GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

   INHOUDSOVERZICHT     


GEESTELIJK LEVEN EN DE MEDEMENS

Bezinning vanuit het boek  “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1774-1824)” door pater Pacificus Declercq Trappist Abdij Westvleteren.  In het eerste deel van zijn “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1974, Deel I blz. 85-89) behandelt p. Pacificus in een kapitteltje  over haar “Buitengewone Naastenliefde”.   

Een gelovige moeder

De gestigmatiseerde Anna-Katarina Emmerich werd op 8 september 1774 geboren in Duitsland, niet zover van de Nederlandse grens, in het boerengehucht Flamschen, in de nabijheid van Koesfeld en zo'n  15 km . van Dülmen (waar ze later als kloosterzuster verbleef en waar ze in 1824 overleed).  Zij was het vijfde van de 9 kinderen, zes jongens en drie meisjes, in een gezin van arme pachters of keuterboertjes (Kötterleute), afhankelijk van de 'grootboer' Zeller Emmerich.  Haar ouders waren gelovige mensen. Katarina hoorde haar moeder vaak halfluid zeggen "Niet mijn wil, maar de Uwe". Ook had zij als spreuk: "Lieve Heer-God, geef me geduld en sla dan maar toe, zo hard als ge wilt". Een vrouw die van geen kleintje vervaard was en die Katarina zeker beïnvloedde om geen angst te hebben voor het lijden "als God mij maar genoeg kracht verleent" en het verlangen om in alles Gods wil te doen. Onaangename woorden voor weekgeworden christenen zoals wij.  


Een begenadigd kind

Van kindsafaan had Anna-Katarina (in haar omgeving sprak men van Anntrinchen, Anna Katarieneke) een diep innerlijk leven en kreeg ze visioenen (o.a. Het leven van Jezus), die ze pas later als zodanig erkende; ze dacht namelijk dat iedereen zo'n beelden kreeg. Vrij vroeg voelde ze zich ook aangetrokken tot het kloosterleven. De ouders hadden  aanvankelijk wel moeite met die speciale begenadiging en behandelden haar een tijdlang nogal ruw.  Later werd ze evenwel hun lievelingskind. Schoolgaan kwam er niet veel aan te pas voor Anntrinchen: catechismus of godsdienst en wat leren lezen, ja, maar schrijven heeft ze daar nauwelijks geleerd. Ze trachtte haar vriendinnetjes de aandacht voor de geestelijke werkelijkheden bij te brengen tijdens processiespelen en ging in tegen ruzies.

Op 12 jaar moest ze gaan werken als dienstmeid bij boer Zeller Emmerich, maar drie jaar later bleek dat het zware werk haar gezondheid echt ondermijnde. Na een tijd van rustiger werk thuis werd ze uitbesteed bij een naaister (Elisabet Krabbe). Twee jaar van rustiger leven.  


Aandacht voor de materiële nood van anderen

Van haar 17de tot haar 20ste jaar woonde zij te Koesfeld bij een andere vrome en bescheiden naaister. Haar ouders hoopten dat ze door dat werk de gedachte aan het kloosterleven uit haar hoofd zou zetten. Dat was een misrekening want Anntrinchen zag dit werk juist  als een kans om wat geld te verdienen, nodig om te kunnen intreden in het klooster.  Maar ook dat was dan weer een misrekening. We zouden soms denken dat heel godsdienstige mensen zo met God en het geestelijke bezig zijn dat ze de mensen wat uit het oog verliezen. Bij Anna-Katarina was dat niet het geval. Het geld dat ze verdiende verdween door haar menslievendheid steeds weer naar mensen die in nood waren. Dit ligt wel helemaal in de lijn van wat de Mystieker Tauler schrijft: "Uit de hoogte van de goddelijke vereniging dalen mystieke zielen weer naar beneden om zich de noden van de gehele christenheid aan te trekken; zij behartigen in heilig gebed en met brandend verlangen alle belangen, waarvoor God wil dat men bidt, de belangen van hun vrienden, van de arme zondaars, van de zielen in het vagevuur, van de geestelijke Overheden, van het christenvolk, enz. en zij rekenen het zich tot plicht alle noden van de kerk, in zover het hun mogelijk is, door alle middelen te verhelpen".

En nood was er genoeg in haar streek: de franse revolutie met in haar zog de Napoleontische oorlogen, de doortrekkende en inkwartierende troepen, de 7-jarige oorlog (1756-1763) waarbij Koesfeld verwoest werd hadden voor grote armoede gezorgd. Als kind gaf ze reeds kledingsstukken weg die ze zelf kon gebruiken. Haar loon gaf ze nu bijna onmiddellijk weg. Soms leende ze zelfs om te kunnen weggeven, nog voor ze haar loon ontvangen had, getuigt haar geestelijke leider, P. Reckers.  


Haar zorg voor de geestelijke nood

Haar vriendinnen getuigden later dat zij er steeds op uit was om hen te onderrichten in de geloofsleer en hoe ze als christenen moesten leven (moraal). "Ons gesprek liep altijd over de godsdienst, die zij me nader verklaarde; zij onderrichtte me waarin de plichten van een christen bestaan en vertelde mij veel uit de levens van heilige nonnen ..."

Soms bracht ze haar christelijk getuigenis voor een hele groep  personen: "Voor de huizen waar ze naaiwerk verrichtte heeft zij 's avonds, na volbrachte dagtaak, aan de mensen allerhande onderrichtingen gegeven; zij vertelde hun dan ook het schone dat zij gelezen had en las het hun ook wel voor".  

Soms bleef er na die groepssamenkomst wel eens een of andere jongen of meisje na om raad te vragen. De jongeren die ze op die manier bereikte, nodigde ze uit om 's zondagsnamiddag mee de kruisweg te gaan op  weg naar Koesfeld en zij bad daarbij voor. Zo werd ze tot ziel van een groep echt christelijke jongeren. Dit soort  'apostolaat' zal vandaag wellicht niet op dezelfde wijze kunnen uitgeoefend worden als in dat rurale midden. Toch blijft het een soort van uitdaging voor ons om onze verantwoordelijkheid voor het 'geestelijk heil' van onze naasten in concrete situaties op te nemen. Voorafgaandelijk moeten wij waarschijnlijk bidden dat Gods Geest ons innerlijk zou vernieuwen opdat we bezield zouden zijn met een vernieuwde geest van evangelisatie waartoe paus Joannes-Paulus ons opriep.

Een speciale zending kreeg ze om te vragen dat zij het lijden van anderen zou mogen dragen, zelfs de straffen die verdiend waren voor alle zonden, waarvan zij op natuurlijke of bovennatuurlijke  wijze kennis kreeg.

Voor personen die in een zondige situatie leefden had zij ook een groot mededogen. Zij bad ervoor en onderging vaak allerlei vervolgingen van de Kwade.   


Geen kwaad spreken

Een andere blijk van oprechte naastenliefde en respect voor de medemens lag in haar grote zorg om geen kwaad te spreken van mensen. Iemand getuigde later: "Zij dacht over iedereen goed en ze duldde niet dat men in gesprekken de gebreken van anderen te berde bracht... zij gaf ons hieromtrent dikwijls goede vermaningen... Zij sprak van iedereen goed en vermaande ook haar vriendinnen om niets dan goed van de naaste te denken en te zeggen... Zij sprak nooit kwaad van anderen en drukte me dikwijls op het hart zoiets nooit te doen...".  


... En?

Ging het haar nu niet méér ter harte dat ze in het klooster kon treden dan dat ze een deel armen kon helpen? Ze rekende er op dat God haar wel in de gelegenheid zou stellen in te treden. Dit vertrouwen en die verwachting werden inderdaad beloond... al zou ze nog jarenlang moeten wachten.

  

   INHOUDSOVERZICHT           NAAR TOP