was van zijn geestelijk voordeel door het optreden van de zalige Idesbald begon hem dit aanvankelijk met alle middelen te ontraden, smekend dat hij bij hem zou blijven en hem zoals tevoren behulpzaam te zijn; maar toen hij vaststelde dat hij standvastig bleef in zijn verzoek en hem met geen redenen kon overtuigen bij hem te blijven, gaf hij hem toelating en liet hij hem genieten van zijn kanunnikaat dat hem Geertrui, Gravin van Veurne, toen hij nog maar 12 jaar oud was, in het jaar 1112 (aanduiding 5) had toegekend, toen hij met nog twee andere, Rogerius en Wulfricus door Joannes, bisschop van Terwanen, als kanunnik gevormd werd; zoals de oude registers van de Collegiale kerk van Sint Walburgis duidelijk bewijzen.


Idesbald die nu volgens zijn verlangen in het volle bezit van zijn kanunnikzetel, heeft zich meer nog dan voorheen beginnen oefenen in alle soorten van deugden en zich voorbereid op een kloosterleven.  Hij was graag gezien door de andere kanunniken en de burgerij van Veurne, maar bovenal door de Graaf Diederik, die hem dikwijls bezocht en omwille van Idesbald de kerk van Sint Walburgis met grote geschenken en privilegiën begiftigde.  



DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (9)


Graaf Robert van Jeruzalem en het heilig Kruis

Graaf Robert, bijgenaamd ‘van Jeruzalem’ had enige jaren voordien, namelijk in het jaar 1100 daar (aan de Sint-Walburgiskerk van Veurne) reeds een groot deel van het heilig Kruis van Christus gegeven, dat hij uit het Heilig Land op een wondere manier had meegebracht. Want nadat deze Robertus zijn lijf en bloed tot pand had gesteld voor de christelijke godsdienst en het Heilig Land van de Sarazenen verlost had, zoals in het eerste hoofdstuk werd verhaald, heeft hij zijn afscheid genomen van de Patriarch van Jeruzalem, die uit dankbaarheid de Graaf begiftigd heeft met een deel van het heilig Kruis, waaraan de Zoon van God voor de verlossing van het menselijk geslacht de dood was gestorven.


Wonderbare redding

Toen de Graaf met deze schat naar Constantinopel kwam, heeft hij van Alexis, de keizer van die stad, de arm van de heilige Joris, Martelaar, ontvangen. Met deze kostbare schatten verrijkt, is hij in zee gestoken en naar zijn land vertrokken. Maar na een lange tijd varen, toen hij bijna thuis was, is daar een zo geweldige storm opgestoken, dat hij met allen die met hem waren meenden elk moment te vergaan en schipbreuk te lijden. Wanneer de Graaf van de schippers vernam dat zij omtrent de kusten van Vlaanderen waren, heeft hij zijn vertrouwen op God en op de verdiensten van het Lijden van Christus gesteld, en deed hij de belofte dat hij (als hij aan land zou komen) het deel van het heilig Kruis dat hij bij zich had zou geven aan de eerste kerk van Vlaanderen die zou zien.

Nauwelijks had de godsvruchtige Prins deze belofte gedaan of terstond heeft de opgeblazen en ontregelde zee haar woestheid geminderd, de golven die de schepen alle ogenblikkelijk in de grond te werpen zijn veranderd in een grote stilte, zodat de Graaf als uit de diepte van de zee boven op het schip is gekomen om zich wat te ontspannen en naar het Zuiden kijken heeft hij de kerk van Sint Walburgis in Veurne gezien, die door haar hoogte van ver op zee gezien werd. Ondertussen is de Graaf aan land gegaan, waar het Klooster van ten Duinen 7 jaar later gesticht werd; aangemeerd in een diepte die men nu de Broers-bank noemt heeft hij dit terstond aan de stad Veurne doen weten en aan de kanunniken van Sint Walburgis te kennen gegeven. Onmiddellijk is de Proost Herbertus met de clerus in processie gekomen om het heilig Kruis met alle eerbied in te halen hetgeen de Graaf zelf op het altaar heeft geplaatst en die kerk met een zo grote schat tot een eeuwige gedachtenis vereerd waar hij nog heden bewaard en met grote volkstoeloop geëerd wordt.

De arm van de heilige Georgius heeft de godvrezende Prins gegeven aan Aymericus, Abt van Anchin bij Douay.


10

HOOFDSTUK V  

Stichting van de abdij van ten Duinen

Hoe de zalige Idesbald daar religieus wordt


Ligerius, een Franse Benedictijn zoekt de eenzaamheid

Toen de zalige Idesbald ongeveer 7 jaar oud was, heeft het God Almachtig belieft een zeer Godvrezende religieus te verwekken van de orde van de heilige Benedictus, namelijk Ligerius. Hij was geboren en geprofest in Frankrijk. Op goddelijke inspraak zou hij een Klooster bouwen, waar op zijn tijd dat zalig kind in alle heiligheid zou uitblinken. Want in het jaar Onzes Heren 1107, toen deze Ligerius zich lange tijd in de heilige kloosterstaat geoefend had en door zijn heilig leven in staat was om de tegenwoordigheid van zijn Vader (abt) en medebroeders te ontberen, heeft hij zijn abt gesmeekt dat hij hem zou toelaten om ergens in een onbekende en verlaten plaats in eenzaamheid God te dienen.  Na veel bidden heeft hij uiteindelijk van zijn Prelaat toelating gekregen en met zijn zegen en de gebeden van zijn medebroeders gewapend,heeft hij zijn vaderland verlaten en naar een woeste plaat gezocht waar hij onbekend en van alle menselijke activiteiten afgescheiden, zich met God allen zou bezig houden.


Een kluizenaar in Veurne-Ambacht

Nadat hij veel provincies was doorgereisd heeft de Heer zijn stappen geleid en zo is hij tenslotte in West-Vlaanderen gekomen waar hij in Veurne-Ambacht, tussen Duinkerken en Nieuwpoort een dal gevonden heeft, omringd door zandheuvels die men Duinen noemde: deze plaats, niet ver van de zee gelegen stond bloot aan de winden, stormen en geruis van de golven en daarom alleen bewoond door wilde dieren. Toen Ligerius deze plaats beschouwde, werd hij door inspraak van God gewaar dat hij in die vallei de rust van zijn ziel zou vinden. Op zijn knieën neervallend en God Almachtig uit de grond van zijn hart dankend, heeft hij met de Koninklijke Profeet David gezegd: Psalm 131 (132),14 “Hic habitabo, quoniam elegi eam ~ Hier zal ik wonen, want ik heb deze plaats gekozen.

Onmiddellijk heeft de heilige man met takken van de bomen een hutje gemaakt, het met veldturven bedekt en heeft zich dan begeven in goddelijke contemplatie. Hele dagen en nachten bracht hij door met lofzangen te zingen voor de Alvermogende Heer; de aarde was zijn bed, wortelen en kruiden zijn voedsel. Nooit was zijn ledig, want als hij lange tijd gebeden en gemediteerd had begaf hij zich aan het handwerk, volgens de regel van de heilige Benedictus, zodat hij zijn brood won, verheugd en blij dat hij door geen mensen bezocht werd en minder bekend was.


Een radicaliteit die aantrekt

Maar toen hij daar nu enige tijd in zo grote eenzaamheid geleefd had, kon het niet zo zijn dat een zo helder schijnend licht onder de aarde en tussen de doornen verborgen zou blijven zonder ten minste de ogen van de dichtbij wonende mensen te verlichten: want de goddelijke Voorzienigheid die deze man naar die woeste en verlaten plek had geleid, opdat door hem de vermaarde abdij van Duinen zou gesticht worden (die later een school zou worden van talrijke heiligen en geleerde mannen) heeft ook stilaan aan de mensen zijn deugden en heiligheid willen kenbaar maken, waardoor zij aangetrokken werden om de wereldse en vergankelijke zaken te achteruit te stellen en de hemelse lief te hebben.

Als nu deze eerwaarde man Ligerius lange tijd met grote blijdschap van zijn ziel en genoegen van zijn geest helemaal opging in de Heer, en  meer het bestaan van een engel dan een menselijk leven geleid had en dat het nieuws van zijn heilig leven zich verbreid had, zo is er een grote toeloop van mensen geweest naar hem; een deel werd gedreven door een heilig verlangen om een zo waardig man te zien, een deel kam om zijn heilige vermaningen te horen en het zaad van zijn lering in hun hart te ontvangen; sommigen werden door zijn krachtige woorden zo bewogen dat zij ter aarde vielen en hem smeekten bij hem te mogen blijven en van zijn gezelschap te genieten.


11

Ligerius en zijn eerste volgelingen

Maar deze heilige man vreesde dat hij door de zorg die hij zou moeten hebben voor een ander zijn zielenrust zou verliezen en veel verstrooidheden zou krijgen in de Goddelijke Contemplatie; tenslotte had hij daartoe zijn klooster en medebroeders verlaten. Zo komt het dat hij aanvankelijk niet heeft willen toestemmen, maar later, door het voortdurend smeken en de voorspraak van veel deugdzame personen werd hij toch overtuigd en hij heeft toen met de aalmoezen van godvruchtige mensen aanstonds een kapel en andere kloosterlijke plaatsen laten bouwen ten deinst van religieuzen en hij heeft dan enige jongemannen onthaald die hij in zulke grote gestrengheid en heiligheid heeft gevormd dat alle gelovigen uit de omtrekt hen ten zeerste eerden en zich verwonderden over hun heilig leven.


1122: Aansluiting bij Congregatie van Savigny

Ligerius, deze godvrezende Leidsman was natuurlijk zeer blij met de voorspoedige vooruitgang van zijn geestelijke zonen daar hij zag dat hij hen als nog jonge kerels tot alle gestrengheid van het leven kon plooien, vermits zij met alle ijver streefden naar de volmaaktheid. Ondertussen stelde hij vast dat de Congregatie van Savigny, enige jaren tevoren gesticht door de zalige Vitalis, sterk begon te bloeien en zich uit te breiden door de regel van de heilige Benedictus trouw te onderhouden; hij had er ook nog enige bijzondere Constituties bijgevoegd, zoals een kleine verandering in het habijt, waarbij hij toch wel de zwarte kleur behield. Ligerius heeft dan besloten om zichzelf en zijn Convent te onderwerpen aan de Observantei en de wetten van die Congregatie van Savigny; dit gebeurde in het jaar 1122. De hoogwaardige Heer Joannes, bisschop van Terwanen, in wiens bisdom deze plaats op dat ogenblik lag heeft dat ook goedgekeurd. Na hun proefjaar, met name in het jaar 1123 hebben zij hun drie geloften vernieuwd en de strenge Observantie van Savigny aangekomen in tegenwoordigheid van voornoemde bisschop, toen deze kapel, die Ligerius had laten maken en ook het kerkhof gewijd heeft en het klooster veranderd in een Abdij en Ligerius aangesteld en bevestigd heeft als eerste Abt van Duinen.

Toen dit nieuws stilaan bekend werd kwamen er van alle kanten jongemannen om zich onder zijn leiding de begeven om de Opperste Koning in het habijt van de Congregatie van Savigny te dienen. Dit getuigen eendrachtig de vermaarde geschiedschrijver Joannes Brando, Aegidius de Roya en Adrianus Budsius, religieuzen van de voornoemde abdij van Duinen.


Van Savigny naar Cîteaux

De religieuzen  van Duinen zijn in het habijt en de hervorming van Savigny gebleven tot het jaar 1138; op dat moment  heeft de zalige Fulco, opvolger van Ligerius, te Clairvaux zijn klooster overgedragen aan de heilige Bernardus en opdat hij de aanwezigheid van deze heilige Vader, die hij zeer genegen was, altijd zou ogen genieten, heeft hij de (abbatiale) Staf van Duinen verzaakt en daar het habijt van Cîteaux ontvangen zoals we hierna nog zullen verhalen. Maar wie deze Fulco, de opvolger van Ligerius geweest is en waarom hij uit Frankrijk naar het klooster van ten Duinen gekomen is, verhalen de bovenvermelde geschiedschrijvers op deze wijze.


Een vluchteling vertelt over Ligerius

Een zekere jongeman, Desiderius, was door Karel de Goede, Graaf van Vlaanderen, te Veurne aangesteld om daar enige ‘gabellen’ of tol te ontvangen. Maar deze jongeman, werd door enige van zijn grote en machtige vijanden bij de Graaf beschuldigd dat hij niet rechtvaardig was. Om de toorn van de Graaf, zijn Meester, te ontvluchten vertrok hij in allerijl naar Frankrijk, en aangekomen in het klooster van Morigny, van de Orde van sint Benedictus, werd hij met grote liefde onthaald door abt Anthelmus. Hij is daar lange tijd, tot het jaar 1127 als gast verbleven, maar toen de Graaf vreselijk vermoord was (zoals in het derde hoofdstuk werd verhaald) is hij opnieuw naar Vlaanderen vertrokken.

Maar toen deze jongeman nog te Morigny verkleef, verhaalde hij dikwijls aan de abt Anthelmus en de andere kloosterlingen over het heilig leven van Ligerius en zijn monniken en ook over het klooster van Ten Duinen dat hij gesticht had. Zo kregen veel religieuzen een groot verlangen om deze heilige man te zien en bij hem te wonen. Een van de voornaamste bij hen was Fulco, een man van grote volmaaktheid en heiligheid.


Fulco met enige monniken op zoek naar Ligerius

In het jaar 1127 dus, toen Desiderius de dood van Karel, zijn Meester, vernomen had en naar Veurne was teruggekeerd, is Fulco, die hoopte zijn vriend daar terug te vinden door wiens hulp hij de gunst van Ligerius zou kunnen verkrijgen, voor zijn Abt Anthelmus op zijn knieën gevallen en gaf hij hem zijn groot verlangen te kennen om deel te krijgen aan grotere volmaaktheid; wenend vroeg hij hem toelating te geven om naar Veurne te reizen om daar zich onder de onderdanigheid te stellen van abt Ligerius. Uiteindelijk kreeg hij die toelating en met de zegen van zijn geestelijke Vader en zijn medebroeders omhelzend vertrok hij met enige monniken van het zelfde klooster met een grote geestelijke blijdschap.


Aankomst in Duinen

Toen ze echter, niet zonder grote inspanning en langs moeilijke wegen, in Veurne waren aangeland en naar hun vriend Desiderius informeerden, vernamen zij dat hij door de haat van enige vijanden vermoord was. Toen deze godvruchtige religieuzen dit vernamen waren ze echt terneergeslagen en daar ze vreemdelingen waren wisten ze niet wat zij nu moesten doen of wiens hulp zij zouden vragen. Ten lange laatste hebben zij zich door een Goddelijke inspraak hun toevlucht genomen tot de kanunniken van Sint Walburgis, aan wie zij de aanleiding tot hun reis kenbaar maakten en ze smeekten, om de liefde van God die hen tot daar gezonden had, hen te willen helpen. Toen de kanunniken, die toen in grote heiligheid en heel voorbeeldig leefden, hun redenen begrepen hadden en heel gesticht waren door hun nederigheid en zedigheid, hebben zij hen die nacht met grote genegenheid onderdak verleend en hen ’s morgens naar het klooster van Duinen geleid dat maar een kleine mijl daar vandaan was gelegen. Toen Fulco het slechte en lege gebouw zag, de onvruchtbaarheid van de grond, de hardheid en ongezondheid van de lucht en die woeste en verlaten wildernis was hij zeer verheugd dat hij tenslotte naar zijn wens een plaats gevonden had waarin hij zijn ijver kon oefenen.


Beproeving

Maar toen de algemene vijand van het menselijk geslacht voorzag dat door het onderricht en de voorbeelden van deze heilige man veel mensen de ijdelheid en de glorie van deze vergankelijke wereld zouden verlaten en zo aan zijn klauwen  ontrukt zouden worden, heeft hij, terwijl de heilige man voor de poort van het klooster wat uitrustte, wachtend op de komst van Ligerius, uit haat zulk een groot onweer (tempeest) van hagel, regen en stormwind doen opsteken, dat het scheen alsof het kloostertje ter aarde zou gesmeten worden: hiermee niet tevreden heeft hij de deur of de poort op zijn hoofd doen vallen, zodat hij ernstig verwond was; daardoor hoopte de vijand de heilige man af te schrikken en hem af te brengen van een plaats die aan zo’n grote stormen blootgesteld was, zodat hij van zijn goed voornemen zou afzien hij naar zijn eerste klooster zou terugkeren. Maar Fulco die inzag dat dit alles bedrog was van de duivel, werd nog meer gesterkt in zijn heilig voornemen.


Onthaald door abt Ligerius

Wanneer hij Ligerius zag komen, van wiens heiligheid hij zoveel had gehoord, en om wiens liefde hij zijn vaderland en klooster verlaten had en zo’n verre reis had ondernomen, is hij voor hem neergevallen en maakte hij de reden van zijn komst bekend. Toen Ligerius hem had aangehoord en de religieuzen voor zijn voeten zag liggen die hij heiliger en beter achtte dan zichzelf, was hij in de war en verlegen; hij omhelsde hen en richtte hen op, terwijl hij zei dat zulke volmaakte mannen in het religieuze leven van zo’n ver afgelegen provincie niet moesten komen om door hem onderwezen te worden maar integendeel dat God Almachtig hen hierheen had gezonden om hem en zijn religieuzen all soorten van deugden te leren. Ondertussen heeft hij hen, zoals de Regel het leert, naar de kerk geleid, en na hun gebed, heeft hij hun in de gastenkamer gebracht.



DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (12)


door Dom Nivardus van Hove, prior van Ten Duinen 1686

Hertaald door Geloof en Leven vzw

VERVOLG VAN HOOFDSTUK  V


Van Savigny naar Cîteaux

Fulco treedt in de Congregatie van Savigny

Toen zij daar enige tijd waren in grote stilte en stichting, zijn ze daarna in het gezelschap van de religieuzen en bij alle kloosterlijke oefeningen ontvangen; zij hebben deze met zo’n grote ijver en devotie volbracht dat alle religieuzen zich over hen verwonderden en vooral over Fulco die boven alle andere in alle soorten van deugde uitscheen. Wanneer ze dan het habijt van de Hervorming van Savigny uit de handen van Ligerius hebben ontvangen en hun proefjaar volbracht hadden, heeft Fulco met nog een van zijn metgezellen zijn professie gedaan, en gehoorzaamheid beloofd aan de abt Ligerius en de twee andere metgezellen, ook zeer ervaren in de Observantie van Savigny, zoals men ze toen in Duinen onderhield, naar hun abt Anthelmus gezonden, zoals die het had gevraagd, opdat zij hem zouden helpen zijn klooster en nog andere op dezelfde wijze te hervormen.


Overlijden van Ligerius; Fulco tot abt gekozen

Toen de wens van Fulco nu was in vervulling gegaan en hij zijn professie in handen van Ligerius had gedaan, is hij met zo’n grote liefde, zachtmoedigheid en voorzichtigheid onder zijn medebroeders omgegaan dat iedereen de ogen op hem sloeg en hun genegenheid zodanig op hem stelde in het volgende jaar 1128, toen Ligerius zalig in de Heer overleed, alle religieuzen hem, hoewel tegen zijn wil, eenparig tot hun abt kozen.


Ligerius werd dan, na een bestuursperiode van 21 jaar, begraven in de kerk die hij had laten oprichten. De monniken van Duinen hebben dat aan Joannes, bisschop van Terwanen geschreven hoe zij Fulco als hun abt gekozen hadden en ze smeekten hem hun verkiezing goed te keuren te willen bevestigen, at hij ook gedaan heeft. Teoen Fulco geïnstalleerd werd is er onmiddellijk een zo groot aantal mensen gekomen om religieus te worden, dat hij gedwongen werd om het kloostertje dat Ligeius gebouwd had neer te halen en omtrent drie boogscheuten naar Duinkerke in een geschikter en breder vallei een nieuw en groter klooster te timmeren, dat door de aalmoezen van godsvruchtige personen in het jaar 1129 voltooid werd. Fulco heeft dan de relikwieën van de zalige Ligerius en van nog enige andere religieuzen, die met grote tekenen van heiligheid overleden waren, van het oud klooster naar de nieuwe kerk doen overbrengen. De relikwieën van Ligerius zijn in het jar 1627 naar de stad Brugge overgebracht waar zij nu in het nieuwe klooster van Duinen rusten met veel van zijn opvolgers.


Fulco groeit toe naar Cîteaux

Toen Fulco echter enige tijd zeer lovenswaardig en heilig geregeerd had geschiedde het in het jaar 1131 dat paus Innocentius in stilte te Luik is geweest, de heilige Bernardus, die overal met hem reisde, vertrokken is naar Atrecht om de miraculeuze kaars te bezoeken die de H. Maagd Maria kort tevoren daar vanuit de hemel gebracht had en waarvan twee druppels twee kaarsen vormden die bewaard worden, zonder dat zijzelf nochtans kleiner werd; een wordt bewaard in het klooster van Hemelsdale, nu binnen Brugge, en een in het klooster Groeninge binnen Kortrijk; beide abdijen van de Orde van Cîteaux en van de commissie van de abdij van Duinen. Toen Bernardus deze pelgrimstocht voleind had is hij door Vlaanderen naar Luik teruggekeerd, waar toen door zijn mirakelen en krachtige woorden die wonderbare bekering is gebeurd van die 30 rijke, geleerde en adellijke jongemannen (zoals in zijn leven staat beschreven) waartussen de zalige Robert van Brugge was, toekomstige abt van Duinen en opvolger van de H. Vader te Clairvaux, zoals nog zal volgen.


Toen Bernardus nu een groot deel van Vlaanderen met zijn mirakelen en wonderbare tekenen had verlicht en vele, ja ontelbare mensen door zijn predicaties van de staat van verdoeming tot de staat van genade had gebracht en toen hij dat groot schisma of scheuring in de heilige Kerk door zijn wetenschap die hem van God ingestort was geëffend had, kreeg Fulco een groot verlangen  om die heilige man te zien, ja, om de nieuwe heilige Hervorming van Cîteaux te aanvaarden en zijn leven bij de heilige Bernardus te beëindigen.


Fulco en Duinen sluiten aan bij Cîteaux

Daar Fulco zijn verlangen en wens niet meer kon wegsteken heeft hij dit zijn religieuzen te kennen gegeven, die gezamenlijk uit liefde voor een nog grotere volmaaktheid bereid waren de Hervorming van Cîteaux te aanvaarden. Deze godvruchtige abt was hierdoor zeer verheugd en hij heeft het klooster van Clairmaetz bij Sint Omaars, hetgeen hij door de mildheid van Diederik, Graaf van Vlaanderen was beginnen bouwen, bijna voltooid gelaten en toen hij in de maand Mei van het jaar 1138 naar Clairvaux kwam, heeft hij daar in het Kapittel op de feestdag van de H. Petronella zijn klooster van Duinen en het beginnende klooster van Claimaretz aan de heilige Bernardus overgedragen; Van Bernardus heeft hij het witte habijt ontvangen, is daar gebleven en is zalig in de Heer overleden in het jaar 1149, zoals onze Adrianus Budsius duidelijk betuigt met deze woorden: “In het jaar onzes Heren 1138, het zevende jaar van het pausschap van Inoocentius II, het tweede van Ludovicus, koning van Frankrijk, zoon van Ludovicus, het achtste van Mila, bisschop van terwanen, enz. heeft dom Fulco, at van Duinen, nadat hij het klooster in Duinen met grote lof 10 jaar bestuurd had en veel privilegiën, bezittingen en aalmoezen verkregen had en met zijn convent steeds toenam in deugd. Hij hoorde van de faam van de heilige Bernardus, de eerste abt van Clairvaux, en die verder verspreidend, hij maakte die verder bekend en eisde naar hem toe. Met grote devotie heeft hij dit huis (van Duinen) en ook het huis van Clairmaretz dat hij kort daarvoor was beginnen timmeren, te Clairvaux in het Kapittel op Sinte Petronella-dag in zijn handen overgedragen; hij is daar dan gebleven gewillig verzakend aan zijn abdij van Duinen.”


Nadat dit geschied was en Bernardus voor zijn nieuwe zonen van Duinen met een vaderlijke genegenheid bezorgd was, heeft Hij God de Heer gebeden dat hij hun een waardige Vader en zorgvuldige herder zou aanstellen in de plaats van Fulco.


Robertus naar Duinen gezonden

Na veel gebeden heeft God hem (Bernardus) ingegeven Robertus te zenden, geboren in de stad Brugge, een groot edelman en van de familie van Gruythuyse; in dit geslacht zijn daarna veel ridders van het Gulden lies geweest. Deze heilige man heeft hij als abt gezonden, vergezeld van zijn medebroeders die de monniken van Duinen de Constituties van Cîteaux zouden leren; hij beloofde dat hij hen zo haast het hem mogelijk zou zijn, hen zou komen bezoeken en vertroosten, wat hij nog hetzelfde jaar gedaan heeft, zoals een zeer oud boek, geschreven in het Vlaams, dat tegenwoordig nog bewaard wordt in bovenvermelde abdij van Groeningen, met deze woorden:

De heilige Bernardus kwam de abdij van Duinen bezoeken in het jaar 1138 en bracht met zich een zeer mooie lofzang mee, die begint met Salve Regina, gemaakt door de aartsbisschop van Podia, en de heilige Bernardus betuigde dat die lofzang gezongen was in de lucht door de engelen, tot teken dat hij God zeer aangenaam was, en hij heeft bevolen dat men die alle zaterdagen zou zingen ter ere van de Onbevlekte Moeder en Maagd Maria.

Dat de H. Bernardus datzelfde jaar naar Duinen is gekomen betuigen ook eendrachtig de archieven van de Abdij van Vaucelles bij Kamerijk, Jacobus Meyerus en al onze Geschiedschrijvers Aegidius de Roya, Brando, Budsius, Mesdagh en andere zodat hier niet aan te twijfelen valt.


12

Bernardus in Veurne

Maar toen Bernardus kwam om zijn geestelijke zonen van Duinen te bezoeken is hij, na heel wat landen doorreisd te hebben, ten laatste in Veurne aangekomen waar hij door Balduinus, de Proost, en al de kanunniken met grote eer en eerbied onthaald. ’s Anderendaags heeft Bernardus de heilige relikwieën bezocht van de heilige Maagd Walburgis en van haar broers Willibaldus en Winniboldus en heeft het H. Misoffer opgedragen tot hun eer. Daarna heeft hij daar een zo krachtig sermoen gehouden, dat er terstond velen hem ter voet gevallen zijn, smekend om met hem naar Duinen te gaan om daar de kloosterlijke staat aan te nemen, en dat is dan ook geschied.


Idesbald heeft contact met Bernardus en Robertus, abt van Duinen

Idesbald, die toen nog in het Hof van de Graaf woonde, hoorde ondertussen ook wondere zaken van Bernardus en van Robertus die door Bernardus tot abt van Duinen was aangesteld en hij verlangde het geluk te hebben van het gezelschap van deze twee heilige mannen te kunnen genieten. Dit is hem ook heel goed gelukt, van de Graaf Diederik die zich in datzelfde jaar 1138 voorbereidde om weerom af te reizen naar Jeruzalem, is op verzoek van de abt van Sint Nicolaas, toen buiten Veurne, naar bovengenoemde abdij vertrokken, vergezeld van zijn kapelaan Idesbald; hij heeft daar de ‘breven’ van de Stichting van dat klooster bevestigd in tegenwoordigheid van Bernardus van Clairvaux, Robertus van Duinen en Idesbald de Fossa (alias vander Gracht), uit welke ‘breven’ die nog bewaard zijn men kan opmaken dat de heilige Bernardus in het jaar 1138 ten Duinen is gekomen en ook dat de zalige Idesbald toen met de heilige Bernardus en Robertus sterke vriendschapband heeft gehad.


Idesbald groeit naar Duinen toe

Uit dit gebeuren is ook de gelegenheid voortgekomen dat Idesbald na de komst van de Graaf liever de Kanunnikresidentie (waarover wij het in vorig hoofdstuk hadden) aangenomen heeft; zo hoopte hij dat hij vaak van Robertus’ aanwezigheid zou kunnen genieten, vermits het klooster maar een kleine mijl van Veurne gelegen was. Deze hoop heeft hem niet bedrogen, want zo gauw hij uit het Hof van de Graaf was en bezit had genomen van zijn kanunnikhuis heeft hij onmiddellijk Robertus bezocht en heeft hij nederig gesmeekt hem af en toe mogen spreken om het met hem over goddelijke zaken te hebben.


Toen Robertus deze heilige man gehoord had heeft hij hem met alle nederigheid omhelst en hem de kerk en het klooster getoond die zijn voorganger Fulco had gebouwd. Wanneer dan Idesbald deze heilige plaats gezien had en heel het klooster met Robertus doorgewandeld had, was hij zeer verwonderd over de heiligheid van alle religieuzen en bijzonder van de diepe ootmoedigheid en stilzwijgen waar hij daar getuige van was. Na een langdurige samenspraak met Robertus over hemelse zaken, toegerust met zijn zegen, is hij naar Veurne vertrokken.


Idesbald vraagt om in te treden in Duinen

Onderweg begon Idesbald te verzuchten en te wenen omdat hij niet zo volmaakt was als die religieuzen die hij daar gezien had; vaak omziend naar het klooster riep hij met tranende ogen: “Ach, wie zal mij geven dat ik daar mijn leven met die religieuzen mag eindigen! Dat ik toch eens die gelukzalige dag moge zien dat ik in die plaats onbekend voor de hele wereld moge schuilen en de heiligheid van die religieuzen moge navolgen!  Soortgelijke uitspraken had Idesbald bij zich zelf, telkens wanneer hij de religieuzen van Duinen bezocht; het ontstak in hem een zo groot verlangen en liefde tot hen, dat hij tenslotte zich voornam het aan Abt Robertus uit te spreken en om het habijt te vragen. Toen bij Idesbald dat besluit vast stond, is hij opnieuw naar het klooster gegaan en voor de abt neervallend heeft hij hem zijn verlangen kenbaar gemaakt en smeekte hij hem wenend dat hij hem in het gezelschap van de religieuzen zou opnemen.


Aarzeling van abt Robertus

Hoewel Robertus de heiligheid van Idesbald ontdekt had en kende door de uitwisselingen die hij nu al enige tijd met hem had, vreesde hij toch dierdoor de kanunniken van Sinte-Walburgis te ontstemmen van wei hij en zijn voorgangers grote weldaden had een ontvangen; daarom heeft hij hem eerst (naar de lering van de H. Benedictus) een inleiding gegeven in de strengheid en de lasten van de Orde, en hem zijn leeftijd onder ogen gebracht en de (kanunniken-)staat waarin hij zijn zaligheid kon bewerken en God Almachtig dienen. Maar Idesbald wierp zich opnieuw voor zijn voeten  en verzekerde hem dat de voornoemde kanunniken hem dat zeker niet kwalijk zouden nemen, maar integendeel dat er hem nog andere zouden volgen; en voor wat de gestrengheid van de Orde betrof, die zou hij met Gods genade overwinnen; het was bovendien een roeping door de heilige Geest ingegeven, omdat Hij hem de barmhartigheid van de Orde wou verlenen. Door deze woorden getroffen richtte de abt hem van de grond op en, hem omhelzend, gaf hij hem zijn zegen en aanvaardde hem (in de Orde).


Lofzang op Idesbald

Heel verheugd keerde Idesbald – op raad van Robertus – terug naar Veurne, hij stelde zijn kanunnikenambt ter beschikking, verliet alle vrienden en goederen, en, na enige dagen logeren in de gastenkamer werd hij in het noviciaat aanvaard. Nauwelijks was Idesbald ingetreden in het noviciaat of de glans van zijn heiligheid is voor alle religieuzen openbaar geworden; in alle deugden leek hij volmaakt te zijn en al was hij ongeveer 42 jaar oud, had hij nochtans zijn eigenwil zo losgelaten dat hij zichzelf als een jonge kwekeling naar de wil van zijn novicemeester schikte. Hij was zeer behoedzaam in het spreken omdat zijn hart altijd op God gericht was; zijn nederigheid was zo groot – al was hij dan van adellijke afkomst en hoog geacht in de wereld -  dat hij zichzelf minder achtte dan de laatste lekenbroeder van het convent.  Hij had de eenvoud van een duif, de onschuld van een lam, in heel zijn gedrag was hij voorzichtig, en bovenal straalde uit hem de liefde. Door al deze deugden was hij bij de abt en heel de kloostergemeenschap zo geliefd dat hij, toen zijn proefjaar ten einde was, hij zonder enige moeilijkheid direct door de religieuzen van beide zijden tot de professie aanvaard werd. In die staat heeft hij zich zo heilig gedragen dat hij terstond tot verscheidene opdrachten en ambten bevorderd werd zoals de volgende hoofdstukken het laten zien.



13

HOOFDSTUK VI

Idesbald wordt cantor ~ Zijn abt, Robertus,volgt Bernardus op in Clairvaux.


Idesbald wordt cantor

De devotie en de ijver die hij zozeer getoond had in het noviciaat, verkleinde niet nu Idesbald geprofest was. Ze nam nog dagelijks toe zodat hij zozeer in het geestelijke was verslonden dat de kerk zijn woning scheen. Het gevolg was dat zijn prelaat, Robertus, toen hij gezien had dat hij in de dient van God onvermoeibaar was, voortdurend bezig was met de kerkelijk lofzangen en daarbij ook ervaren was in de muziek en begiftigd met een mooie stem en andere talenten die daarbij dienstbaar waren, heeft hij hem tot cantor van het klooster aangesteld.

Deze functie wordt hoog geacht in de Orde van Cîteaux; men heeft dan de taak om de antifonen, e ersponsoriën en de andere goddelijke lofzanggen eerst alleen aan te heffen om zo de andere religieuzen, die soms niet zo ervaren zijn in het zingen, een vaste toon te geven en de dienst van de Heer met goedklinkend accoord te vervullen.


Nauwgezet in zijn taak

Deze taak heeft Idesbald gedurende enige jaren met zo grote vurigheid en zorg vervuld dat hij dikwijls zijn natuurlijk voedsel vergat en hele dagen doorbracht met voor God Almachtig lofzangen te zingen; de andere religieuzen, hierover verwonderd, vroegen hem soms hoe hij door die voordurende bekommernis niet vermoeid was. De heilige man antwoordde met blij gelaat (gelijk hij altijd was): “Weet, eerwaarde en geliefde medebroeders, dat ik oneindig meer genoegen trek uit het Goddelijk Officie en de geestelijke lofzangen,dan uit de kostelijkste spijs en drank van heel de wereld.” Onze vermaarde kroniekschrijver, Joannes Brando die rond het jaar 1400 in het klooster ten Duinen verbleef heeft bij deze woorden aangemerkt: “O engelachtige stem! O wonderlijke trompet van de opperste Koning! Zalige Idesbald! Hoe goed hebt gij door uw welluidende harmonie weten te behagen aan de oren van uw Heer, dat gij doordoor hier in dit leven voor uw loon zijn genade en de gaven om mirakelen te verrichten verdiend hebt, en nu de eeuwige kroon geniet, enz.”


Bernardus duidt zijn opvolger aan

Maar terwijl Idesbald deze functie met zulke toeleg uitoefende gebeurde het dat na enige jaren, namelijk in het jaar 1153, d heilige Bernardus, abt van Clairvaux door de grote arbeid die hij voor de heilige Kerk had verricht en door zijn langdurige ziekte tot het uiterste is gekomen. Ondertussen hadden de monniken van Clairvaux omtrent de heilige Vader (Bernardus) begrepen dat hij uit deze wereld zou heengaan, en z hebben hem dan gevraagd wie zij na zijn dood als Herder zouden kiezen: de heilige man, door vaderlijke genegenheid bewogen, heeft hun opgedragen dat zij Robertus, e abt van ten Duinen zouden kiezen; hij verzekerde hun dat het Gods wil was en dat h!ij door zijn heilig leven en buitengewoon voorbeeld als een waarachtige Herder de kudde van de Heer in alle heiligheid en onderhouding van de regel zou besturen.


Robertus benoemd tot abt van Clairvaux

Nauwelijks was de heilige man overleden of zij hebben Robertus eendrachtig tot hun abt gekozen. Goed wetend dat hij door zijn grote ootmoedigheid geenszins de leiding van Duinen had willen aanvaarden uitgenomen door het gebod van de heilige Bernardus, vreesden ze dat zij hem geenszins tot het bestuur van Clairvaux (waar toen nog omtrent 700 zielen waren van de 888 die de heilige Vader al aanvaard had). Daarom hebben ze zich met elkaar braden en zijn de abt van Cîteaux (die hoofd en generaal was van de hele orde die naar de uitvaart van de heilige Bernardus was gekomen) te voet gevallen, smekend dat hij Robertus, op gehoorzaamheid zou willen bevelen dat hij terstond de abdij van ten Duinen zou verlaten, naar Clairvaux komen en Bernardus opvolgen als abt. Hij (de generaal-overste) heeft dit gaarne gedaan en zond twee religieuzen die  hem (Robertus) de dood en de laatste wil van Bernardus zouden te kennen geven.

Toen ze nu in Duinen kwamen en hem de redenen van hun komst meedeelden, was Robertus zeer bedroefd over de dood van zijn geestelijke vader; de droefheid werd nog groter toen hij zag dat hij zijn geliefde zonen moest verlaten. Maar zijn grootste pijn was de grote droefheid te zien van alle monniken en bijzonder van Idesbald, die hij om zijn goed leven en de deugde meer liefhad dat alle andere. Maar bewust dat hij moest vertrekken en dit vertrek niet zonder zonde kon ontvluchten, heeft hij hen getroost, belovend dat hij, als het mogelijk zou zijn, terug zou keren of ten minste een andere Vader zou zenden die beter en heiliger zou zijn dan hij. En zo is hij naar Clairvaux vertrokken.


DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (14)



door Dom Nivardus van Hove, prior van Ten Duinen 1686

Hertaald door Geloof en Leven vzw

HOOFDSTUK VI (vervolg)

Robertus te Clairvaux. Terugblik op Robertus’ verblijf in Ten Duinen.


Robertus te Clairvaux

Toen hij aankwam begon hij zich te verontschuldigen door te zeggen dat hij onwaardig was de plaats van en zo heilige overleden prelaat in te nemen, smeken met grote ootmoedigheid at zij een ander zouden willen verkiezen, en hemzelf zouden laten terugkeren naar zijn zonen die hij zo bedroefd verlaten had. Maar de godvruchtige religieuzen bleven bij hun eerste wil en zo heeft Robertus, met een vaderlijke zorg bekommerd om zijn zonen van ten Duinen huun als abt gezonden de zeer eerwaarde Albero, ook religieus van Clairvaux. Dit was een man, niet minder edel van deugden dan van afkomst die kozijn was of neef van Diederik, Graaf van Vlaanderen zoals onze Aegidius de Roya getuigt met deze woorden: “In ’t jaar 1153 sterft deheilige Bernardus, in wiens plaats Robertus volgt, abt van Duinen, en aan de religieuzen van Duinen wordt Albero gegeven, een edelman en kozijn van Theoloricus, Graaf van Vlaanderen.” Het wordt ook bevestigd door Budsius op deze wijze: “De tweede abt van Duinen was Heer Albero, zo edel van deugden als van afkomst, en de neef van Diederik van Alsace, Graaf van Vlaanderen. Hij is abt geworden in het jaar 1153 in het achtste en laatste jaar van paus Eugenius van de orde van Cîteaux.”


Terugblik op de bestuursperiode van abt Robertus te Duinen

Maar aangezien dat er in Vlaanderen of misschien hier in Brugge nog enigen van de adellijke familie van de H. Robertus zijn, zal ik hun (met voorbijgaan van zijn wonderdaden en zijn deugdzaam leven dat alleen al een boek zou vereisen) eerder verhalen hoelang deze heilige man geregeerd heeft en hoe hij daarna overleden is. Hier is mij een oud handgeschreven boek van dienst dat nog tegenwoordig in onze bibliotheek bewaard en als titel heeft: ‘Liber sepulchrorum Claraevallis’, waarin ik deze woorden vind: “In het jaar 1157, nadat Robertus van Brugge 3 jaar en 6 maanden geregeerd had te Clairvaux had hij op Goede Vrijdag barrevoets rond het (klooster-)pand de 7 psalmen had gebeden, zoals het de gewoonte is in Orde van Cîteaux en heeft daarbij ernstig kou gevat. Daags daarna op Paasavond is hij ’s morgens in de metten bevangen door een zware koorts zodanig dat hij slechts met grote moeite uit zijn koorstoel naar de ziekenkamer kon gedragen worden. Daar heeft hij enige dagen, gekweld door diezelfde koortsen, in een nederige gezindheid blijvend, op 29 april in de Heer ontslapen, midden grote droefheid van alle religieuzen. Aan hem heeft God Almachtig gedurende heel de tijd van zijn bestuur, zowel binnen als buiten, niet enkel te Clairvaux maar ook in de 160 kloosters die Bernardus gesticht had en die van hem afhingen, een zo grote rust gegeven dat het de  meest gelukkige tijden schenen te zijn.” Dit stemt allemaal overeen met nog andere oude boeken die in diezelfde bibliotheek te zien zijn, hoewel Myraeus schrijft dat deze heilige man maar overleden is in het daarop volgende jaar 1158, zeggend dat hij ten Duinen 15 jaar en bijna 5 maanden abt is geweest en te Clairvaux 4 jaar en 8 maanden. Maar dat onze oude archieven waarachtiger zijn kan de goedwillende lezen opmaken uit het grafschrift dat zijn zonen van Clairvaux tot een eeuwige gedachtenis tot zijn eer hebben gemaakt, hetgeen als volgt luidt:

Robertus natus de Brugis, hicque secundus Abbas,

de Dunis Pastor ante fuit.

Hanc vallem rexit cum dimidio tribus annis.

Hic jacet in Claustro, mortuus in Domino.

Wat betekent:

Robertus, geboren te Brugge,  was hier de tweede abt

en was tevoren abt van Duinen.

Hij heeft dit Dal bestuurd drie jaar en half

en ligt hier in het Pand, overleden in de Heer.


Men kan hierbij ook nog aanmerken dat deze heilige man kozijn was van de ‘honing-vloeiende’ Bernardus, zoals zeer gepast betuigd werd door onze (medebroeder) Adranus Mesdagh met de volgende verzen:

Te pietas, te stemma, sacri te muneris ordo

Bernardo assines clamat, an astra negent?

wat betekent:

De godsvrucht, de afkomst en het ambt

betuigen dat gij verwant zijt met Bernardus, zullen de hemelen het dan loochenen?


Lofzang op Robertus

Het lichaam van deze heilige man werd begraven in een graftombe in de muur van het Pand van Clairvaux, bij de deur van de kerk, onder een stenen boog,samen met de relikwieën van de heiligen Serlo, Humbertus;Odo en Gerardus ie van de eerste en dierbaarste zonen van Bernardus waren, waaronder Robertus de middelste plaats heeft en ook wat meer verheven dan de andere, zoals ik ook heb kunnen zien.

Maar wie zal de liefde kunnen uitspreken waarmee deze heilige man zowel van geestelijke alsook van wereldlijke personen geliefd is geweest? Wie zal kunnen begrijpen met wat een liefde hem de heilige Bernardus, hoewel afwezig naar het lichaam, maar naar de geest altijd aanwezig is geweest? Dit getuigen twee verschillende brieven die de ‘honing-vloeiende’ Vader hem naar Duinen heeft gezonden; het zijn de brieven 336 en 337. De eerst luidt aldus:

“Aan mijn broeder en allerdierbaarste vriend Robert, abt van Duinen. Broeder Bernardus van Clairvaux…”

“Gij zijt me laat bekend geworden en vroeg onttrokken geweest, dierbare Robert, maar ik wordt getroost dat ik slechts lijdt naar het lichaam, want naar de geest zijt gij altijd bij mij. Ik zou dit niet gemakkelijk kunnen doorstaan, tenzij God er de oorzaak van is. Eens zullen wij bij elkaar zijn, als ieder van zichzelf en beiden van elkaar ten volle zullen verheugen, aanwezig naar ziel en lichaam, zonder ooit van elkaar gescheiden te worden. Hij zal dan de kleefstof zijn van een zo sterke band, die nu oorzaak is van een zo kleine scheiding: Hij zal ook altijd bij ons zijn, die ons altijd bij elkaar zal bewaren. Wij groeten al onze zonen, en vragen dat zij voor ons bidden.”


Die genegenheid leefde ook sterk in de Graaf van Vlaanderen, die de heilige man zo liefhad dat hij boven veel andere giften en privilegies, het klooster van Duinen met alle religieuzen door heel zijn Graafschap verloste van alle tolheffingen, doorgangsgeld, bruggeld, kasseigeld en de andere onkosten , zowel voor hun personen, dieren of goederen, waar zij ook gingen of voorbijkwamen. Veel andere godvruchtige personen die de heiligheid van deze deugdzame abt en de mildheid waarmee hij dagelijks aan het klooster (waarom met gouden letters geschreven stond: Komt alle om aalmoezen ter ere Gods) ontelbare arme, herbergde en van voedsel voorzag, hebben hem grote aalmoezen gegeven, zodat door Robertus het klooster van Duinen in de tijd van 15 jaar dat hij daar bestuurde zowel op geestelijk als op tijdelijk vlak aanzienlijk verrijkt werd.

Van alle religieuzen die deze waardige prelaat tot de professie aanvaard heeft vindt men nog de namen van 15 monniken en 13 lekenbroeders; onder de monniken staat Radulphus als tweede van hen die met grote tekenen van heiligheid gestorven zijn en Idesbuldus als dertiende die later de derde abt wordt van Duinen sedert de hervorming van de Orde van Cîteaux, zoals volgend hoofdstuk aantoont.



DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (15)



door Dom Nivardus van Hove, prior van Ten Duinen 1686

Hertaald door Geloof en Leven vzw

HOOFDSTUK VII

Hoe de zalige Idesbald abt wordt

en hoe hij bestuurt


Albero, abt van Duinen

Toen Robertus door onderdanigheid gedwongen was de abdij van Duinen te verlaten en de kromstaf van Clairvaux te aanvaarden, zal hij dat zijn dierbar zonen die hij zo bedroefd had achtergelaten, omtrent 4 maanden zonder Vader waren; daarom heeft hij uit omrent 700 religieuzen die toen te Clairvaux waren Albero uitgekozen, een man vol bijzondere gaven en deugden, zoals we hier reeds gezegd hebben. Deze man heeft Robertus naar Duinen gezonden, opdat hij, als een echte huisvader het gezin volgens de regel van Benedictus en de constituties van Cîteaux , die zij onlangs hadden ontvangen, zou beturen. Albero, toegerust met de zegen van zijn prelaat reisde Albero naar Vlaanderen, en na grote moeite en kou die hij onderweg leed (want het was midden de winter) is hij tenslotte in het klooster van Duinen aangekomen. Daar heeft hij dan de Prior en het hele convent in kapittel geroepen, en daar zijn benoemingsbrief door de zalige Idesbald, de cantor, laten voorlezen. Toen de religieuzen de reden van zijn komst vernamen waren ze zeer verheugd en hebben hem, volgens de gewoonte van de Orde, hem geknield onderdanigheid beloofd; ze dankten God Almachtig dat hij om hen bezorgd was en een Vader in de plaats van Robertus had gezonden. Albero heeft hen van de grond opgetild en ieder van hen omhelsd, terwijl hij zei dat hij een zondaar was en onwaardig dat zulke heilige mannen voor hem zouden neerknielen. Terstond hebben de religieuzen aan de bisschop van Terwanen geschreven of hij hun abt wilde komen aanstellen en bevestigen; hij heeft dat direct gedaan, is naar het klooster gekomen in gezelschap van de Graaf, oom van Albero en hij heeft hem aangesteld en bevestigd (in zijn ambt).


Maar deze waardige prelaat zag dat zijn nieuw ontstaande klooster onvoldoende voorzien was van goederen voor de religieuzen die hij daar vond en ook voor de armen die daar dagelijks in groot aantal naar het klooster kwamen heeft hij van zijn oom, Diederik, veel mooie privilegies, vrijstellingen en ook enige renten verkregen waardoor het klooster sterk begon te bloeien en op de tijd van twee jaar die hij daar doorbracht wonderbaar begon aan te groeien.


Albero opgevolgd door Idesbald als abt van Duinen

Maar nauwelijks was Albero aangesteld of hij begon de hardheid van de lucht en de dampen die uit de zee aandreven die heel tegengesteld waren aan zijn teer gestel en aan de lucht van Champagne, vanwaar hij geboortig was. Toen hij dan ook vaststelde dat hij steeds ziek was en de sterke lucht niet aankon heeft hij de kromstaf overgegeven aan Idesbald, tot grote blijdschap van alle religieuzen en zo is hij weer naar Clairvaux teruggekeerd. Dit alles getuigt onze Adrianus Budfius in zijn kroniek van Duinen op deze wijze:

“Toen Albero twee jaar de leiding had, heeft hij, wegens de hardheid van de zee (die maar 3 boogscheuten van het klooster verwijderd was) en de ruwheid van de streek, waaraan zijn teer gesteld niet aangepast was, de last overgelaten aan Idesbald, cantor van dit huis, en is hij vertrokken naar zijn klooster vanwaar hij gekomen was en hij is daar vredig in de Heer overleden in het jaar Onzes Heren 1161 op 9 november.”


Grote bekeringsijver van Idesbald

Door de afstand van Albero en de keuze van zijn medebroeders tot abt verkozen en toen hij daarna door Robertus, abt van Clairvaux die hem nog in Duinen aanvaard had en door de bisschop van Terwanen geïnstalleerd was heeft hij zich met rijp gemoed de last overdacht die hij ontvangen had en de heiligheid van zijn voorgangers hoe hij beter hun godsdienstigheid en de wijze van bestuur zou navolgen.  Zijn ootmoedigheid was zo groot dat hij zich soms bij zijn medebroeders placht te beklagen dat hij over hen was aangesteld, die nochtans in dit arm klooster, toen bijna onbekend aan de wereld gekomen was, hopend daar verwijderd van de harten en herinnering van de mensen te leven en te sterven. Maar God heeft het anders beschikt en hem gemaakt tot een uitverkoren vat, niet alleen om de Orde van Cîteaux te versterken, maar ook om de zielen die daar in hun zonden verzonken waren weer tot leven te wekken; want van zijn jeugd af tot aan zijn dood was zijn hart bezield met een zo grote bezorgdheid voor de mensen dat hij alle zielen een moederlijk hart leek toe te dragen. Hij leed inwendig aan de ene kant een grote strijd van heilige bezorgdheid en van de andere kant van zijn grote nederigheid. Want terwijl hij zichzelf verachte, zegde hij dat hij niet waardig was dat uit hem enige vruchten van deugden zouden voortkomen. Maar nu zichzelf vergetend, werd hij door een zo grote ijver ontstoken, dat hij ontroostbaar leek, tenzij door de bekering van de mensen die hij door krachtige woorden tot het kloosterleven bracht.


Bezielende toespraken

Toen hij nog cantor was, had hij zulk een gemeenschap met God ‘in de geest’ die hem zeer verheven verborgenheden en geheimen door de contemplatie ingaf dat hij niet alleen uit de hemel scheen gezonden te zijn, maar ook wonderbaar voor alle religieuzen, die nochtans ook grote gemeenschap met God ‘in de geest’ hadden: hierdoor werd zijn verstand zo verlicht dat hij, nu hij abt was, en enige aansporingen deed om zijn onderdanen te bewegen en tot alle soorten van deugden aan te wakkeren, sprak hij zo verheven en diepzinnig, alsof hij met de heilige apostel Paulus tot de derde hemel opgeheven was geweest. In zulke aansporingen gebruikte hij korte maar gewichtige woorden, die God Almachtig met een zo bijzondere kracht verstekte, dat zij de harten van de toehoorders tot hem trokken en hun gemoed tot alle deugde begonnen op te wekken. Want zijn gelaat was versierd door een hemelse klaarheid, en in zijn ogen zagen zij de zuiverheid van een engel en de eenvoud van een duif. Bij deze bijzondere genade van verheven contemplatie waarmee hij door God verlicht was, had hij een uitmuntend scherp verstand waardoor (zoals onze archieven getuigen) hij een man was altijd vlijtig in de godsdienst en zeer voorzichtig in al zijn daden.



DE ZALIGE IDESBALD VAN TEN DUINEN (16)



door Dom Nivardus van Hove, prior van Ten Duinen 1686

Hertaald door Geloof en Leven vzw

HOOFDSTUK VII (vervolg)

Het bestuur van Idesbald

Sterk en nederig in leiding

Deze heilige man wist zeer goed dat zij die besturen, aan hun onderdanen uit liefde en rechtvaardigheid, zorg schuldig zijn, raad en daad, en dat de onderdanen aan hun oversten eerbied, respect en onderdanigheid; en dat beiden aan elkaar goedwillendheid en liefde, zodat niemand deze wetten goed kan vervullen tenzij hij in al zijn werken zeer oplettend is. Daarom was hij in zijn abbatiaal ambt zeer ootmoedig, in zijn oordeel rechtvaardig, in het bestraffen matig, met zijn religieuzen eendrachtig, in zijn handelingen getrouw, in zijn woorden standvastig en met één woord gezegd in zijn handel en wandel uitermate oplettend. Hij was de helper van de bedroefden, troost van de bevreesden, toevlucht der armen, vader van de wezen, streng voor zichzelf maar goedertieren voor zijn onderdanen, hij schikte zich naar de aard en de natuur van ieder opdat hij die, als een andere Paulus, voor CHRISTUS zou winnen.


Eenvoud en nederigheid in de hele abdij

In Duinen waren toen een gulden eeuw en gelukkige tijden te zien, zoals die heilige man met zo velen van zijn religieuzen, die in de wereld rijk en hooggeacht waren hier de kerk plantten in hun zweet, in arbeid, in verdriet, in honger en dorst, in koude en schamele kleding, in vervolging en allerlei zorgen, en op die manier voor hun klooster de goede naam en faam verwierven die ze nog heden genieten. Hun liefde was zover gekomen dat zij meenden niet zozeer voor zichzelf maar voor CHRISTUS en hun medebroeders te moeten leven. Daarom bewaarden zij niet zoveel, al moesten zij gebrek lijden, als er maar zoveel was dat hun vrijwillige armoede kon onderhouden worden. Alle mensen die in het klooster kwamen, zagen niet enkel in Idesbald, in zijn religieuzen, maar ook in de bouw een grote ootmoed en eenvoud, zo dat God daar alleen scheen te wonen. In dit klooster vol religieuzen was niemand niets deed, ieder deed wat hem bevolen was.

En zoals men in het leven van de honing-vloeiende Bernardus aantreft, zij waren zo stil dat wie bij dag in het klooster kwam, niemand hoorde tenzij de stemmen van de religieuzen in de kerk, of het geluid der werktuigen waarmee ieder in zijn arbeid mee bezig was. De eenzaamheid waar deze dienaren van God in het midden van de Duinen woonden, leek bijna op de spelonk waar haar wetgever, de heilige Benedictus, eertijds gewoond had, toen hij van de schaapherders gevonden werd opdat zij niet alleen zijn leven, maar ook de plaats en de eenzaamheid zouden navolgen.  Hun voedsel was zeer slecht, hun brood scheen eerder gebakken te zijn van aarde dan van meel, dat de religieuzen door hun zweet en zware arbeid wonnen op dat onvruchtbaar land tussen die droge zandheuvels.


Dik ondanks soberheid

Ondanks deze armoede en de gestrengheid van leven, had Idesbald daar blijkbaar zijn geneugte en genoegen in, aangezien hij niet allen zeer toenam naar de ziel, maar ook zeer dik was lichamelijk; die zijn heilig lichaam gezien hebben getuigen daar nog heden van, want toen hij laatst gevonden werd en men de graftombe geopend heeft, heeft men zijn lichaam er uit genomen en met alle eerbied op een tafel gelegd om de kost te zuiveren van het water dat er in was, en toen heeft men gezien dat hij heel dik was, zijn wangen hingen omlaag en dit was geen wonder, want zijn voedsel was altijd gekookt met de honger en de liefde Gods.


Wonderen tijdens zijn leven?

Onder andere genaden die deze man Gods tijdens zijn leven door God voorzien was, was er de genade om mirakelen te doen en deze was veelvuldig volgens ons de oude kroniekschrijvers meedelen. Toch zijn ze ons onbekend, enerzijds omdat onze voorvaderen altijd de heiligheid verduisterden en niet openbaar maakten omdat ze vreesden dat doordoor de rust en de eenheid van onze godsdienst teniet zou gaan, anderzijds omdat rond het jaar 1577 onze bibliotheek en het klooster door de rebellen en beeldenstormers grotendeels gehavend en verwoest werd. Toch mogen we zeker aannemen dat de religieuzen enige van de voornaamste opgeschreven hebben en die samen met zijn heilig lichaam begraven hebben, want toen men bij de laatste terugvinding de graftombe opende, heeft de eerw. Heer Karel de Visch, die nu overleden is en die aanwezig was bij de laatste terugvinding, mij verklaard  dat er een groot papier aan de voeten van de heilige man was gehecht, maar het was door de lange tijd en het water dat door twee kleine gaten in de loden kist was gelopen, zo gescheurd dat het onmogelijk was de inhoud te lezen.


Wijze raadsman

Graaf Diederik en zijn echtgenote Sybilla met haar zoon Filip, ontroerd door de vroegere gesprekken en de wondere werken van deze heilige man, hebben hem dikwijls bezocht en eerden hem als hun vader. Vooral wegens zijn voorzichtigheid hebben zij hem in de meest gewichtige zaken van het land raad gevraagd en die ook gevolgd waardoor hij en het klooster zeer befaamd werd, zodat iedereen hem grote aalmoezen en privilegiën gaf en op allerlei wijzen gelegenheid zocht om het gezelschap en de aanwezigheid van de heilige man te genieten, zoals het volgende hoofdstuk zal aantonen.


17


HOOFDSTUK VIII

Idesbald wordt begroet in Oostkerke ~ Ontvangt privilegies ~ bevordert canonisatie van Bernardus


Uitgnodigd in Oostkerke

Toen de heilige man enige tijd abt was, kon een zo helder schitterend licht niet verborgen blijven, maar heeft met zijn helder schijnende stralen alle omliggende steden en provincies verlicht. Toen Gerardus, de bisschop van Doornik, werd gevraagd om de relikwieën van de heilige Guthagonus die te Oostkerke bij Brugge berustten, en daar hij de heiligheid van Idesbald kende, heeft hij hem, samen met de abt van Oudenburg en van den Eeckhoute tot deze plechtigheid onthaald, om zo door dit heilig gezelschap de beenderen van die heilige belijder van CHRISTUS meer eer te brengen.

Wie deze Guthagonus gewest is en hoe zijn relieken verheven zijn geworden, beschrijft de hooggeleerde Johannes Molanus, dokter in de godgeleerdheid te Leuven, in zijn boek over de geboorte van de Heilige van Nederland, op deze manier:

“Op de 3de juli te Oostkerke een parochie van Vlaanderen, gedachtenis van de H. Guthagonus, Belijder, en koning van Schotland, die zijn land en rijk verliet ter ere van CHTISTUS en daar in vrede ontslapen is. Hij was bij leven (zoals men verneemt uit oude tradities en overleveringen) van Koninklijke afkomst, maar overdenkend dat al hetgeen op de wereld is niet anders dan ijdelheid is, was hij naar Vlaanderen gekomen waar hij nabij de oever van de zee, niet ver van Knokke, enige tijd heilig heeft geleefd en te Oostkerke door geestelijke en wereldlijke personen met grote devotie op de Westzijde van het kerkhof begraven werd. Maar omdat de Heer door hem veel mirakelen deed is zijn lichaam met grotere eerbied in de kerk opnieuw begraven en heeft men erboven een kapel gebouwd, waar  j de toner van de kerk is. Maar Ghillo, zijn metgezel is hem zo trouw gebleven dat hij hem ook na zijn dood niet heeft verlaten en deze heeft ook mirakelen gedaan, beweert men. Want ten tijde van Gregorius, pastoor van hoger genoemde kerk, die later in de Orde van de Predikheren heilig geleefd heeft, is de verdorde arm van een zeker persoon genezen en daarop heeft deze pastoor het volgende versje gemaakt: ‘Contracto Ghillo fecit open conferre pugillo’: ‘Gillo maakt gezond, een vuistje dor en rond’

Maar terwijl  lichaam (van Ghillo) in de aarde bleef, is het lichaam van de heilige Guthagonus door wie de Heer veel mirakelen deed, door de bisschop van Doornik, Gerardus, van een ongeschikte plaats in een kist naar zijn verdiensten verheven in het jaar 1159 op de 3de juli, in tegenwoordigheid van de abten van Duinen, van Oudenburg en Eeckhoute.”

Van deze overbrenging spreekt ook Jacobus Meyer in zijn 5de boek der Kronieken van Vlaanderen op het genoemde jaar, en zegt dat zij, die zich verstout hebben de kapel die tot zijn eer gemaakt was te vernielen, door God gestraft werden met de ‘rode loop’.


Eerbetoon door gouverneur en paus

Ondertussen kwam Graaf Filip, die gouverneur van Vlaanderen was terwijl zijn Vader Diederik in het heilig Land was, vaak Idesbald bezoeken om hem bij zijn bestuur raad te vragen of om de vroegere gesprekken te onderhouden en hem enige privilegies te verlenen; dit heeft hij speciaal gedaan in de jaren 1163, 1165 en 1166, toen hij uit prinselijke mildheid en liefde die hij de heilige abt toedroeg het klooster ontlaste van enige cijnzen, verscheidene velden gaf en visserijgronden en dit met de voorafgaande giften ondertekende en bevestigde.


De heiligheid van die man Gods was niet enkel doorheen heel Nederland bekend, maar ze heeft zich ook verspreid door heel Frankrijk en Italië en was ter ore gekomen van paus Alexander III, die de engelachtige gemeenschap van Idesbald en zijn monniken kende, ook de overtuiging van het klooster van Duinen dat als een helder schitterende dageraad sedert enige jaren was opgekomen, en hij heeft aan hem en zijn gemeenschap een Bulle gezonden, die hun de hierna volgende privilegies gaf:

Ten eerste aanvaardt hij Idesbald en heel zijn klooster  onder de bescherming van de Prins der apostelen en de Stoel van Rome. Ten tweede bevestigt hij alle goederen die het klooster tot die dag verkregen had en al hetgeen het daarna zou verkrijgen. Ten derde verbiedt hij nadrukkelijk dat niemand zich zal vermeten om tienden te vragen op de vruchten en de landerijen die de religieuzen bebouwen of op de dieren die zij voeden. Ten vierde verbiedt hij dat iemand de monniken en lekenbroeders van Duinen zou arresteren. Ten vijfde geeft hij vrijdom aan het klooster en aan de hofstede die de lekenbroeders met enkele monniken bewonen en hij verbiedt om <84> op die plaatsen een mens, dier of iets anders te vangen. Dit alles verbiedt hij nadrukkelijk op straffe van excommunicatie en de pijn van de verontwaardiging of gramschap op te lopen van de heilige apostelen Petrus en Paulus.


Verlangt canonisatie van Bernardus

Toen Idesbald met die heerlijke privilegies vereerd was en hij opmerkte dat, door Gods genade die altijd met hem was, al zijn ondernemingen gelukten en het gewenste resultaat hadden, begon hij het wonderbaar leven en de grote mirakelen te overdenken van de heilige Bernardus, zijn Vader en eerste Abt van Clairvaux die toen ongeveer 11 jaar uit deze vallei en tranendal naar het hemels paradijs was vertrokken om daar het loon te ontvangen van zijn arbeid die deze trouwe dienaar Gods hier op deze wereld voor zijn heilige Kerk had doorstaan. Dit alles overdenkend ontstak Idesbald met een geestelijke ijver toen hij zag dat Bernardus in de hemelse heerlijkheid was en dat heel de wereld tijdens zijn leven en na zijn dood grote genaden en weldaden door hem ontvangen had en dat er nu nog één zaak ontbrak, namelijk de Canonisatie waardoor hij door de Paus en de kardinalen met grote plechtigheid onder het getal van de heiligen zou worden aangesteld en zo zijn naam en glorie bij de mensen enorm zou toenemen.


18

Wordt aangemoedigd

Idesbald kon zijn heilige ijver niet meer bedwingen en op goddelijk ingeven heeft hij de hand aan het werk gezet. Hij schreef aan de generaal-abt van Cîteaux en aan de abt van Clairvaux, zijn geestelijke Vader, en smeekte hun dat zij tot meerdere eer van God en van de heilige Bernardus met alle ijver om zijn heiligheid de canonisatie zouden willen aanvragen van een zo heilig man, die in zijn leven als een vroom soldaat van CHRISTUS zich opgesteld heeft tegen de valse paus Petrus Leonis, zijn schisma of scheuring heeft ingedijkt en de ware paus Innocentius door de wijsheid, hem door de hemel ingestort, in zijn waardigheid heeft hersteld.  

Deze twee waardige prelaten die de ijver van deze heilige man kenden waren toch zeer verwonderd dat de abt van Duinen, zo ver gelegen, hun schreef en smeekte om de Canonisatie van Bernardus vooruit te helpen, aangezien zij toch eerst om zijn hulp moesten bidden als generaal en abt van het klooster <86> waar Bernardus aanvaard en geprofest was, en de andere, abt van Clairvaux, opvolger was van Bernardus die de abdij had gesticht. Zij hebben Idesbald geantwoord, hem dankend voor zijn grote ijver  en zorg voor de dienst en de eer van hun heilige Vader, en ze smeekten hem dat hij zou willen doorgaan met dat heilig voornemen en dat zij met de andere abten van de Orde en andere degelijke personen alle middelen zouden gebruiken om zijn voornemen gestalte te geven.


Begeeft zich naar Rome

Idesbald was heel blij met dat antwoord maar toen hij enige tijd later merkte dat zijn heilig verlangen maar weinig voortgang vond heeft hij ten laatste (volgens de bewering van de geleerde Heer Chrysostomus Henriquez) zich op weg begeven en is hij persoonlijk naar Rome gereisd, waar bij hij alle inspanning en gevaren van de weg niet telde, als hij maar zijn verzoek zou kunnen doen. In Rome gekomen is hij aanstonds nar het Vaticaan getrokken waar hij de paus aantrof <87> en is hem te voet gevallen. Hij heeft hem de reden van een zo verre en zware tocht, met de grootste ootmoed smekend dat hij Bernardus, eerste abt van Clairvaux zou willen heilig verklaren en onder het getal van de heiligen rekenen.

Bij het zien van deze heilige man die voor zijn voeten lag en ze uit vurigheid en ijver met zijn tranen besproeide, is Alexander III, toen het zichtbaar Hoofd van de Kerk was en de stuurman van het scheepje van de heilige apostelen Petrus, direct diens grote heiligheid opgemekt en heeft hem van de grond opgetild en omhelsd. Hij prees zeer zijn ijver die hem bezielde om eer van de heilige te bevorderen en beloofde dat hij naar Frankrijk zou komen voor het algemeen Concilie van Tours dat hij zo haast mogelijk daar zou laten houden en daar de zaak zou aanbrengen en voldoen aan zijn verlangen. Idesbald ontving de zegen van de paus en nadat hij de heilige plaatsen met grote devotie bezocht had is hij naar zijn zonen teruggekeerd; hij liet zijn zaak zo goed mogelijk achter, met sterke hoop dat die spoedig tot resultaat zou komen.


Nieuwe poging te Parijs

Nauwelijks was Idesbald in zijn <88> klooster teruggekeerd of de tijd kwam eraan dat de paus naar Parijs zou komen om het genoemde concilie met zijn aanwezigheid te vereren. Daarom heeft hij zijn religieuzen nog eens voor een tijd verlaten en is met alle haasten naar Clairvaux gereisd en voegde zich bij de abt daar en de generaalabt en nog enige andere abten van de Orde van Cîteaux; samen zijn ze naar Parijs vertrokken en opdat deze heilige onderneming hun beter zou gelukken hebben zij ook de hulp gevraagd en verkregen van nog andere aanzienlijke en degelijke personen die de paus en heel het concilie () zo hebben bewogen dat zij samen besloten in ditzelfde concilie (waar vergaderd waren 17 kardinalen, 124 bisschoppen, 414 abten en ontelbare andere degelijke personen) Bernardus met de gewone plechtigheid van het heilige kerk te canoniseren. Dit voornemen zou zijn uitwerking gekregen hebben tenzij de paus, door nog soortgelijke zaken en de smekingen die uit verscheidene provincies kwamen, zich genoodzaakt zou zien deze plechtigheid nog voor enige tijd uit te stellen, zoals duidelijk blijkt uit de bul der canonisatie <89> van de heilige Bernardus die hij 10 jaar later, te weten in het jaar 1174 aan alle geestelijke Oversten van Frankrijk heeft geschreven, die uit het Latijn vertaald als volgt luidt:


Antwoord van de paus

“Alexander, bisschop, dienaar der dienaren Gods, aan alle eerwaarde Broeders aartsbisschoppen, en de lieve zonen abten, en de andere geestelijke oversten van Frankrijk, heil en apostolische zegen. Het is geschied dat wij eertijds in Parijs enige aanzienlijke en waardige personen het canoniseren Bernardus, zaliger gedachtenis, ter sprake brachten. Zij wensten en smeekten ons met godvruchtige vragen dat wij, in het concilie dat kort daarop te Tours moest gehouden worden, aan deze waardige en loffelijke wens een spoedige uitkomst zouden geven. Toen wij op deze zaak met een gunstige genegenheid aandacht gaven is heeft een groot aantal mensen uit verschillende provincies een soortgelijke zaak verzocht.  Daardoor, toen wij zagen dat wij niet opgepaste wijze aan iedereen konden voldoen, werd geregeld – een schandaal te vermijden – ook deze zaak uit te stellen die nochtans aan de anderen voor enige tijd behoorde geweigerd te worden. Maar over enige tijd op verzoek <90> van de religieuzen van Clairvaux en andere degelijke personen die hun zelfde gebeden bij ons vernieuwd hebben, hebben wij overlegd het zalig en eerbiedwaardig leven van deze heilige man enz.”


Eenheid onder Cisterciënzers

Hieruit kan men opmaken ten eerste de grote ijver die Idesbald had voor de verheffing van de heiligen en dat hij de voornaamste is geweest die de canonisatie van zijn heilige Vader Bernardus ter harte nam alhoewel hij dit door talrijke hinderpalen zoals zojuist is aangetoond en door de dood belet het niet heeft meegemaakt op deze wereld. Ten tweede dat niet alleen de abdij van Clairvaux, maar heel de Orde van Cîteaux verbonden was met Idesbald die zagen dat hij noch geld noch inspanning heeft gespaard voor die canonisatie waardoor heel de Orde triomfeerde.


19


<91>

HOOFDSTUK 9

Zalige dood van Idesbald

De religieuzen die hij aanvaardde

Stichting van de abdij van ter Doest

Leopold, de Hertog van Oostenrijk.


Ziekte van Idesbald

Wanneer de zalige Idesbald 12 jaar zijn onderdanen geregeerd had en het was voorgegaan in alle deugden, heeft het God behaagd zijn trouwe dienaar na zoveel werk en zweet de lang gewenst rust van de dood te verlenen om hem zo in zijn eeuwige Rust te geleien. Daartoe heeft Hij hem een zware ziekte laten overkomen, die (zo kunnen we veronderstellen) veroorzaakt is door het optrekken der zenuwen of apoplexie, die op heel zijn rechtzijde lijkt gevallen te zijn, want omdat zijn rechter arm en been wat korter waren dan zijn linker, zoals we hierna zullen aantonen bij het bezoek van de plaatselijke bisschop.  Toen deze heilige man (Idesbald) bemerkte dat zijn einde nabij kwam en het loon van zijn arbeid voor de deur stond, heeft hij met grotere ijver en vlijtigheid voortgedaan <92>  en meer nog dan voorheen begon hij te verlangen naar de woningen van het eeuwig leven. Want in deze ziekte, al was zijn lichaam aan zeer grote pijnen onderworpen, was de geest vrij en krachtig en hield hij niet op in al zijn smarten iets geestelijks te overdenken, met grote devotie in het gebed, of zijn onderdanen tot het onderhouden van de regel en de broederlijke liefde te vermanen, en, daar hij zeer vriendelijk van spreken was, heeft hij hun zeer hartelijk gesmeekt dat zij altijd de geloften die zij aan God opgedragen hadden indachtig zouden zijn en met een vaste hoop, levend geloof en vurige liefde al hun gedachten op God zouden houden en beloofde hij hen dat hij ook na zijn dood hen nooit zou verlaten. Hij heeft ook met alle naarstigheid getracht om in hun harten de vreze Gods, zuiverheid en oprechte ijver tot alle volmaaktheid in te prenten terwijl hij hun smeekte dat, als hij al enige deugden in hen geplant had, door goed voorbeeld en vermaning, dat zij die zouden onderhouden en er dagelijks vooruitgang in zouden maken.


Zalige dood

Toen de heilige man ongeveer 8 dagen ziek was geweest en nu in zijn <93> uiterste was, zijn zijn zonen die hij door het heilig evangelie gewonnen had, wenend bij hem gekomen en zeiden: “Allerliefste Vader, hebt gij geen medelijden met dit klooster noch met ons die gij met zo godvruchtige genegenheid uw vaderlijk hart hebt gegeven? Waarom vergeet gij de arbeid die gij op deze ruwe zeekust zo vele jaren verricht hebt? Hoe kunt gij zo uw kinderen verlaten?” Hierdoor aangedaan is de waardige prelaat met hun beginnen zuchten en terwijl hij zijn ogen opsloeg naar de hemel, zeigde hij (zoals de apostel zegt) dat hij gedwongen was één van de twee  te kiezen en niet wist wat hij wilde maar het allemaal stelde in de goddelijke Wil en de Voorzienigheid; want van de ene kant trok hem de liefde van zijn zonen om hun smeking te voldoen, en van de andere kant trok hem het verlangen om ‘ontbonden te worden en in de eeuwigheid met CHRISTUS te verblijven’.


Maar nu de tijd vervuld was in de geheime raad van het Consistorie van God was die noch met goederen, noch met geld, noch met bidden of smeken kon voorbijgaan, zo is de gelukkige dag gekomen, <94> namelijk 18 april 1167 waarop de eeuwige dag is verschenen; en terwijl al zijn lieve kinderen in de ziekenkamer samen waren, is hun tegenwoordigheid zijn zuivere ziel uit de kerker van dit sterfelijk leven naar het eeuwige vertrokken, vergezeld van CHRISTUS, zijn Leidsman die hij altijd zo getrouw had gediend.


Loflied op zijn overtocht

Gelukkige ziel die daar opklimt om te gaan aanschouwen dat lieflijk Aanschijn van God die zoveel zuchten van zijn kinderen navolgen. O gelukkige vader, al vertrekt gij die dag, toch blijft gij, zoals gij voor uw dood beloofde, miraculeus met uw grote weldaden en ongeschonden lichaam altijd bij ons! O gelukkige dag waarom hem de waarachtige middag, CHRISTUS, is verschenen! De dag waar hij alle dagen van zijn leven naar verlangd had, zo vaak gewenst, zo dikwijls met meditaties overwogen, met zoveel goede werken verzekerd! O zalige reis van de arbeid naar de rust, van het dal naar de berg, van de dood naar het leven, van de wens naar het genieten, van de ballingschap naar het vaderland en van deze wereld naar de Hemelse Vader!


Lofzang op Idesbald

<95> Terwijl deze goede vader nog zijn functie met grote toewijding uitoefende en zijn onderdanen met alle soorten van goede voorbeelden stichtte en voorging werden veel mensen bewogen en van God Almachtig gestuurd naar het klooster van Duinen om daar het habijt te vragen en zich onder de leiding en het bestuur van deze lofwaardige abt te begeven die zij door zijn heilige gesprekken meer voor een engel dan een mens hielden; hij was immers met zoveel deugden begiftigd dat hij het geloof van de Aartsvader Abraham scheen te hebben, de onderdanigheid van Isaac, de verdraagzaamheid van Jacob, het geduld van Job, de zuiverheid van Jozef, de zachtmoedigheid van Mozes, de onschuld van Abel, het vertrouwen van Noach en de liefde van David: de zondaren berispte en de strafte met grote vrijheid en liefde. De zieken bezocht hij (volgens het gebod van Benedictus) dagelijks en droeg bovenal zorg voor hen opdat zij van door hun dienaars niet zouden vergeten of slecht bediend worden. De gasten ontving hij met een onuitsprekelijke stichting, de armoede beminde hij als zijn eigen zuster, en de armen omhelsde hij als zijn <96> broeders. Door geen tegenspoed werd hij verslagen, noch door geen voorspoed zelfgenoegzaam, maar in alle gevallen was hij altijd standvastig; en gelijk hij was als een helder schijnend licht in de duisternissen waarheen de schippers op zee hun schip sturen om zo behouden in de haven te geraken, zo ook heeft hij door het licht van zijn heilige gesprekken en de helder blinkende stralen van zijn deugdzaam leven tot zich getrokken een grote menigte zondaars die daar dreven in de woeste zee van deze wereld, in de duisternissen van hun zonden. Onder andere religieuzen die dezen dienaar Gods aanvaard heeft bevinden zich de namen van 26 choristen en 36 lekenbroeders; onder de  choristen staat wel als de vurigste de heilige Walter bekend, geboren in Dikkebus, zijn opvolger en de 26ste was Elias van Koksijde, ook abt en opvolger van Hacketus, de 5de abt; van deze drie abten zijn opmerkelijke zaken tot stichting en genoegen van de goedwillige lezer aan te halen.


20


Abt Walter en zijn aandacht voor de armen

Want in de eerste, Walter, die onder de lering van zijn geestelijke vader Idesbald al zijn deugden met zo grote vurigheid nagevolgd <97> en blonk zo uit in de liefde tot zijn evennaasten, dat hij aan zichzelf vaak enige noodzakelijkheden onttrok om met armen te delen hetgeen hij zeker getoond heeft toen hij abt was; want toen hij eens, op de avond van heilige bisschop Martinus uit de stad Veurne kwam in gezelschap van een van zijn religieuzen had hij langs de weg gemediteerd over het leven dan voornoemde heilige, speciaal over diens mildheid voor de armen en het medelijden met gehandicapte mensen.. Terwijl hij dit overdacht kwam een arme mens in zicht, bijna helemaal naakt, die schudde en beefde van kou en die bad om een aalmoes. Toen de heilige man deze arme persoon zag werd hij bewogen door medelijden, maar daar hij nog ver van het klooster was en hij geen geld bij zich had om de arme te helpen, zei hij tot zijn metgezel: “Wij zien, dierbare zoon, deze arme mens, een waarachtige lidmaat van CHRISTUS JEZUS, bijna versteven van kou, hij lijdt honger, dorst en duizend andere ellenden en wij hebben niets om hem te helpen! Laten wij hem zo en gaan wij hem voorbij zonder enige barmhartigheid te doen, hoe zullen wij barmhartigheid ontvangen? Nee, zoon, zo heeft ons CHRISTUS <98> niet onderwezen, maar hij roept in het evangelie zen zegt: Zalig de barmhartigen want zij zullen barmhartigheid ontvangen; zo heeft de heilige Martinus gedaan die niets waarmee hij een arm en naakt mens kon helpen en heeft een deel van zijn mantel aan de noodlijdende gegeven. Walter heeft toen zijn zwarte kovel of kapmantel (zoals zij toen buiten het klooster gingen) uitgedaan en heeft die vrijmoedig aan die arme mens gegeven, zodat hijzelf bijna naakt in zijn klooster terugkeerde tot grote verwondering en stichting van de religieuzen; want toen een van zijn religieuzen vroeg waar hij zijn kovel had gelaten, antwoord hij: CHRISTUS, die hem eerst aan mij heeft gegeven, heeft hem nu.

Over zijn grote liefde voor de behoeftigen vindt men in een oud boek deze woorden: “Deze goede abt had een zo grote liefde dat hij graag al het goed van ’t klooster (als het toegelaten ware geweest) aan de armen uitgedeeld zou hebben.”


Hacketus en stichting Abdij ter Doest

In het begin toen Walter abt was is de heilige Hacketus tot hem gekomen om het habijt te ontvangen. Deze was van zijn jeugd af te Parijs zeer geoefend in de studies; om zijn geleerdheid, <99> vooral om de wonderbare genade bij het verkondigen van het Woord Gods had de bisschop van Senlis hem ontboden en deze had hem in grote eer gehouden. Vandaar, naar Vlaanderen teruggekeerd werd hij terstond vereerd met de waardigheid van deken in de kerk van Sint Donaas te Brugge; hij is daar korte tijd geweest, want, aangetrokken door de gesprekken van de zalige Idesbald die kortgeleden overleden was en door het stichtelijk leven van Walter met zijn monniken, heeft hij de andere eer van deze wereld verlaten en het religieuze leven aangenomen, waar hij bij zijn geleerdheid een zo heilig leven heeft gevoegd dat Walter, zijn abt, hem gezonden heeft naar Thosan, anders gezegd Doest, anderhalve mijl van Brugge, in de parochie Lissewege, om daar het ambt van overste op zich te nemen en de eerste abt van dat klooster te worden dat op deze wijze gesticht werd.

Lambert, de Heer van Lissewege die op het Upperhof woonde, gaf in 1106 een domein met kapel aan de benedictijnen die er een abdij stichtten. In 1175 werd ze overgenomen door Cisterciënzers, afkomstig van de in Koksijde gelegen abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen, en in 1624 met Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen verenigd.


Ter Doest: van Benedictijnen naar Cisterciënzers (Duinen/Koksijde)

Op de plaats waar dit klooster gebouwd werd, op de parochie van Lissewege bij de grote weg die naar Brugge loopt, was een kapel gebouwd door de heer van de plaats, die kapel noemde men Ter Doest, maar met de eigen naam de <100> ‘Capelle van Thosan’ (alsof dit woord Thosan kwam van het Franse woord Toussaints, Allerheiligen); deze kapel begiftigde Lambert, heer van Lissewege in het jaar 1106 met enige gronden en landerijenen hij timmerde ook hij enige huizen tot woonplaats voor enige religieuzen en hij heeft deze gegeven aan de abt van Sint Richarius te Pontieu, die deze plaats met de titel van een Priorij heeft bezeten tot 1175. Op dat moment heeft Everardus, bisschop van Doornik, in wiens bisdom deze plaats toen lag, deze priorij met alle land en de woningen gekocht van Laurentius, abt van Sint Richarius. Hij heeft ook nog enige landerijen en erven gekocht, geholpen door Gerebaldus, heer van Lissewege, en heeft deze Priorij vergroot en in staat gesteld voor een groter aantal religieuzen. Toen dit gebeurd was heeft hij deze plaats met alle land, erven en woningen gegeven aan de kloostergemeenschap van Duinen. Deze gift werd door Paus Alexander III bevestigd. Walter, vierde abt van Duinen heeft ze met grote dankbaarheid aanvaard en daar een gemeenschap uit zijn klooster heen gezonden van 12 monniken en 3 lekenbroeders waar hij als <101> abt de bovenvermelde Hacketus aangesteld heeft, die daar zijn religieuzen in alle deugden is voorgegaan tot het jaar 1179. Walter zocht toen naar rust zocht om ontslagen te zijn van zijn ambt en met toelating van zijn religieuzen in zijn plaats Hacketus heeft aangesteld, nadat hij 4 jaar abt was teweest te Doest. Onder Hacketus hebben Heribert, Proost van Sint Walburgis te Veurne en Nicolus, kanunnik van diezelfde plaats zich tot hem gewend hebben om God Almachtig onder zijn bestuur te dienen.


Overlijden van Hacketus

Toen Hacketus zijn jaren vervuld waren (hij was oud toen hij in de religieuze staat werd aanvaard) is hij in het jaar 1185 door een korte maar sterke ziekte bevangen en op 20 januari uit deze wereld heengegaan, nadat hij Duinen 6 jaar met grote oplettendheid bestuurd had. Zijn lichaam hebben zijn zonen met grote droefheid begraven nabij het lichaam van de zalige Idesbald, opdat zij die in hun leven aan elkaar gelijk waren, ook na de dood niet van elkaar zouden gescheiden worden.


Verdere geschiedenis van Ter Doest tot 1624

Maar te Doest is in zijn plaats Johan van Brugge aangesteld, en na hem zijn nog 36 abten gevolgd, die deze abdij grotendeels zowel <102> naar op geestelijk als op wereldlijk vlak hebben doen vooruitgaan, totdat te tijde van heer Vincent Doens (die 38ste en laatste abt was) de abdij door het gezag van de paus en de koning tot onderhoud van de bisschop van Brugge is gegeven en de hoogeerwaarde heer Remigius Duitius, tweede bisschop van Brugge, ze in bezit heeft genomen in het jaar 1569 na de dood van voornoemde Vincent Doens. Hij nam de verplichting op zich dat in dat klooster de dienst van God het aantal religieuzen en knechten niet zou verminderd worden en dat de monniken hun noodwendigheden zouden hebben en de gewone aalmoezen zouden uitgedeeld worden. Zo is deze abdij van Doest tot de bisschop van Brugge gekomen en gebleven tot de 20ste november van het jaar 1624 toen de hoogeerwaarde heer Dionysius Christophori deze abdij voor een jaarlijkse rente opnieuw gegeven heeft aan de eerwaarde heer Bernard Campmans, toenmalig abt van Duinen.


1185 Walter opnieuw abt / Elias volgt hem op

Nadat Hacketus begraven was hebben de religieuzen Walter gesmeekt dat hij opnieuw de last zou aanvaarden en hij het klooster zoals voordien in alle heilig- <103> heid zou besturen. Walter heeft aanvankelijk geenszins willen toestemmen, smekend dat men hem in zijn eenzaamheid zou laten; maar uiteindelijk door hun tranen en smeken bewogen heeft hij het aanvaard; hij wilde liever zichzelf tekort doen dan zijn medebroeders te bedroeven.

Toen Walter het ambt van abt nog eens had aanvaard heeft hij het 4 jaar even lovenswaardig als tevoren uitgeoefend, namelijk tot het jaar 1189. Toen stelde hij vast dat hij dat ambt nu door de ouderdom maar moeilijk meer kon dragen en wille van de zoetheid van de contemplatie en de eenzaamheid, heeft hij opnieuw zijn abdij afgestaan aan de zalige Elias van Koksijde die toen prior was van het klooster en dat ambt bediend had gedurende 14 jaar met zo grote discretie en voorzichtigheid dat hij door iedereen erkend en bemind was.


De wondere historie van Leopold

In het begin dat Elias met de titel van abt vereerd was, heeft zich de wondere geschiedenis afgespeeld van de Hertog van Oostenrijk, genaamd Leopold of zoals anderen zeggen Astulphus of Humboldus, die uit devotie zijn rijk en vaderland verliet en onbekend en in afgedragen kleren ten Duinen is gekomen, waar <blz..104> vroeg om het klooster te dienen. De dienstoverste van het klooster heeft hem, uit medelijden met die arme vreemdeling, naar de keuken gebracht en hem de opdracht gegeven om de schotels te wassen en de kok te helpen. Toen Leopold deze nederige opdracht enige dagen zeer toegewijd uitoefende, heeft de abt, toen hij de fijne keurige manieren zag en de verheven aard heeft hij hem uit de keuken gehaald en hem tot zijn kamerdienaar gemaakt. Deze dienst heeft Leoopold mt een zo grote zorgvuldigheid uitgeoefend, dat hij niet alleen van de religieuzen maar ook van de abt geliefde werd alsof hij zijn zoon was geweest.


Een vermoeden

Ondertussen, bedroefd om het geheime vertrekken van hun hertog hebben de ouders en de onderdanen van Leopold overal volk uitgetuurd om hem te zoeken en opnieuw in zijn rijk te brengen. Toen zij nu lange tijd gezocht hadden, zijn ze ten laatste, op ingeving van God, in de abdij van Duinen gekomen waar ze minzaam door abt Elias ontvangen werden. Toen zij aan tafel zaten keken zij op naar Leopold die aan tafel diende, en ze hebben opgemerkt dat hij sterk geleek op de persoon die zij zochten, en toen hij naar de keuken <blz..105> ging om iets ten behoeve van de tafel te halen, vroegen zij wie die jongeman was die hun bediende. Toen ze verstaan hadden van <Elias dat hij een vreemdeling was en daar enige tijd gediend had zonder verder te weten van wat ouders hij was (hoewel Elias aan hem wel enige eigenschappen zag die eerder eigen waren aan prinsen dan aan armen) hebben zij opgemerkt dat het juist zoveel tijd was dat hij uit zijn rijk vertrokken was.


Ontmaskerd

Ondertussen kwam Leopold weer in de kamer om zijn dienst te vervullen, maar toen de gezanten de jongeman beter bekeken, bevonden zij dat hij de hertog van Oostenrijk was die zij zo langdurig hadden gezocht; op hun knieën neervallend hebben zij hem begroet als hun wettige heer. Toen (abt) Elias dit zag heeft hij terstond vergiffenis gevraagd omdat hij zich, hoewel onwetend, zich van zo’n voorname Prins had laten dienen. Maar toen Leopold zag dat hij ontdekt was en hij zich niet meer kon verbergen, heeft hij de abt met deze woorden zeer vriendelijk toegesproken: “Wees niet bedroefd, mijn zeer dierbare vader, dat ik jullie enige tijd gediend heb en in dit klooster zo lang onbekend was, maar laat mij bedroefd zijn <106> dat ik van hier moet vertrekken, want graag zou ik alle dagen van mijn leven met grote blijdschap willen blijven om u te dienen en uw heilige tegenwoordigheid te genieten; maar aangezien dit niet kan geschieden, zal ik altijd de weldaden indachtig zijn die ik van U en uw heilige monniken heb ontvangen.”  En na het ontvangen van de zegen van de abt, zijn vader (want hij noemde hem ook altijd zo), is hij met de zijnen vertrokken en werd hij met grote blijdschap in zijn rijk onthaald.


Leopold in Palestina en zijn houding tegenover Richard Leeuwenhart

Maar nauwelijks was Leopold door zijn onderdanen met grote vreugde en triomf onthaald of hij is beginnen nadenken over de woorden die hij soms van Elias in Duinen gehoord had, namelijk hoezeer het aan God Almachtig aangenaam is de dienst die de Christenen toen in het heilig Land deden, om oorlog te voeren tegen de Sarazenen en Barbaren, vijanden van de Naam van CHRISTUS, om zo de heilige plaatsen die CHRISTUS bewandeld had en met zijn dierbaar Bloed besprenkeld had te beschermen tegen de instroom van ongelovigen, tot troost van zo vele duizenden christenen die deze heilige plaatsen gingen bezoeken. Leopold, hierdoor bewogen, is naar <107> het Heilig Land vertrokken en heeft zich met de zijnen aangesloten bij het leger van Richard, koning van Engeland, van wie hij enige affronten heeft ontvangen (waarvan Angelus Mauriquez Tom. 3 Annal. Cistere. ad ann. Christi 1192. fol. 260 twee in ‘t lang verhaalt) maar toen Leopold vaststelde dat hij tegen een zo machtige koning niets kon uitrichten, aangezien hij maar met enige troepen gekomen was, heeft het graf van CHRISTUS en de andere heilige plaatsen bezocht, en is naar zijn rijk teruggekeerd. Ook de koning van Engeland die met Saladin vrede gesloten had voor drie jaar is naar zijn rijk vertrokken. Tussen Aquilea en Venetië is zijn schip echter vergaan en met groot gevaar is hij met een klein scheepje aan land gekomen. Maar toen de koning vernam dat hij daar niet vrij was omdat de dood van Markies Conradus hem aangewreven werd, is hij met drie graven in een afgedragen en onbekend habijt naar de gewesten van Oostenrijk vertrokken. Maar toen Leopold vernam dat Richard in zijn land was heeft hij overal wachters opgesteld, hem gevangen genomen en aan keizer Henricus uitgeleverd.


Abt Elias bemiddelt

Als de koningin-moeder vernam dat Richard, haar zoon, gevangen < 108 > was, heeft ze aanstonds twee abten van de Orde van Cîteaux naar Duitsland gezonden om over het losgeld voor de koning te onderhandelen maar ze hebben daar niet veel kunnen uitrichten zodat ze zomaar naar Engeland zijn weergekeerd. Maar de koningin die gehoord had dat Elias zeer geliefd was door Leopold om redenen hierboven aangehaald, heeft gezanten naar hem gestuurd om te smeken naar Oostenrijk te vertrekken en met alle middelen de verlossing van de kong, haar zoon, te verkrijgen.  Elias begreep het verlangen van de koningen en is aanstonds vertrokken en bij Leopold aangekomen heeft hij de reden van zijn komst uitgelegd. Toen Leopold hem zag en zijn redenen hoorde, heeft hij hem terstond onder tranen omhelsd en gezegd: “Ik kan u de koning niet weigeren (o goede vader) voor wie ge hier gekomen zijt om hem met u te geleiden.” En aan de keizer een goede som belovend heeft hij de verlossing van de koning bekomen en is in alle haasten naar Duinen vertrokken en heeft de koningin geschreven dat hij zijn ambassade tot haar wens volbracht had en zoo haast als hij de beloofde penningen aan de keizer zou zenden dat de koning, haar zoon, verlost zou zijn.


Goede verstandhouding met Engeland

De koningin was zeer verblijd toen ze dit bericht ontving en heeft terstond de beloofde som gezonden. Na dit bericht van de koningin is Elias naar Antwerpen vertrokken om de koning tegemoet te gaan; hij heeft daar Richard gevonden; deze heeft hem zeer gedankt en hem begiftigd met heel wat schone privilegiën en giften, zoals onze Aegidius de Roya betuigt in een van zijn geschreven geschiedenisboeken, die nog heden zeer nauwgezet bewaard worden in de bekende abdij van Sint Bertijn te Sint-Omaars, waar hij met deze woorden zegt: “In het jaar 1191 toen de koning van Engeland met een goede som geld uit de gevangenis van keizer Henricus verlost was, is Alias, de abt van Duinen naar Antwerpen gekomen, hem nu goed bekend en bevriend, en heeft hem zeer gedankt, en heeft hem door de handen van Humbertus aartsbisschop van Kantelberg aan het klooster van Duinen de kerk van Eistkerke geschonken die zich op het eiland Scapeya bevindt, als eeuwige aalmoes en heeft de abt en al zijn opvolgers Raadsheren gemaakt want door zijn bekendheid bj de hertog van Oostenrijk, is hij met de aanzienlijksten < 110 > van Engeland naar de keizer getrokken en heeft veel bij hem gedaan tot verlossing van de koning”. Jacobus Meyerus maakt hier ook melding van en speciaal van een marmersteen, donkergroen van kleur, 15 voet lang (4 m.) en 6 voet (1,6 m.) breed die Richard (naast heelwat balken en stenen voor het bouwen en herstellen van het klooster van Duinen) aan Elias geschonken heeft.


Duinenabdij herbouwd

Deze steen was zo kostbaar en wonderbaar geslepen dat hij meer een spiegel dan een steen scheen te zijn; zo kwamen er veel aanzienlijke personen naar het klooster van Duinen om die steen te zien; ook keizer Karel  de 5de die als gedachtenis zijn naam in die steen heeft doen graveren. Dit kan de goedwillige lezer zien in bovenvermelde Meyerum lib. 7, annal. Fland. ad annum 1193.

 Maar als Elias al deze materialen ontvangen had is hij bij het oude klooster (dat de zalige Fulco haastig en slecht gebouwd had) een nieuw beginnen bouwen en voor dit doel deed hij beroep op 15 monniken en 125 lekenbroeders, allemaal zeer bekwaam in de bouw. Daarbij werd hij ook sterk <111> geholpen door de Koninklijke gift van het Eiland Schapeya, dat wij met alle tienden en andere goederen die erbij hoorden ongemoeid hebben bezeten tot de tijd van Hendrik de 8ste en koningin Elisabeth; zij hebben de zalige Thomas Gabytus, religieus van Duinen, die daar door zijn abt in de hoedanigheid van Proost was aangesteld, uit haat voor het katholiek geloof zeer vreselijk doen sterven.


HOOFDSTUK 10


Idesbald begraven ~ eerste terugvinding  =  wondere gebeurtenissen in het klooster


Droefheid om dood van Idesbald

Nauwelijks was deze zalige ziel (Idesbald) (na het ontvangen van de heilige sacramenten) uit dit sterfelijk lichaam gescheiden of de mare van het overlijden van de man Gods heeft zich overal verspreid, vooral in Veurne, Duinkerken, Nieuwpoort, Diksmuide en de andere omliggende plaatsen, vanwaar terstond zo’n grote menigte mensen kwam om de begrafenis van deze heilige man te eren zodat niet alleen het klooster, maar ook de < 112 > hele breedte van de duinen te klein scheen om al deze mensen te ontvangen. Bovenal hoorde men het gekrijs en gehuil van de armen die deze Duinen volgden; hierdoor toonden zij dat zij een Vader verloren hadden hier op aarde. Niet minder was de droefheid van de weduwen en wezen, al of niet van de adel, die de dood van zo’n trouwe vriend met veel zuchten en bittere tranen beweenden.


Maar bovenal waren de religieuzen, toentertijd ongeveer 100 in aantal, van zo’n grote droefheid bevangen en hun hart heeft een zo grote druk geleden dat zij met alle geweld zich moesten inspannen om hun gemoed af te wenden van het zuchten en kermen, opdat hierdoor de uitvaart en de goddelijke dienst niet verhinderd zou worden.


Het opbaren

Als nu deze trouwe dienaar en priester van de Allerhoogste in gezelschap van de engelen van de Heer het heilige der heiligen binnentreedt tot het altaar van God, om hem op te offeren die welriekende en aangename offerande van zijn ziel, zo is ook zijn lichaam volgens de gewoonte van de Orde gewassen (eerder om het < 113 > water te zuiveren en te heiligen) in de kerk van het klooster, die ter ere van de allerheiligste maagd Maria was gewijd,  met grote eerbied daarheen gedragen waar zij het hebben bekleed met zijn religieus habijt, een wit onderaan en een zwarte kovel erboven, en in het midden van het koor hebben geplaatst.  Hier heeft deze herder te midden van zijn schapen enige tijd gelegen, zonder dat zijn gelaat ook maar in het minst door de dood misvormd werd, maar eerder dat van een slapende mens te zijn dan van een overledene; God had het met zo’n grote genade begiftigd dat het de ogen van ieder tot zich trok en de harten tot hem aanlokte. Mede daardoor is de toeloop zo groot geweest dat het gedruis en geroep van de mensen ondraaglijk was, die uit devotie zijn voeten omhelsden, de handen kusten en met hun rozenhoedjes, medailles en broden het heilige lichaam aanraakten om die thuis te bewaren tegen alle gevaren en ongevallen, zoals we hierna nog aantonen.


Begrafenis van Idesbald in het oude klooster

Maar toen de religieuzen zagen dat het aantal mensen voordurend toenam, en vrezend dat hierdoor de rust en de eenzaamheid van het klooster zouden < 114 > verminderen, hebben ze die kostbare balsem en de onschatbare steen “om zijn grote heiligheid (tegen de gewoonte van de Orde) in een kist van lood gelegd en hij is zo de eerste abt geweest die in het oude klooster werd begraven.”

Daarna hebben zijn zonen tot eeuwige gedachtenis van een zo heilige vader het hierna volgende Latijns grafschrift gemaakt dat zo begint:

(we geven hier enkel de vertaling:)

Uw kudde en ieder mens, ach Idesbald, zuchten,

wanneer de bitt’re dood uw ziel van d’aard’ doet vluchten.

Maar ’t is hun grote troost dat gij geniet een leven

in ’t hemels Vaderland dat nooit zal begeven.

Dat gij dat nu bezit doen ons zeer wel bemerken

uw liefde, uw hoop, geloof, uw wonderbare werken:

want van uw vroege jeugd hebt gij, naar ouders leer,

uw naasten zeer bemint, maar bovenal de Heer.

Zij hebben u gespijsd met menig schoon vermaan.

Waardoor gij voortgang deed, en nooit bleef stille staan.


Opvolgers van Elias: Petrus, Amelius, Aegidius, Salomon

Nadat dit heilig lichaam ongeveer 30 jaar begraven was in het oude klooster, is abt Elias (toen hij zag dat het samen met de kerk begon stuk te gaan) een nieuw klooster beginnen bouwen. Hij wist zich geholpen door de mildheid van de koning van Engeland (zoals we in vorig hoofdstuk verhaalden). Hij is dus de fundamenten van klooster beginnen leggen, maar God Almachtig wilde zijn trouwe dienaar belonen en heeft hem, toen de bouw nog maar begonnen was, van al zijn werken en arbeid laten rusten en hem op 16 augustus van het jaar 1203 tot de eeuwige glorie geroepen.

Hij werd in zijn functie opgevolgd door Petrus, religieus van het zelfde klooster, een zeer godvrezend en geleerd man die de bouw, door Elias begonnen, voltooid heeft; toen hij de fundamenten van de nieuwe kerk was begonnen te leggen< 116 > is hij in de Heer overleden in het 12de jaar van zijn bestuursperiode.

In zijn plaats werd Amelius aangesteld, ook religieus van Duinen, een man met groot gezag en om zijn godsvrucht door de adel en bijzonder door Mathilde, weduwe van Filip van den Elzas, Graaf van Vlaanderen, werd hij zeer geacht. Toen deze dame op 6 maart van het jaar 1218 te Veurne was is ze naar het klooster van Duinen getrokken om haar waardige prelaat te bezoeken; onderweg is haar karos door een ongeluk in een put gevallen is zij erin gestikt en is ze in het klooster begraven en na enige tijd naar Clairvaux vervoerd en in de kapel van de graven van Vlaanderen bij haar man gelegd.

Amelius was 6 jaar abt  en heeft toen, omdat hij van wat rust en van de contemplatie hield, met toelating van de abt van Clairvaux de kromstaf doorgegeven aan Aegidius, geboren op de parochie van Steene bij Bergen Sint-Winox; maar deze goede prelaat, ook verlangnd naar rust en meditatie, heeft naar het voorbeeld van zijn voorganger in het 5de jaar van zijn bestuursaambt afstand gedaan ten voordele van Salomon, geboren te Gent, die, religieus < 117 > van Duinen, als abt gekozen was van Doest. Maar deze eerwaarde abt heeft, na 6 jaar bestuur van Duinen,, zijn religieuzen gesmeekt dat zij een andere prelaat zouden kiezen opdat hij de resterende dagen van zijn leven in meditatie en contemplatie zou mogen eindigen.


Abt Nicolaas herbouwd Duinen

De religieuzen, die vaststelden dat hun abten na korte jaren van hun bestuur gedurig afstand deden en dat hierdoor de bouw van de kerk, die Petrus in het jaar 1214 begonnen was maar weinig vooruitgang maakte, hebben in het jaar 1232 als hun abt Nicolaas gekozen, een religieus van Clairmaretz bij Sint-Omaars, geboortig van Belle, een zeer godvruchtig man begiftigd met veel bijzondere genaden en kennis.  Toen deze man door de abt van Clairvaux, Radulphus, die toen in Vlaanderen vertoefde, bevestigd was, heeft zich door ieder zo bemind gemaakt dat hij hun meer een engel dan een mens leek te zijn, want door de 120 monniken en de 248 lekenbroeders die hij bestuurde werd hij bemind als een waarachtige vader, en door Johanna de Gravin zo geëerd, dat hij door heel < 118 > Nederland gehouden werd als de  tweede Graaf van Vlaanderen.


Nauwelijks was Nicolaus abt gekozen of hij heeft terstond de 248 lekenbroeders, degelijk ervaren in het bouwen, aan het werk gesteld en liet op de meeste hofsteden van het klooster die door de religieuzen bewoond werden, schone huizingen en schuren maken waarvan men op de grote Heppe, te Allaertshuize, ten Boogaerde bij Veurne en op andere plaatsen, na de vele verwoestingen, tot grote verwondering vandaag nog de gevels kan zien.

Maar bovenal heeft deze lofwaardige prelaat de harten getrokken naar het voltooien van de kerk die door zijn voorgangers begonnen was en die hij naar een zo schoon model heeft doen maken, dat zij daarna een van de schoolste van heel Nederland was. Maar toen nu de voornaamste plaatsen van het klooster voltooid waren en het pand, het kerkhof met het abtsgebouw voor de begraving van religieuzen en wereldlijke personen gewijd waren, heeft Nocolaus in het jaar 1239 met grote plechtigheid en devotie zijn monniken het nieuw klooster binnengeleid; en om deze verhuizing me grotere eerbied te doen, is hij hun voorgegaan < 119 > terwijl hij in zijn handen het hoogwaardig heilig sacrament des Altaars droeg.


Eerste terugvinding van het lichaam van Idesbald

Toen de religieuzen dan in het nieuw klooster woonden, heeft deze zorgzame Vader het oude klooster, dat lang alle kanten begon te begeven, stilaan doen afbreken om de materialen ervan voor andere noodzakelijkheden aan te wenden. Vooreerst hebben zij de gebeenten van de overleden abten en religieuzen beginnen ontgraven om ze in het nieuw klooster opnieuw te begraven. Onder andere hebben zij in het jaar 1239 de graftombe van de zalige Idesbald, hun derde abt, ontdekt die toen ongeveer 72 jaar overleden was; uit de grafkist kwam zo’n lieve en aangename geur die de omstanders zo blij maakte omdat men zou gezegd hebben dat ze vervuld was met alle soorten van welriekende specerijen, hoewel het lichaam niet gebalsemd was, maar integendeel, toen hij begraven werd hadden zijn religieuzen tussen zijn wit habijt en zijn lichaam enige stukken ongebluste kalk gelegd, opdat het vlees eerder zou vereerd worden; die kalk ziet men nog vandaag aangebakken aan het witte habijt zonder het, en nog veel minder < 120 > het heilig lichaam, in het minst te schaden.


Zo gauw de religieuzen die geur vaststelden, hebben zij het meegedeeld aan de abt die de kist terstond naar het kapittel van het nieuw gebouwde klooster deed dragen waar deze goddelijke geur zowel onderweg als in het klooster nog sterker werd, zodat de mensen die de kist volden meenden een hemelse geur te genieten. Dit alles beschrijft onze Brando in zijn Kronieken met deze woorden: “O zalige Idesbald … gij hebt nu laatst aan uw geliefde broeders een wonder teken gegeven van uw heiligheid als gij bij de heilige overbrenging van uw heilig lichaam van het oude klooster naar  het nieuw, niet allen uw kist niet alleen met een ongehoorde welriekende geur vereerd hebt maar  ook de hele weg en daarna uw hele huis (het klooster) als met een geurige rook van mirre en de geur van rozen zozeer vervuld dat de mensen die u volgden en vereerden en die aangename geur opvingen met  luide stem riepen dat zij van uw onsterfelijkheid deelgenoot waren.”


Zo haast de kist in het kapittel was gebracht, heeft Nicolaus ze doen openen in aanwezigheid van alle < 121 > religieuzen die zeer verwonderd waren over die hemelse geur die uit de kist opsteeg. Toen de kist geopend was hebben zij het lichaam aangetroffen alsof het maar pas overleden was  waaruit die lieflijke geur zijn oorsprong had hoewel er geen specerijen omheen waren, zoals we zojuist gezegd hebben.  

Dit getuigt ons ook Adrianus Budsius in zijn oude kronieken op deze wijze: “Zijn kist is in het jaar 1239 samen met de beenderen van de andere broeders naar het nieuw klooster overgebracht en binnen het kapittel gedragen waar de kist van de heilige man Idesbald geopend is; ze heeft een wonderlijk lieflijke geur voor de omstanders voortgebracht; nochtans was het lichaam niet gebalsemd opdat het bewaard zou worden, maar door de goddelijke genade is dit teken van heiligheid verschenen.”


Toen Nicolaus en de omstanders van dit mirakel getuige waren zijn ze op hun knieën neergevallen en hebben ze God Almachtig van harte bedankt voor een zo grote weldaad en als dankzegging hebben zij het Te Deum Laudamus gezonden met nog andere gebeden waarmee zij hun blijdschap te kennen gaven. En opdat zij altijd enige < 122 > relieken van deze heilige vader bij hen zouden behouden, hebben zij de zwarte kap van het lichaam weggenomen en ondertussen hebben de religieuzen het heilige lichaam versiert met rozenbotten, rozemarijn en andere welriekende kruiden, en de kalk ten dele opzij werpend hebben ze de loden kist opnieuw gesloten en er zes vergulde ringen op aangebracht om, als het nodig zou zijn, ze gemakkelijker te kunnen dragen en is dan in het nieuw kapittel (gewoonlijk de begraafplaats van de abten) opnieuw ter aarde besteld, “tot wiens eer (zegt de kroniek van het klooster) jaarlijks door al zijn opvolgers gedachtenis werd gehouden en hem aanriepen als bijzondere patroon van het klooster; en opdat zij zijn heilige voorspraak bij God Almachtig sterker zouden genieten, deden zij tot zijn eer jaarlijks het Goddelijk Officie”, zoals de zeereerwaarde en geleerde Chrysostomus Henriquez in Menologio Cisterc. 18 aprilis getuigt.

Deze plechtigheid is, door de verwoesting van het klooster en het verjagen van de religieuzen door de rebellen en ketters, achterwege gebleven tot het jaar 1624, toen het heilige lichaam andermaal < 123 > gevonden werd en de plechtigheid weer vernieuwd en hernomen werd.


Overlijden abt Nicolaas. Lambert. Diederik

Nadat Nicolaus dit heilig lichaam met alle eerbied in het nieuw kapittel ‘voor de voeten van de president (zegt de kroniek) begraven had, is hij met alle toeleg doorgegaan met het bouwen van het klooster en de kerk, in zulke mate dat hij het zelf opgebouwd zou hebben ware het niet dat het in die tijd zeer grote schade geleden had door waterovervloed, die alle landerijen die deze abdij in Hulster-Ambacht bezat overspoelde. Maar deze lofwaardige prelaat, die in die tijd van 22 jaar bestuur veel schone privilegies verkregen had van pausen zowel als van wereldlijke prinsen en zijn klooster zowel op geestelijk als op tijdelijk vlak vooruit had geholpen, is tenslotte in de Heer overleden in het jaar 1253.


In zijn plaats werd Lambert, geboortig van Kemmel, gekozen die secretaris was van Nicolaus. Maar deze waardige abt heeft, na de bouw van de slaapzaal van de religieuzen en de slaapzaal van de lekenbroeders met hun ‘kapittel’ en nog enige plaatsen, in < 124 > het vijfde jaar van zijn bestuursambt verzaakt aan zijn functie en in zijn plaats werd Diederik gekozen, geboortig uit Brabant, een man van groot verstand en wetenschap, die omwille van deze gaven door Stefanus, abt van Clairvaux zeer geacht werd en lange tijd zijn secretaris is geweest.


Wijding van de nieuwe kerk

Toen Diederik in het begin abt was gebeurde er een wondere zaak aan een zeer devoot en godvrezend religieus, Laurentius, die eens, toen zijn medebroeders in de refter waren, vurig aan het bidden was tot God Almachtig in de nieuwe kerk en door zijn engelbewaarder zichtbaar vertroost werd doordat hij hem een tientje van een rozenhoedje ontving dat hij uit de hemel bracht.  Als Diederik dit wonder vernam heeft hij de kerk die men 50 geleden beginnen bouwen was en die nu voltooid was doen versieren en heeft zijn religieuzen opdracht gegeven alle benodigdheden klaar te maken voor de wijding van de kerk. Hij is dan naar het Generaal Kapittel vertrokken dat in Cîteaux werd gehouden en na zijn terugkeer in Vlaanderen is hij in een klooster van monialen < 125 > van de Orde van Cîteaux gekomen, Monstreul genaamd, waar het doek bewaard werd waarin CHRISTUS, onze Zaligmaker, zijn heilig Aanschijn heeft gedrukt toen de heilige Veronica hem die aanbood om zijn Zweet en Bloed af te drogen toen hij beladen was met de Kruisboom. Diederik die groter eer wilde bijbrengen aan de kerkwijding van Duinen die n voor de deur stond, vroeg aan de abdis en haar gemeenschap of hij dit doek voor enige dagen mee mocht dragen om zo de mensen, die naar zijn kerkwijding zouden komen, tot groter devotie op te wekken; de abdis en haar gemeenschap hebben gaarne hun toestemming gegeven. Diederik die met deze kostbare schat thuiskwam heeft hem in zijn klooster van Duinen zeer eerbiedig bewaard. Maar deze eerwaarde abt, hiermee nog niet mee tevreden, heeft ook schone aflaten van paus Alexander voor die dag, het octaaf en de jaarlijkse gedachtenisviering van de kerkwijding gevraagd en verkregen. Op die plechtigheid heeft hij mogen begroeten: Radulphus, bisschop van Terwanen en Joannes, bisschop van Doornik, die deze kerk in het jaar 1262, op de 13de oktober, een vrijdag, gewijd hebben < 126 > ter ere van de Allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria.


Hemelse verlichting

Maar God Almachtig wilde de heiligheid van de religieuzen van Duinen tonen en hoe aangenaam Hem hun lofgezangen waren, en de gebeden die zij daar voortaan in de kerk zouden opofferen: Hij heeft enige dagen voor de kerkwijding een zeer groot licht bij nacht vanuit de hemel over de kerk en heel het klooster en bijzonder over het kapittel, waar het lichaam van de zalige Idesbald rustte, laten verschijnen. Dat hemels licht was zo sterk, dat die van Atrecht meenden dat de hele stad Ieper of Kassel in vlam en vuur stond. Die van Sint-Omaars zeiden dat Winoksbergen in brand stond, de burgers van Bergen, die in het Westen van de stad woonden, meenden dat de Oostzijde van de stad afbrandde zodat iedereen naar die brand liep. Die van Gent zeiden dat Diksmuide, die van Brugge geloofden dat  Nieuwpoort door het vuur verging. De schippers en de vissers die op zee waren hebben ook getuigd dat zij dit licht uit de hemel hebben zien dalen over het klooster en weer zien opstijgen na zo’n drie uur.


Niet alleen heeft God Almachtig < 127 > dit klooster met een zo groot en zeldzaam mirakel willen vereren, maar heeft ook een gruwelijke storm, die 15 dagen voor de kerkwijding is opgestoken, gestild: want een zeer felle wind uit het Noorden heeft niet enkel de aarde maar ook de zee zo doen opschrikken dat de vissers van het klooster noch andere zeelui durfden uitvaren om te vissen.  De prior en de procurator waren hierdoor zeer verontrust want zij wisten dat er zeer veel aanzienlijke personen gingen komen om de plechtigheid met hun aanwezigheid te vereren, zijn mt alle religieuzen naar de prelatuur gegaan waar de zalige Idesbald begraven lag en daar hebben zij God Almachtig met grote vurigheid gebeden dat hij door de verdiensten van zijn trouwe dienaar Idesbald het water en de zeegolven zou stillen, de stormwind doen ophouden en mooi weer verlenen. Een wondere zaak! God die door zijn almacht de aarde haar kracht had afgenomen opdat zij het lichaam van Idesbald niet in het minst zou hinderen, die het vuur tegen zijn natuur uit zijn centrum over het heilig lichaam heeft doen neerkomen, heeft ok de ontketende winden en de onstuimige < 128 > zee eerbied doen betuigen aan zijn geliefde dienaar: want terstond is de storm opgehouden, de zee heeft haar opgezweepte golven verlaagd en het is zo stil geworden dat de vissers van ’t klooster toen ze hun netten uitspanden zulk een menigte vissen vingen, dat de religieuzen die wel 500 in aantal waren, “hun vrienden die naar de Plechtigheid gekomen waren van wijn, brood en vis (zoals de kroniek zeg) vrijelijk konden voorzien, alsof zij allemaal procurators (uitdelers) waren.”


Genaden van God en Maria

Uit het ene mirakel is het andere gevolgd, want talrijke gebrekkige mensen die van het voedsel aten dat aan de kloosterpoort werd uitgedeeld, zijn gezond geworden, blinden hebben het zicht ontvangen, doven zijn horend geworden, de tongen van stommen werden losgemaakt, kreupelen en mankenden konden rechtop gaan; dit alles is niet zo wonderlijk want de zegen van de Heer was over zijn dienaren neergedaald wat zij met hun ogen hadden gezien. Immers, toen ze in de goddelijke eredienst bezig waren, hebben zij een arm gezien die van het hoogaltaar kwam en hun de zegen gaf. En niet kleiner was de gunst ( < 129 > van de Allerheiligste Moeder Gods aan wie dit klooster en heel de Orde van Cîteaux is toegewijd: want toen de religieuzen van Duinen eens in de refter waren om hun zielen met de geestelijke les, die daar altijd gelezen wordt, te voeden, terwijl ze hun lichaam met het tijdelijk voedsel onderhouden, hebben ze in het openbaar de Allerzuiverste Maagd Maria gezien, met op haar arm het Kindje Jezus, die alle religieuzen met een grote minzaamheid heeft gediend door in ieders schotel een wonderbare en geestelijke zoetigheid te leggen.  Het is dan ook geen wonder dat alle elementen tegen de gang van de natuur in deze plaats met haar inwoners zo heeft ter harte genomen, aangezien God en de heilige Maagd ze met zo’n zeldzame genaden en privilegies hebben vereerd.


Ondergang van de Duinenabdij in 1577

Op die manier heeft deze mooie kerk en de wijdvermaarde abdij van Duinen gebloeid tot het jaar 1577, toen de moedwillige ketters en de rebellen met een onzeglijke razernij ze helemaal hebben beroofd en vernield en de religieuzen naar verscheidene landen en provincies hebben verjaagd. Onder andere kostbare schatten en juwelen die deze abdij toen verloren heeft < 130 > was het Evangelie van de heiige Lucas hetgeen deze Evangelist met zijn eigen hand heeft geschreven, en ook twee lichamen van de 11.000 maagden, en nog ontelbare andere kostbaarheden.


HOOFDSTUK  11

Tekenen omtrent begraafplaats Idesbald ~ Tweede terugvinding


Slechts door God gekend

Toen klooster en abdij van Duinen helemaal verwoest en door de ketters ontwijd en de religieuzen met de abt gevlucht waren (zoals hiervoor gezegd) heeft het zand van de omliggende duinen door de winden de ruïnen van het klooster zo overmeesterd dat veel plaatsen verborgen werden want er zijn stilaan zandheuvels opgerezen waarlangs de regen zijn loop heeft gevonden naar het abtsgebouw dat daardoor in een zink lag; zo stond het water lange tijd boven het lichaam van de zalige Idesbald en werd mettertijd de kist van de man Gods op twee plaatsen < 131 > doorboord zodat het water geheiligd werd door het aanraken van het heilig lichaam. Maar God Almachtig was bezorgd dat de gedachtenis van zijn heiligen niet verduisterd zou worden en Hij heeft niet toegelaten dat een zo kostbaar juweel onder de aarde en de ruïnen verborgen zou blijven. Om deze schat te ontdekken en de heiligheid van Idesbald kenbaar te maken heeft Hij dikwijls vanuit de hemel helder licht over het graf van de heilige vader laten neerdalen; soms hebben ook de vissers en de schippers die op zee waren, een helder schijnende straal zien opstijgen van de plaats waar het heilig lichaam rustte tot aan de hemel, waardoor de nacht in de dag veranderd scheen te worden. Dit heeft hun zo bewogen dat zij (al wisten ze niet van het lichaam) Gods wonderen en de heiligheid van de daar begraven religieuzen zeer vereerden door neer te knielen en hun hart tot God te keren telkens ze daar voorbij vaarden.


Tekenen omtrent begraafplaats Idesbald; een getuigenis

Soortgelijke zaak heeft zich ook voorgedaan voor drie eerwaarde paters van de Orde van de Serafijnse vader Franciscus die ook dit hemels licht over deze heilige plaats hebben zien neerdalen; een van < 132 > deze religieuzen heeft daar schriftelijk getuigenis gegeven die ik hier tot voldoening van de lezer woord voor woord zal brengen en die als volgt luidt:

“Ik, broeder Karel vander Plancke, verklaar op mijn priesterlijke waarheid dat in het jaar 1607, ik onwaardige onderpastoor van Duinkerke, naar Duinkerke gekomen was voor bijzondere zaken. Pater Marus Geneveus, toen onderpatoor van Diksmuide met pater Michaël de Corte, priester en predikant van hetzelfde convent, toen wij onze zaken verricht hadden, zijn wij uit Duinkerke vertrokken rond 5 uur ’s avonds; het was in het begin van de vasten en ik had van pater Gardiaan verkregen om hen te vergezellen tot Soutkote; toen wij daar aankwamen zijn wij onmiddellijk gaan rusten omdat zij ’s anderendaags ’s morgens vroeg te Nieuwpoort moesten zijn. Zo zijn we dan ’s nacht in de maneschijn naar Soutkote vertrokken, tussen tien en elf uur en omdat ze mij sterk smeekten ben ik met hun meegegaan omdat ze me beloofden dat daarna voor een wagen zouden zorgen. Toen we tussen Bogaerde en Oostduinkerke waren werden we wat slaperig; we hebben ons in de duinen neergezet en hebben ongeveer < 133 > een halfuur en omdat ik eerst ontwaakte hek ik mijn confraters ook gewekt, zeggend dat de dag begon omdat wij boven het klooster van Duinen een zeer schoon licht zagen als van het opkomen van de zon dat met een vurige straal op het klooster stond en doordt het duistr was meenden wij de stad Nieuwpoort te zien en dat onze weg daarheen lag, maar dichterbij komend kwamen wij bedrogen uit en moester terugkeren naar Nieuwpoort;; wanneer we daar aankwamen waren de poorten toe doordat het maar vier uur was. Ten teken van waarheid heb ik hier mijn naam geplaatst.”

Frater Carolus vander Plancke

Recolect van Diksmuide


Dit hemellicht hebben ook de wachters vaak gezien die op de vesten van Veurne als schildwacht stonden en ook een menigte andere personen van verschillende hoedanigheid, zij betuigden op eed dat ze datzelfde op verscheidene nachten gezien hebben. Niet allen heeft God zijn trouwe dienaar met het licht van de hemel vereerd, en zo zijn heiligheid < 134 > aan de mensen doen kennen, maar heeft ook redeloze dieren door zijn goddelijke kracht zo grote eerbied voor de heilige man ingegeven dat zij, als ze in het water ingingen dat boven het graf van deze heilige stond nooit recht boven het heilig lichaam zijn doorgegaan hoewel zij, noch zij die erop zaten. Theodorus Pybes doctor in de godgeleerdheid en toenmalig dispensor van het klooster betuigde dit vaak met grote verwondering gezien te hebben.


Begraafplaats ontdekt, ondanks moeilijkheden

Maar al was het zo dat de religieuzen uit hun oude geschriften wel wisten dat daar het lichaam van de zalige Idesbald daar begraven lag (niet wetend of het nog heel was) hadden zij het tot dan toe niet kunnen vinden of uit de aarde ophalen en dit niet omdat zij de plaats niet wisten of dat hun de wil en het verlangen ontbrak, maar om reden dat het lichaam door de ruïnen en het zand wel 12 of 13 voet in de grond lag en omdat het daar een laagte was waar het water dat neerkwam van de omliggende heuvels daar bleef staan.

Ten laatste, door het gezond verstand van de  < 135 > zeer eerwaarde Bernardus Campmans, toentertijd abt van het klooster die in zulke zaken zeer ervaren was, is er een middel gevonden om het water van die plaats af te leiden; hij heeft daartoe een zeer lange gracht laten graven waardoor hij het water naar een lagere plek heeft laten lopen. Zo is de plaats waar het heilig lichaam lustte op korte tijd droog geraakt en geschikt om die schat te zoeken. De eerwaarde heer prelaat nam de gelegenheid te baat om aanstonds 8 tot 10 man te laten delven en na de plek zo’n 7 à 8 voet bloot gelegd te hebben zijn ze tot de vloer van  de abtswoning gekomen waar zij in kleine gebakken steentjes deze woorden gevonden hebben: ”Idesbaldus Abba III Dunansis” wat betekent: Idesbald de derde abt van Duinen.


De kist gevonden en opgedolven

De prelaat en nog enige religieuzen die daar bijgekomen zijn, waren zeer verheugd toen ze dit zagen en deden de vloer openbreken en zo hebben zij tenslotte op 13  < 136 > november van het jaar 1623  de graftombe waar men zo lang naar gezocht en verlangd had; ze was nog helemaal gesloten en versierd met verscheidene ijzeren verzilverde banden, zoals ze na de eerste terugvinding begraven was. Toen de kist uit de grond was gehaald heeft Glaude Desbuisson en Augustijn, zijn zoon, die toen in het klooster werkten, samen met nog enige anderen, op vraag van de eerwaarde abt de kist omgekeerd opdat het water door twee gaten die in de kist waren beter zou weglopen en zo lichter zou zijn om te vervoeren; als dit gedaan was en toch nog opvallend zwaar was waren ze allen zeer verwonderd; ze hebben de kist op een wagen gelegd en naar Bogaerde, waar ze toen resideerden, en hebben ze in de kerk geplaatst.


De kist geopend

Eerw. Heer Bernard Campmans, abt van het klooster (wiens lichaam meer dan 32 jaar na zijn dood ook ongeschonden werd bevonden) ie de kist wilde openen, vermits hij door een paar dromen of goddelijke tekenen aangemaand werd, heeft tenslotte met hem heimelijk enige religieuzen meegenomen, onder andere eerw. Heer Karel de Visch, toen zijn kapelaan < 137 > en later Prior, uit wiens mond ik dit alles vernomen heb en hij heeft de kist op Witte Donderdag doen openen om de heilige beenderen (zo meenden zij) te zuiveren; maar toen de kist opengebroken was hebben ze een volmaakt lichaam gevonden, gekleed met het religieus habijt, gewonen in een gewassen doek en gebonden met kempkoord.


Het ongeschonden lichaam van Idesbald erkend

De eerw. heer Prelaat die samen met de zijnen dierdoor sterk getroffen waren hebben een hele tijd naar elkaar gekeken zonder een woord te kunnen spreken, maar daarna, tot zichzelf gekomen en God voor alles dankend, hebben zij de kist opnieuw behoorlijk gesloten. Om alle reden tot twijfel uit te sluiten die hierover later zouden kunnen opkomen heeft de eerw. Heer Prelaat zo haast mogelijk de zaak zoals ze zich heeft voorgedaan ter kennis gebracht van de Hoogwaardige Heer Antonius de Hennin, bisschop van Ieper, in wiens bisdom Bogaerde gelegen was en smeekte hem ootmoedig of het hem zou believen persoonlijk te komen zien en onderzoeken en daarna van alles Attestatie te geven. Dit heeft hij ook gedaan enige < 138 > tijd daarna, op 21 april 1624. Hij was  vergezeld door heel wat degelijke en geleerde mannen, geestelijke zowel als wereldlijke, namelijk de abt van het klooster van Sint Winnox in Bergen, de abt van Sint Nicolaas in Veurne, de abt van Loo, enige kanunniken en nog andere meer.  


In aanwezigheid van al deze mensen heeft men de kist geopend en men vond herin het lichaam van de zalige Idesbald, nog geheel onbedorven, gekleed met een dubbel religieus habijt, een wit onder en daarboven een zwart gewonden in een grote linnen gewassen doek, zoals hierboven gezegd; al zijn klederen waren nog heel en sterk met erop gestrooid allerhande bloemen en welriekende kruiden zoals rozemarijn, alsem, rozenbotten en nog meer soortgelijke die men uit hun kleur zeer goed kon herkennen. Onder andere lag er een rozenbot recht boven het hart van de heilige man die zo gaaf en vers was, dat men zou gezegd hebben dat het maar voor twee of drie dagen geplukt was; dar was de voornoemde bisschop zeer over verwonderd en heeft die uit devotie met zich meegedragen en in zijn bureel bewaard, zo heeft ons betuigd < 139 > de eerw. Heer Ambrosius de Myere, toen religieus geprofeste die het zelf met eigen ogen heeft gezien.


Na het bezoek van de Bisschop van Ieper

Nadat hij dit alles zo bevonden en gezien had heeft de eerwaardige Heer bisschop de kist weer goed en behoorlijk doen sluiten en van alles bezegelde brieven laten opmaken, die ik in het volgend hoofdstuk woord voor woord zal weergeven; zij kunnen de katholieke lezer nog dienen tot lof en dankzegging of tot navolging van zijn heilig leven en uitstekende leefwijze en de ketter tot bewondering en bekering tot het waarachtig katholiek geloof.

Voor zover enige ketters of ongelovigen met deze attestatie niet tevreden zijn kunnen zij veel personen van allerlei stand en conditie ondervragen die het heilig lichaam gezien hebben en nog tegenwoordig in leven zijn. Zij mogen zien wat verscheidene personen over deze man Gods schrijven. Onder andere mogen zij het boek lezen: “Bruiloftslied van JEZUS en MARIA”,  geschreven door de eerw. pater Matthias Pauli, prior deze eremieten van Sint Augustinus te Leuven. Daar zullen zij in de zendbrief aangeboden aan de Heer Bernard Campmans < 140 > abt van Duinen bevinden dat alles wat hier gezegd is waarachtig is. Daar zullen zij ook zien dat deze hoger beschreven pater het heilig lichaam niet alleen gezien heeft maar ook met grote bewondering behandeld heeft toen hij aanwezig was bij het bezoek van de Aartshertogin Isabella, waarover sprake in het volgend hoofdstuk.


HOOFDSTUK 12


De attestatie betreffende het bezoek van de bisschop en van het tweede bezoek door Isabella Infante van Spanje.


Attestatie van de bisschop van Ieper


Inleiding door dom Nivard

Toen Zijne hoogwaardigheid van Ieper alles goed ‘onderhoord’ en gezien had heeft zij hiervan een attestatie en geschrift in het Latijn laten maken, waar verscheidene authentieke kopijen zijn gemaakt om zo de wondere werken Gods en de heiligheid van zijn dienaar bekend temaken; En opdat ik de godsvruchtige lezen in alles zou voldoen en  aan iedereen de eigen woorden van de bisschop zonder zelf enige  toe te voege, zal ik ze in het Latijn (want zo is hij opgemaakt) hier < 144 >  naar voor brengen met daarna de vertaling in het Vlaams en het begint als volgt:


Vermelding van de aanwezige getuigen

In het jaar Onze Heren 1624, de 24ste van de maand april, de tweede zondag na Pasen, heeft de Hoogeerwaarde Heer en Vader in God, Antonius de Hennin, door de genade Gods en van de apostolische Stoel bisschop van Ieper op verzoek van de eerwaardige Vader in Christus en Heer Bernardus Campmans, abt van het klooster van de Heilige Maagd Maria ten Duinen van de Orde van Cîteaux en van de kloostergemeenschap daar, in tegenwoordigheid van de eerwaardige Vaders in Christus de heren Carolus d’ Argenteau, abt van het klooster van Sint Winocx te Bergen van de Orde van de heilige Benedictus, Her Christianus Druve, abt van het klooster van Sint Nicolaus in de stad Veurne van de Orde van Premontré, Heer Remigius Zaman, abt van het klooster van St. Petrus en Paulus in de stad Loo in Veurne-Ambacht van de Orde van Reguliere Kanunniken van de heilige Augustinus, e van de eerwaarde heren Franciscus vander Eecken, deken en kanunnik van de Kathedrale kerk van Ieper, Heer Guilielmus Zylof, licentiaat in de H. Godgeleerdheid, aartsdiaken en kanunnik van dezelfde kathedrale kerk, heer Judocus Dixmuyde, ingelijks kanunnik, de eerw. heren Antonius Andries, prior, Antonius < 145 > Salé, Paschasius du Jardin, Philippus Bonte, Benedictus vander Vinck, Nicolaus Desbuissons, Venantius de Bailly, Petrus du Carron, sub-prior, Robertus Waerloop, Aegidius de Raedt, Guilielmus Daizeele, Matthaeus Salé, Leo Gheux, Cornelius Queval, Petrus de Crequy, Joannes Bernardi, Guilielmus de Jonghe, Carolus de Visch, Adrianus Meuleman, Bernardus Joannis, diaken, Hieronymus Guise, subdiaken,  Jacobus Molin, Franciscus de Gheusere, Ambrosius de Mystere, Gregorius Icx, religieuzen uit de gemeenschap van het voornoemde klooster, heeft hij eerst het heilig Sacrificie van de Mis gedaan in de bisschoppelijke gewaden en hij heeft dan een zekere loden grafkist geopend waarin een ongeschonden lichaam, dat de voornoemde abt Bernard uit het nu verwoeste oude klooster had doen opgraven en naar het koor van het tegenwoordige klooster heeft doen dragen op de 13de november 1623;


Getuigenis omtrent het lichaam

dit lichaam (zoals zij opmaakten uit het grafschrift en uit de oude boeken en de voortdurende overlevering van de bejaarden van het klooster) was van de zalige Idesbald, derde abt van het voornoemde klooster van Duinen. Deze was volgens de algemene opinie heilig overleden in het jaar 1167; zijn lichaam was bekleed met het religieus habijt, eerst een wit en dan een zwart erboven, dat nog helemaal < 146 > sterk en volledig was (maar het is wel in stukken gesneden om het lichaam te zien); ook waren er enige welriekende kruiden van verscheidene soorten bijgevoegd, zoals rozemarijn, alsem, rozenbotten en nog andere die door voorkomen en vorm god herkenbaar waren. Het geheel was omgeven door een heel sterk doek van gewassen lijnwaad en geboden met kempen koorden die (omdat zij heel sterk waren) zin stukken zijn gesneden om het lichaam te kunnen zien. Uit het zien van het lichaam bevond men dat het  hoofd nog geheel voorzien was van zijn haar, onder het haar kon men nog de kroon onderscheiden van de religieuze staat, het voorhoofd was heel, de ogen toegedekt met hun schelen en versierd met de wenkbrauwen, de neus een weinig ebroken door een zware slag waarmee zij gestoten hadden (zoals ze zegden end prelaat getuigde), in de overtuiging dat het lichaam reeds vergaan was, toen zij met macht, maar tevergeefs de koord met het doek waarmee hij omwonden was aan stukken wilden trekken; de wangen waren heel, de lippen heel, een weinig blauw gekleurd, de mond wat open zodat men twee of drie tanden kon zien; de baard was zeer dik, en zou zeggen dat hij voor acht of negen dagen geschoren was, maar nog zo vast dat toen de haren in onze tegenwoordigheid door een verpleger goed gelegd < 147 >  werden, niet konden uitgetrokken worden.  De hele toestand van het aangezicht was zoals dat van een slapende persoon, op zijn linker zijde gekeerd, de hals was nog slap en ongerept, de schouders en armen waren ook nog heel, evenals de handen, en in de linkerhand was er nog een teken van een kleine wonde. De borst was nog zeer behaard en ongeschonden; ook de buik en de heupen, knieën en benen waren heel en behaard, de spieren kon  je ook zien, de linkervoet was heel en was behoorlijk groot, maar de rechtervoet en de rechterhand waren een weinig ingetrokken, zodat het scheen al was hij tijdens zijn leven gekweld door verlamming, inkrimping der zenuwen of apoplexie. De kousen waren heel, zodanig dat men de naad en alle steken kon zien.


Uitzonderlijk. Daarom deze attestatie

Daarenboven hebben de voornoemde religieuzen getuigd, dat de kist van lood, versierd met een kruis, banden  en de verzilverde ijzeren handvaten geenszins rot of vergaan was, al was het nochtans zo dat een andere kist, ook van lood, die daar bij lag, op verscheidene plekken verteerd en een groot deel van de beenderen die erin begraven waren bedorven en in stof vergaan werden aangetroffen. Na deze vaststellingen heeft zijnde Hoogwaardigheid de kist doen sluiten. Tot geloof en < 148 > getuigenis van al wat hierboven is geëgd heeft hij deze aanwezige brieven door de secretaris doen tekenen en zijn tegenzegel eraan doen hangen met aangegeven jaar, maand en dag.

Op bevel van de bovengenoemde eerwaarde Heer. Oud. L’Oste, secretaris.

In de plaats van het zegel staat een kruis.


Spoedig overal bekend

Na het bezoek heeft de abt van het klooster met zijn religieuzen de bisschop en de prelaten, met alle andere, geestelijke en wereldlijke ten zeerste bedankt en God Almachtig in zijn heiligen sterk geloofd. Na hun verering voor het heilig lichaam volbracht te hebben is ieder naar zijn eigen stad en klooster vertrokken; overal hebben zij het mirakel dat zij gezien hadden doorverteld en de heiligheid van Idesbald verspreid. Zo kwam het dat op korte tijd deze wonderbare terugvinding doorheen heel Frankrijk, Italië, Spanje, Duitsland en vooral in Nederland bekend is geworden, zodanig dat Isabella, bestuurster < 149 > en erfgename van de 17 provincies, door haar aangeboren godsvrucht gedreven ongeveer 16 maanden na het bezoek van de bisschop het besluit heeft genomen om met heel haar Hof dit heilig lichaam te gaan bezoeken en met haar tegenwoordigheid te vereren.


Bezoek van Infante Isabella


Vooraf de kist geopend

Hoe en op welke wijze dit bezoek verlopen is, zal ik de welwillende lezer meedelen met de eigen woorden van de eerw. Heer Petrus du Corron, toen subprior van ons klooster, die geholpen heeft om dit heilig lichaam (van Idesbald) uit het graf te nemen en te wassen, en van begin tot einde daar tegenwoordig is geweest en alles terstond naarstig in schrift heeft vastgelegd; zijn woorden  uit de Latijnse taal genomen zijn deze:

“In het jaar onzes Heen 1625 op de 13de van de Oogstmaand is Isabella Infante van Spanje, onze zeer genadige en godvruchtige Prinses van de Nederlanden, uit een bijzondere devotie en uit verlangen om het lichaam van de zalige Vader Idesbald te zien, naar ons klooster gekomen. Twee dagen tevoren, te weten op de 11de van genoemde maand, rond de avond, heeft onze eerwaarde Her Prelaat met zich genomen onze eerw. Heer Prior Antonius Andries, mij, en nog een andere medebroeder    < 150 > (Karel de Visch) en heeft de loden kist van de zalige Vader Idesbald geopend. Hoe en hoe ongeschonden van lichaam wij hem aangetroffen hebben, dunkt mij de moeite waard te zijn dit te beschrijven.. Eerst moet hier de reden aangegeven worden waarom men de kist heeft geopend en deze was niet anders dan dat wij wisten dat hare Hoogheid naar ons klooster zou komen, hetzij door haar eigen verlangen (waaraan wij niet twijfelen) of ingegeven door Kardinaal de la Cueba, de markies Spinola of andere Prinsen die in haar gezelschap waren, en zeerste zou aangezet zijn om de kist te doen openen en het heilig lichaam te aanschouwen; daar bemerkt hadden dat het heel wat tijd vroeg om de betreffende kist te openen hebben wij geoordeeld dat het nodig was ze van te voren te openen opdat de lange tijd die dat vroeg haar Hoogheid en haar gezelschap niet zou droevig stemmen.


Gereinigd en nieuwe habijten

Daarenboven betaamde het niet dat men die kostelijke schat met gescheurde kleren en nog te dele liggend in vuiligheid en slijk; zoals men het na het bezoek van de Bisschop van Ieper gelaten had, in zo treffelijk gezelschap < 151 > zou tonen. Ik zeg ‘slijk en vuiligheid’ want de bij het eerste bezoek was ze vervuild aangetroffen geweest en men heeft dat niet volledig uit de kist verwijderden dat had door een verouderde geur een walg bij de omstanders kunnen veroorzaken, hoewel het vlees en het ongeschonden lichaam niet anders dan een zeer goede en aangename geur veroorzaakte, zoals ik hierna zal aantonen. Ik sprak ook over ‘gescheurde habijten”, want hij het eerste bezoek heeft men ze gescheurd en open gesneden, waarvan ook veel stukjes aan de devote pelgrims en andere godsvruchtige personen werden uitgedeeld, ten gevolge waarvan ontelbare personen van hun ziekten en kwalen genezen werden.

Toen we dan op die bepaalde nacht de kis geopend hadden, hebben wij het ongeschonden lichaam op een tafel gelegd, de gescheurde habijten verwijderd en het met alle eerbied, zoals het betaamde,  gewassen. Het lichaam dat uiterst welgevormd was en helemaal in orde gaf ons echt reden tot verwondering. De  < 151 > hals was nog heel vlakde armen heel buigzaam, zodat wij na het wassen het lichaam zonder enige moeite en zonder dat enig lidmaat gebroken werd, met een nieuw habijt, naar vorm en leur gelijk aan het erst, gekleed hebben. Het lichaam met een nieuw wit habijt onderaan en een zwart erboven, en in een andere linnen doek gewonden hebben wij het dan weerom met alle eerbied in de genoemde kist gelegd, die wij behoorlijk gezuiverd hadden.  En naar onze kronieken getuigen, zo heeft men van de oude tijden af in het oude en nu verwoeste klooster van deze zalige Vader een jaarlijkse plechtige gedachtenis gehouden.


Prinsen onder de indruk

Maar om opnieuw bij het vernoemde bezoek te komen: hare Hoogheid is, eens het Misoffer geëindigd was, naar de graftombe van de zalig Man gegaan, waar zij met haar eigen ogen gezien heeft hetgeen zij op heel wat dagen over de heiligheid van Idesbald gehoord had. De Kardinaal en aartsbisschop van Cesarea, de markies Spinola, met de andere prinsen en hovelingen zijn haar gevolgd; zij hebben het heilig lichaam aanschouwd en waren ten zeerste verwonderd, zodat de voornoemde < 154 > kardinaal met grote blijdschap dikwijls overluid heeft geroepen: Digitus Dei est hic: de vinger of de kracht Gods is hier. Maar de prinses die met grote aandacht de zaak overdacht en die zich nauwelijks van blijdschap en vreugde des haren kon inhouden, heeft drie of vier keer, niet zonder tranen van devotie gezegd: Ach, wat een goede en aangename geur komt uit de heilig lichaam! En om de waarheid te zeggen, het lichaam was wonderlijk welriekend en de toestand van het aangezicht was zo aangenaam dat het de ogen van de omstanders tot hem trok, die, hoe meer ze hem aankeken, hoe meer zij het verlangden te aanschouwen. Tenslotte waren de harten van al deze prinsen zo ontstoken dat zij graag enige relieken van dit heilig lichaam tot een eeuwige gedachtenis zou meegenomen hebben, maar gezien het lichaam nog volledig en helemaal onbedorven was, gaven enigen hun ringen om die aan de vinger van de man Gods te steken, anderen gaven hun rozenhoedjes om ze aan het heilig lichaam aan te raken, anderen gaven medailles en andere zaken die zij uit devotie op zich droegen.

Dit zijn tot hiertoe de eigen woorden van < 154 > Heer Petrus du Corron, die het heilig lichaam gezien, behandeld en gewassen heeft zoals hierboven gezegd werd.


Reactie van Prinses Isabella en gevolgen voor de verering

Toen nu de Prelaat van het klooster voldaan had aan de ijver en de goede devotie van de Prinses Isabella en haar gezelschap, heeft hij haar een mouw aangeboden van de zwarte kovel waarin dat heilig lichaam honderd jaar begraven had gelegen; Deze godvruchtige prinses heeft die schat met zo grote eerbied bewaard, dat zij hem onder de voornaamste relikwieën van haar bureel heeft geplaatst en zij vereerde het klooster met twee graantjes of beyerkens van Sinte Joanna de la Croix, die nog heden in onze abdij zeer zorgvuldig bewaard worden en (omwille van de veelvuldige aflaten die door verscheidene pausen aan deze graantjes of aan de rozenhoedjes die deze aangeraakt hebben gegeven zijn) door vele godminnende zielen dagelijks gekocht worden.


Eens de Prinses vertrokken, was het aantal mensen dat uit devotie naar het heilig lichaam kwam zien zo groot, dat niet alleen het klooster, maar ook de velden te klein leken om al deze mensen op te vangen; de kerk werd zo ingenomen dat de religieuzen < 155 > nauwelijks de Mis konden lezen of de goddelijke dienst vervullen. Zij die nabij het heilig lichaam konden geraken, kusten met grote eerbied zijn handen en voeten, anderen raakten zijn habijt aan met hun rozenhoedjes. Het aantal zieken was oneindig, zoals kreupelen, lammen, doven en anderen, die de Man Gods aanriepen en gezondheid hebben verkregen. De een hing wat van zijn habijt rond zijn hals, de ander dronk gewijd water, of bier waarin zij wat bloemekens deden die in de graftombe gevonden waren of dronken enkel maar van het water uit het graf waaruit men het heilig lichaam gehaald had. De duivelen schudden en beefden als zij alleen maar de naam Idesbald hoorden en konden niet weerstaan aan de kracht van deze heiligen; zij verlieten veel mensen die zij gedurende jaren gekweld hadden want zo haast de bezetenen op de grond kwamen die aan het klooster toebehoorde begonnen de kwade geesten erbarmelijk te roepen en te briesen omdat ze direct de kracht en het groot vermogen voelden van onze heilige Vader.


Grote verering

Toen de Prelaat enigszins tegemoet was gekomen < 156 > aan de devotie van de godvruchtige mensen en aan de nieuwsgierigheid van de ongelovigen, heeft hij op de vierde dag de kist weer doen sluiten en ze met alle eerbied naast het hoogaltaar laten plaatsen. De menigte mensen verminderde niet; ze kwamen uit verre provincies en landen om het heilige lichaam te bezoeken en de hulp van de zalige Idesbald aan te roepen. Daaronder bevonden zich ook bisschoppen, abten, Heren van hoge stand en religieuzen van verschillende ordes.


De mirakelen en weldaden die deze Godsvriend gedaan heeft en nog dagelijks doet, niet enkel aan zijn geliefde zonen religieuzen van Duinen, maar ook aan alle personen van welke stand zij ook zijn of door welke kwalen zij ook gekweld worden, zijn zo talrijk dat zij alleen een groot boek of traktaat nodig hebben. maar om de godvruchtige lezer enigszins tegemoet te komen, zal alleen in het volgend hoofdstuk enige verhaald worden die onmiddellijk na de vinding van het heilig lichaam geschied zijn; daarbij voegen zij nog enkele die sommige personen < 157 > ontvangen hebben door de voorspraak van de heilige Vader vooraleer zijn heilig lichaam naar Brugge overgebracht werd.


HOOFDSTUK 13 (blz. 157-176)

Wonderbare weldaden en mirakelen die geschied zijn voordat het heilig lichaam naar Brugge werd overgebracht.

In dit hoofdstuk verhaalt dom Nivardus over 18 mirakelen die geschied zijn op voorspraak van de zalige Idesbald.


HOOFDSTUK 14

Overbrenging van het heilig lichaam van Idesbald naar Brugge / Mirakelen die daar terstond volgden en nog dagelijks geschieden.

 

Enige rust in “Ten Bogaerde”

Nadat het klooster van Duinen ongeveer 520 jaar gesticht was  < 177 >   en door de ketters helemaal beroofd en geschonden was, zodat de monniken genoodzaakt waren naar andere plaatsen en kloosters te vluchten, zo heeft het God Almachtig behaagd dat de religieuzen stilaan bijeen kwamen en ze hebben enige jaren in de nabijgelegen hofstede van het klooster, genaamd ‘Ten Bogaerde’ met enige rust gewoond; door de eerwaarde Heer Laurent vanden Berghe was een slaapzaal gebouwd tot woning van de religieuzen, en een kerk om de goddelijke dienst te vervullen.


Een overval beraamd

Maar zoals de rechtvaardige niet langer in rust is dan als het de onrechtvaardige belieft, zijn de meinedige ketters, niet tevreden met de vernieling van de oude abdij, opnieuw de abt en de religieuzen beginnen vervolgen en te trachten hen van kant te brengen. Zij kregen daarbij de hulp van een vroegere dienstbode van het klooster, die om enige misdaad door de Prelaat was weggezonden. Deze knecht die daar kwaad om was, heeft alle gelegenheid gezocht om hierover wraak te nemen en toen hij zag dat hij dit hoegenaamd niet kon uitwerken is hij naar Zeeland vertrokken, in de hoop daar te voltooien wat hij in Vlaanderen niet kon bereiken. < 178 > Daar aangekomen heeft hij aan een bepaalde kapitein de reden van zijn komst bekend gemaakt; hij beloofde (indien hij met wat volk nabij het klooster zou aanlanden) hij de abt en de monniken in zijn handen zou overleveren. De kapitein was hierover verheugd en hij beloofde de knecht een stevige som geld als de zaak van deze aanslag hem zou gelukken. Zij spraken de nacht en het uur af om aan te landen en de knecht keerde dan terug. Toen de tijd gekomen was is deze verrader naar het strand gegaan en rond middernacht, bij hoogwater, is de kapitein en zijn volk met kleine sloepen aan land gekomen, waar zij hun gids aantroffen en in alle haast hebben ze zich naar het klooster begeven met het voornemen het te beroven en de abt met de monniken in de kloosterpoort op te hangen, zoals die knecht later voor het gerechtshof van Veurne zou bekennen.


Gered

Maar God Almachtig die waakt terwijl zijn dienaars slapen heeft hun behoed voor zo’n groot gevaar, immers, zodra deze verrader in Duinen kwam om hen naar het klooster toe te leiden, heeft zijn verstand en geheugen (zoals hij < 179 > zelf getuigd heeft) zozeer van slag geweest dat hij de weg, hoewel hij daar zeer ervaren in was, niet kunnen vinden maar voortdurend ronddwalend zijn ze telkens op dezelfde plaats gekomen, totdat het laagwater werd en het alarm te Veurne klepte was de kapitein met zijn soldaten genoodzaakt weerom in zee te steken. De wacht van Veurne, die naar de oever van de zee kwam  heeft de verrader nog in de Duinen zien ronddolen en toen zij hem aanspraken en ondervroegen waarheen hij ging, was hij zo aangedaan dat hij hen niet kon antwoorden. Toen de Wacht vaststelde dat deze persoon zo uit zijn lood geslagen was, heeft men hem naar Veurne gebracht waar hij kort daarna zijn misdaad bekende en nadat hij vergiffenis had gevraagd aan de Prelaat en de kloostergemeenschap van Duinen, is hij aan een galg opgeknoopt.


Van Veurne naar het veiliger Brugge (1627)

Abt Bernard Campmans die nog soortgelijke gelegenheden vreesde, heeft met de raad en het advies van zijn gemeenschap de beslissing genomen om ergens in een stad zijn klooster te bouwen en op die manier bevrijd te zijn van alle oproer en bestorming door kwaadwilligen. Hiertoe heeft hij met grote ootmoed toelating gevraagd aan de Koning van Spanje en de abt < 180 > van Clairvaux als overste van het klooster.  De koning en de voornoemde abt hebben dit gaarne toegestemd, hoewel het Gerechtshof en de keurheren van Veurne het aanvankelijk op allerlei wijze zochten te beletten tot zij niet ontvankelijk en slecht gefundeerd waren in hun oppositie, om de hierboven gegeven redenen en het betoog aan de koning dat de plaats waar zij woonden niet geschikt was om daar een klooster te bouwen wegens de nabijgelegen zandheuvels, gevaren van oproer door de ketters, oorlogsonrust en andere ernstige redenen. De Prelaat kreeg volledige toelating en heeft onmiddellijk in de Refuge van Ter Doest (dat hij enige tijd tevoren gekocht had en waar nu het nieuw klooster van Duinen gebouwd is) in de stad Brugge enige plaatsen tot woonst voor de religieuzen doen gereed maken en heeft met grote spoed voor een bidplaats gezorgd om daar de Goddelijke Dienst te doen totdat het nieuw klooster met de kerk zou gebouwd zijn. Eens de cellen van de religieuzen  en de andere noodzakelijke plaatsen enigszins in orde, heeft de eerw. Abt Bernard Campmans met zijn kloostergemeenschap de residentie < 181 > verlaten en vergezeld van die kostbare schat van het heilig lichaam van de zalige Idesbald zijn ze op 3 mei 1627 met grote droefheid van de mensen van Veurne die zij verlieten, en niet zonder blijdschap van de inwoners van Brugge – die zij met een grote schat kwamen vereren – in de stad gekomen. Zij hebben het heilig lichaam in hun bidplaats ondergebracht in een kleine kapel die tot zijn eer voorlopig werd in orde gebracht in de hoop van zo haast mogelijk en nieuwe kerk te bouwen met een mooie kapel waarin dit heilig lichaam zou rusten, maar de dood van de voornoemde zeer eerwaarde Prelaat en andere tijdsongevallen hebben dat totnogtoe belet.


Maar zo haast deze heilige schat in de kerk van het klooster was, hebben de devote burgers van Brugge dagelijks hun devotie tot de zalige Idesbald beginnen tonen, zijn lichaam met schone offeranden, zilveren lampen en wassen kaarsen vererend, vooral op de zaterdag, wanneer deze godsvruchtige gemeenschap uit een oude gewoonte het miraculeus beeld van de allerheiligste Maagd Maria in het godshuis, genaamd “de Potterij”, dichtbij de abdij van Duinen < 182 > met grote devotie kwam bezoeken; de meesten van hen zouden denken dat ze haar bedevaart niet goed volbracht hadden als ze ook niet de grote Vriend van Maria gegroet hadden.


Toen God Almachtig de devotie zag en de eerbied die aan zijn geliefde dienaar Idesbald bewezen werd, heeft Hij dit terstond beginnen te belonen met grote weldaden en mirakelen, die daar nog dagelijks gebeuren en waarvan ik hier maar enige (omdat het aantal oneindig schijn te zijn) zal aanbrengen.


* Van blz. 182 tot 211 verhaalt dom Nivardus 18 mirakelen die zouden geschied zijn na de overbrenging van het lichaam van Idesbald naar Brugge.

* Van blz. 212-261 krijgen we dan een opsomming van 46 abten van Duinen en een korte beschrijving van de voornaamste van hun activiteiten of van datgene dat hun bestuur vooral kenmerkte.

* Het boek besluit met 31 ongenummerde bladzijden waarin een maandkalender of register wordt geboden met de “namen van de heiligen, zaligen en godvruchtige personen die met mirakelen of andere grote tekenen van heiligheid hebben geleefd in de H. Orde van Cîteaux”.