GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

  INHOUDSOVERZICHT     

ALFONSUS VAN LIGUORI (1696-1787)

Stichter van de Redemptoristen (1732)

Naar Heinzmann cssr

Eigenlijk dankt de Congregatie van de Redemptoristen haar oorsprong aan 3 personen: Tomasso Falcoia, Maria Celesta Crostarosa en  Alfonsus van Liguori.  En afgezien daarvan zal het wel een initiatief geweest zijn van de Heer, als we de wereldwijde vruchten zien in de loop van ongeveer 270 jaar.  Tomasso Falcoia (1663-1743) was lid van de Congregatie van de “Pii Operarii" (de Vrome Werkers), een congregatie van seculiere priesters die een strenge leefregel volgden en speciaal ook volksmissies predikten.  Hij dacht echter aan een eigen Genootschap dat zich speciaal zou toeleggen op de navolging van Jezus’ leven en zijn deugden.  Zuster Maria Celesta Crostarosa (1696-1755) was aanvankelijk Karmelietes maar toen haar klooster werd opgeheven werd ze door haar geestelijke leidsman (Falcoia) naar het (sedert 1720) bestaande klooster van Scala georiënteerd dat de regel van Franciscus van Sales volgde.  Er werd haar een nieuwe regel geopenbaard die ook weer sterk gefocust was op navolging van het deugdenleven van de Allerheiligste Zaligmaker.  In 1730 bisschop geworden van Castellamare, vertrouwde Falcoia haar toe aan de geestelijke zorg van Alfonsus van Liguori.  Deze keurde haar regel goed zodat in Mei 1731 de “Orde van de Redemptoristinnen” ontstond.  Zuster Crostarosa zou ook een impuls geven tot de stichting van de “Congregatie van de Redemptoristen” (aanvankelijk: Congregatie van de Allerheiligste Zaligmaker).  Maar hoe is de stichting van de Redemptoristen zelf in zijn werk gegaan?  Deze beknopte biografie van Alfonsus is hoofdzakelijk gebaseerd op een eerdere biografie door Jozef Heinzmann, c.ss.r.  (bewerkte vertaling door Jérôme Van Landeghem, gewezen archivaris van de 'Provincie Vlaanderen' van de Redemptoristen).  We hebben het geheel ingekort en geven ook enkel het eerste gedeelte.  De gehele vertaalde tekst is een brochure van 24 gepolycopieëerde  bladzijden met als titel: “Alfonus van Liguori en de Redemptoristen” Jozef Heinzmann, cssr).

 Ben Van Vossel cssr. 

Napolitaan

Rond 1700 was Napels de derde grootste stad van de wereld.  Veel rijken en schrijvende nood onder de arme bevolking.  Op 27 september 1696 wordt Alfonso Maria di Liguori geboren, als oudste zoon van de adellijke marine-officier Giuseppe de Liguori en de adellijke Anna Cavalieri.  Bij een bezoek aan Napels komt de zielzorger van de galeislaven, Francesco de Hieronymo, bij de Ligouri’s op bezoek en als hij de kleine Alfonso in zijn handen neemt voorspelt hij: “Jij wordt minstens 90 jaar, je zal bisschop worden en grote dingen doen voor God”.  Deze woorden zullen hoe dan ook ooit realiteit worden.Een beschermde jeugd

Hij krijgt een zeer christelijke opvoeding, ook vanwege zijn vader, maar bij deze zit vooral ook de wens voor dat zijn zoon een schitterende carrière zou maken.  Alfonsus moet zich daartoe ook fysische harden: eenmaal in de week op de grond slapen!  Moeder wil hem behoeden voor slechte invloeden en laat hem daarom opnemen in de “broederschap van de jonge edelen” van pater Pagano.  Alfonsus krijgt privé-onderwijs: Latijn en Grieks, Frans en Spaans, wijsbegeerte, en als kunst: schilderen en musiceren.  Op 11-jarige leeftijd bespeelt hij de klavecimbel reeds op meesterlijke wijze.  Bij het beëindigen van zijn studies filosofie legt Alfonsus met grootste onderscheiding het toelatingsexamen af voor de universiteit.  Hij is bijna 12 jaar.  Hij gaat de Rechten studeren en hij legt zich daar met ijver op toe.  Het kaartspelen met andere jonge edelen wordt door zijn vader aan banden gelegd.

Advocaat

Op 16 jaar is hij doctor in burgerlijk en kerkelijk recht en hij heeft al dadelijk succes en wordt lid van het stadsbestuur.  Vanuit de kring rond pater Pagano heeft hij als zending meegekregen om midden een leugenachtige maatschappij ook als advocaat steeds op te komen voor recht en rechtvaardigheid.

Alfonsus houdt van vermaak, jacht en spel, maar toch had hij persoonlijk de belofte gedaan om ongehuwd te leven.  De pogingen van vader de Liguori om hem te koppelen aan een of andere talentvolle juffrouw lopen dan ook spaak.  Alfonsus bidt veel, volgt retraites en bezinningsdagen, schildert Christus- en Mariabeelden… maar zoekt ondertussen naar zijn eigenlijke levensbestemming.  Dit gebeurt langsheen enige crisissen.Het miljoenenproces tussen de partijen van de groothertog van Toscane en de hertog van Gravina (die door Alfonsus wordt verdedigd) loopt uit op een vernederend verlies voor Alfonsus.  Hij doorziet de politieke kuiperijen en intriges die tot dit voor hem negatieve vonnis hebben geleid.  Terwijl hij naar buiten zwijmelt spreekt hij die historische afscheidswoorden: “Wereld, nu ken ik je.  Gerechthoven, jullie zien mij nooit meer terug”.Een ‘geestelijke’ wegAlfonsus’ vader, bevelhebber van de galeien wil Alfonsus mee op het feest ter gelegenheid van de verjaardag van keizerin Isabella.  Alfonsus heeft geen zin: “Het is daar louter pronk en ijdelheid”.  Vader is kwaad: “Loop dan waarheen je wil”.  Alfonsus voelt het aan als een soort verwerping door zijn vader.  Hij gaat zich dan nuttig maken bij zijn zieken in het “Hospitaal van de ongeneeslijken”.  Op een dag hoort hij daar een stem: “Laat de wereld.  Schenk je aan Mij”.  Bij het verlaten van het ziekenhuis heeft hij de indruk een licht te zien en voelt hij de aarde beven en opnieuw hoort hij die stem.  Zijn reactie is dan: “Mijn God, veel te lang heb ik uw roepstem weerstaan.  Hier ben ik.  Doe met mij wat Gij wilt”.  Hij gaat dan de kerk “Maria van de vrijkoping der gevangenen” binnen en op het altaar, vóór het beeld van de Moeder Gods legt hij zijn degen neer, het symbool van de adel.  Het is voor hem de breuk met een wereld van voorbijgaande ijdelheden, een wereld waarin eer, titels, praal en carrière-maken gelden.  Hij stapt nu over naar de wereld van God.  Dit gebeuren noemt Alfonsus later zijn “eerste bekering”.  Voor Hem betekent deze ommekeer ook zijn verlangen om zich in te zetten als priester.  Hij begint de studie van de theologie (Godgeleerdheid) maar blijft op wens van zijn vader (de galeiencommandant) in het ouderlijk huis wonen.  Op 21 december 1726 wordt hij priester gewijd.  Hij is dan 30 jaar.  Maar de desillusie van vader blijft.  Ze spreken niet meer tegen elkaar.

Dienst aan de armen

Ondanks die weerstand gaat Alfonsus de weg die hij meent deze te zijn die God voor hem wil.  Reeds als seminarist trok hij naar de armen en noodlijdenden.  In Napels leven zo’n 30.000 “lazzaroni”, arme stakkers, bedelaars.  Alfonsus treedt toe tot verscheidene broederschappen die daar iets voor willen doen.  Hij wordt vriend en ook wel zielzorger van die armen.  Hij blijft ook regelmatig de zieken bezoeken in het hospitaal van de ongeneeslijken..  In de gevangeniscel begeleidt hij de ter-dood-veroordeelden op de weg naar het schavot.  De mensen van de adel vinden hem een  schandvlek voor hun stand.Verkondiger van het evangelie

De weg die hij gaat is innerlijk.  Alfonsus verdiept zich in de wereld van God.  Missionaris zijn begint met een diep mededogen : “Ik heb medelijden met al deze mensen”, zei Jezus.  En: “Hij heeft me gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen”.  Hij gaat dan ook hun taal spreken, zodat ze hem kunnen verstaan.  Maar op een keer preekt hij voor een bomvolle kerk en vader de Liguori zit er ook ergens.  De woorden van Alfonsus gaat hem naar het hart.  Erg aangedaan zegt hij: “Dank je, mijn zoon.  Vandaag heb je mij God leren kennen.  Nu geef ik graag daarvoor mijn zegen, dat je een zo heilige roeping gekozen hebt.”Die ommekeer kwam er op zijn tijd, want Alfonsus verlaat het paleis van zijn ouders en neemt zijn intrek in een missiehuis, het ‘College der Chinezen’.  Met de leden van de ‘Apostolische Missies’ gaat hij op ‘outreach’ (zending) en dat waren toen echte volksmissies.  Met bel en kruisbeeld trok men langs de straat om mensen uit te nodigen: “Deze avond begint in de kerk een volksmissie.  God roept iedereen.  Ik nodig jullie uit tot de preek!”  Als volksmissionaris brengt Alfonsus veel bekeringen tot stand.  Zelfs na middernacht staan nog veel penitenten aan te schuiven voor de biechtstoel van Alfonsus; een preek was maar echt geslaagd als mensen ook tot bekering kwamen en die bekering uitdrukten door hun zonden te komen belijden in het sacrament van de Biecht.Alfonsus is een begaafd zielenherder (‘pastor’).  Zijn origineelste uitvinding is het zogenaamde kapelwerk.  Bevriende priesters en seminaristen, biechtelingen en andere leken ontmoeten elkaar elke avond in beperkte groepen.  De kleine kringen zijn een mengsel van gebedsgroepen, gespreksavonden, in feite kernvorming van een katholieke actie.

De blijde Boodschap brengen aan de armen  

Tijdens zijn verblijf in het ‘College der Chinezen’ wordt Alfonsus sterk getroffen door Jezus’ woorden: “Trek uit over de hele wereld en verkondig het evangelie” (Mc. 16,15).  Hij wil naar China gaan om daar het evangelie te verkondigen en als martelaar te sterven.Maar kort daarop wordt hij ernstig ziek.  Gedurende een maand vreest men het ergste.  Hij heeft zich niet ontzien bij het vermoeiende zendingswerk.  Hij is volkomen uitgeput.  De arts krijgt wel de kwaal onder de voet, maar Alfonsus heeft nood aan langdurige rust en een verblijf in de berglucht.  Een 5-tal priesters (Panza, Mazzini, Mannarini, G. Iorio en G. Porpora) varen er hem met een bootje heen (1730).  Men zet voet aan wal in Amalfi.  En dan trekt men langzaamaan hogerop naar Scala.  In het gebergte ontmoeten ze nog heel wat  volk: geen gezette burgers maar armoezaaiers, herders, kleine pachters, bergboeren.  Mensen die bijna niets bezitten en dus ook geen priesters kunnen onderhouden.  Ze kunnen lezen noch schrijven.  Doordat er geen priesters willen verblijven zijn ze vooral ook op godsdienstig gebied verwaarloosd.

In de bergkapel ‘Maria ter bergen’ (Santa Maria dei Monti) gaat Alfonsus dan opnieuw preken, voor die eenvoudige mensen: “En dit is Maria, de Moeder van de Verlosser.  Op de ene arm houdt ze Jezus, de Zoon van God, die omwille van ons arm geworden is.  Op de andere hand houdt ze de bijbel: het boek namelijk waarin geschreven staat hoezeer God de mensen liefheeft, in ’t bijzonder de kleinen en de armen”.  “Maria, koningin van de apostelen, ik heb medelijden met deze arme mensen hier boven.  Ze kennen noch u noch uw Zoon, de verlosser van de wereld.  In de stad Napels zijn de priesters zo talrijk, maar met deze kleinen op het land in de bergen is niemand begaan”…  “Deze armen hierboven laten mij niet met rust.  Hoe kan ik hen helpen?  Maar wat kan ik alleen aanvangen?  Zouden we niet met velen moeten zijn?”Stichting van de Redemptoristen (1732) Te Scala ontmoet Alfonsus de hem bevriende bisschop Falcoia en een door God begenadigde non, zuster Maria Celesta Crostarosa.  Zij spreken over hem profetische woorden uit dat hij naar die verwaarloosde bevolking moet trekken en dat hij veel gelijkgezinden zal bijeenbrengen…  Alfonsus ziet zichzelf niet direct in de rol van stichter van een nieuw religieus instituut.  Bij zijn terugkeer in Napels raadpleegt hij zijn geestelijke leider pater Pagano, maar ook verscheidene andere wijze en heilige priesters.  Zij raden hem allen aan God te volgen.  Ondertussen maakt men hem in Napels belachelijk: zich door een geïllumineerde non laten aanzetten om naar haveloze geitenhoeders te trekken, die dwaaskop!  Ook een oom priester scheldt hem de huid vol.  En vader smeekt hem gedurende drie uur toch die dwaze stap niet te zetten.Op 2 november 1732, na een preek in Napels, verlaat Alfonsus heimelijk de stad en trekt naar de wereld van de armen om hun het evangelie te verkondigen.  Alfonsus noemt dit zelf zijn ‘tweede bekering’.Enige dagen later, op 9 november 1732 wordt te Scala de Congregatie der Redemptoristen opgericht.  Ze willen missionarissen zijn van de Verlosser (‘Redemptor’) om aan de armen het Blijde Nieuws te brengen. Ze preken samen een volksmissie.  Het heeft succes.  Maar terug thuis lopen hun plannen zo uiteen dat Alfonsus stilaan al zijn vrienden verliest.  Na een paar maanden blijft enkel broeder Vitus, een gewezen rover, nog bij hem.  Napels schaterlacht.  Maar niet voor lang.  Er komen andere priesters en jonge mensen aansluiten die enthousiast reageren op het ideaal van Alfonsus.  Wel gebeurt het in zeer traag tempo; de materiële opstandigheden waarin ze leven is zeer erbarmelijk.  Het eerste huis te Scala wordt opgeheven.  Men bouwt een echt klooster in het zogenoemde ‘Slavendorp’ (Villa dei Schiavi), maar ook dat wordt opgeheven als gevolg van een lastercampagne.  Hun derde huis, Ciorani (1736) blijft echter tot op heden bestaan.  Het kwam er op vraag van baron Sarnelli en in akkoord met bisschop Falcoia, die door Alfonsus ‘de leider van onze gemeenschap’ wordt genoemd.  Ciorani, waaraan edelen en eenvoudige lui, jong en oud meehielpen, werd zowat het ‘moederhuis’ van de Congregatie.  In 1745 komt te Pagani een nieuwbouw klaar die Alfonsus zelf ontworpen had.  Het werd het Generaalshuis tot de dag dat de algemene overste naar Rome trok en het zou ook de laatste verblijfplaats worden van Alfonsus.

Generaal-overste

In 1743 overlijdt bisschop Falcoia.  Alfonsus wordt door de 8 anderen tot algemeen overste van de redemptoristen gekozen.  “Lieve medebroeders, weest ervan overtuigd: God wil niemand in de congregatie die niet de oprechte wens heeft ‘heilig te worden’.  De congregatie heeft niet veel leden nodig; wel echter zulke, die heilig willen worden.  Wanneer er slechts tien blijven die God oprecht liefhebben, is het voldoende.”Alfonsus zag hoeveel edellieden en priesters hun tijd met futiliteiten verbeuzelden: hij geeft het voorbeeld van iemand die geen minuut tijd wil verliezen, daarvoor is onze tijd op aarde te kort.  Het is de onrust van de liefde die wil redden.  Als hij in het klooster verblijft is de dagindeling zeer eenvoudig: 10 uur werken, 8 uur bidden, 6 uur slapen, eten en zich ontspannen.  Alfonsus zag dat velen van zijn tijdgenoten gretig speculeerden op een eervolle positie en op eretitels of begerig uitkeken naar een prachtcarrière: hij schreef voor dat alle leden van zijn congregatie zich ertoe moesten verplichten geen rang, titel of ereambt buiten de congregatie aan te nemen.Met zijn medebroeders preekt hij de Blijde boodschap in heel het koninkrijk Napels.  Zijn muzikale en kunstzinnige opleiding komen hem ten goede in het verkondigingswerk: hij schrijft eigen liederen (zijn kerstlied ‘Tu scendi dalle stelle’ is nog steeds het kerstlied in Italië), hij schildert aangrijpende taferelen (o.m. van Jezus’ lijden voor ons).  En hij schrijft veel boeken, meer dan honderd; jaarlijks minstens drie.  En verscheidene worden bestsellers: ‘Moraaltheologie’, ‘Bezoeken aan het allerheiligste Sacrament’, ‘Eeuwige waarheden’, De heerlijkheden van Maria’, ‘Voorbereiding op de dood’…Er ontstaan nieuwe kloosters, er treden nieuwe leden in, maar.. armoede wordt echte ellende.  Zij verhongeren zo ongeveer.  Om niet te bevriezen moeten ze brandhout maken van hun kerkbanken.  Tot zijn groot verdriet moet Alfonsus zijn medebroeders zelfs toelaten om te gaan bedelen, iets wat hij steeds had verboden.  Broeder Vitus sterft op weg naar huis, nadat hij de nacht buiten heeft moeten doorbrengen.  Alfonsus is er echt door aangeslagen.Hij wil dat zijn kloosters (hij noemt ze gewoon ‘huizen’) religieuze uitstraling hebben.  de retraitanten mogen deelnemen aan het leven en het gebed van de gemeenschap.  In de kloosterkerken houden de eerste Redemptoristen een soort permanente missie.  Alfonsus zal zijn vader echter niet aanvaarden als kloosterbroeder wanneer deze zich - na een retraite - komt aanbieden.  “Nee, vader, dat is zeker niet Gods wil”.  Die twee hadden niet vaak dezelfde idee.

Toch geen bisschop?  Toch wel!

In maart 1762 komt in het huis van Pagani een brief aan van de paus.  Alfonsus wordt tot bisschop benoemd van ‘Sant’ Agata dei Goti’ (de heilige Agatha van de Gothen).  Alfonsus vraagt om dat toch niet te moeten aanvaarden.  Maar op een tweede brief onderwerpt hij zich.  Bij zijn intocht blijkt hij geen mijter te hebben en laat dan maar die van zijn voorganger aanrukken.De rijken laten een hoop geschenken aanbrengen in het bisschoppelijk paleis.  Ze mogen het allemaal terug meenemen: “De nieuwe bisschop neemt geen geschenken aan”.  Bisschop Alfonsus van Liguori neemt zijn bisschopsambt ter harte: alle twee jaar bezoekt hij e parochies en dormen van zijn bisdom.  Hij laat volksmissies preken en gaat zelf als missionaris mee.  Zijn hoofdzorg geldt de priesters, de priesterkandidaten, de religieuzen: bij hen moet de hervorming van het bisdom beginnen.  De priesters moeten weten dat ze bij de bisschop altijd welkom zijn: “Onaangemeld kunnen jullie bij mij in- en uitgaan, hier eten en slapen”.  Aan de seminaristen benadrukt hij:”Vakkennis, heiligheid en medemenselijkheid zijn de eigenschappen van een goed priester”.  Er lopen veel verwaarloosde kinderen rond: vader en moeder werken of zijn van ’s morgens tot ’s avond weg.  Dat bisschopshuis hier is toch te groot: de hele benedenverdieping wordt voor de kinderen opengesteld.  Het bisschoppelijk paleis davert op zijn grondslagen door het geroep en rondlopen van de kinderen.1763-1764 brengt hongersnood over het land.  Bisschop Alfonsus de Liguori heeft het zien aankomen en heeft grote hoeveelheden graan en andere levensmiddelen aangekocht.  De mensen vroegen zich al af of hij soms aderverkalking had, maar nee: “Je zal het aan de armen geven wanneer zij erom vragen, want het is hun eigendom”.  En als men hem verwijt dat hij zijn borstkruis en bisschopsring verpandde: “Het geld van een bisschop is het erfdeel van de armen.  De luxe van een bisschop is roof, gepleegd op de armen”.In 1768 wordt Alfonsus ernstig ziek.  Lendenjicht maakt van hem een invalide.  Gezien zijn jaren zou hij nu graag aftreden als bisschop.  Meermaals verzoekt hij de paus hem van zijn bisschopsambt te ontheffen.  Antwoord van paus Clemens XIII: “Je schaduw is genoeg om het bisdom te leiden”.  Antwoord van paus Clemens XIV: “Het is voldoende als je je bisdom van op je bed bestuurt”.  Antwoord van paus Pius VI op 9 mei 1775: “Je ontslag is aangenomen”.

Laatste jaren

Op 27 juni 1775 verlaat Alfonsus zijn bisdom.  Een grote mensenmenigte verdringt zich rond hem bij zijn afscheid.  Velen wenen.  Onderweg wordt zijn wagen opgehouden.  Een blinde aan de kant van de straat vraagt om zijn zegen.  “De goede God zegene je”.  De blinde kan weer zien.  Te Pagani wordt Alfonsus triomfantelijk onthaal: alle kloosterklokken luiden.  Hij zal er nog 12 jaar kunnen verblijven.  Maar hij krijgt er verschrikkelijke lichaamspijnen te verduren en misschien nog erger zijn de gewetensangsten. Zijn het de vaderlijke verwijten van vroeger die als diep verankerde kwetsuren naar boven komen?  “Ik ben verloren! Nee, Jezus, wees Gij mijn Redder, mijn hoop!”.  En toch nog wat (wrange) humor: “Men heeft mij zo dikwijls een idioot genoemd, tot ik het nu werkelijk geworden ben”.Er worden Alfonsus nogal wat wonderbare dingen toegeschreven.  Op 9 augustus 1779 bijvoorbeeld bedreigt de vuurspuwende berg de hele streek.  Men haalt er Alfonsus bij.  Hij spreekt een zegenbede.. en de Vesuvius wordt rustig.

In de laatste jaren van zijn leven treft hem de zwaarste slag: de Congregatie van de Redemptoristen wordt gesplitst.  Rome erkent alleen de kloosters van de Pauselijke Staten die de door Rome goedgekeurde regel hadden (het koninkrijk Napels stond nogal op zijn eigen privilegies).  De huizen van het koninkrijk Napels die een eigen regel hadden worden niet erkend. 

Op 1 augustus 1787 sterft Alfonsus.  Hij is meer dan 90 jaar oud.  Het bericht van zijn dood verspreidt zich als een lopen vuurtje.  Alle klokken van de stad Pagani luiden.  Van overal stromen mensen op het kloosterplein bijeen.  Iedereen wil de dode bisschop zien en aanraken.  De heilige is gestorven.


   INHOUDSOVERZICHT      NAAR TOP