GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

  TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT       

GIJ ZULT MIJN GETUIGEN ZIJN... Ook in het ziekenhuis

Guido De Mulder, lid van de Gemeenschap Maria-Kefas

Zondag 10 februari 2008 zat ik in een  wachtzaal van het universitair ziekenhuis van Leuven nog wat te lezen. Het was rond 22 u. toen er nog een jonge man binnenkam met het dagblad “De Morgen” onder zijn arm. Na een kwartiertje sprak hij me aan, en we hebben dan wat gepraat over koetjes en kalfjes. Nu ja, hij had een zwaar accident gehad en was waarschijnlijk zijn verdere leven invalide, o.m. aan een van zijn armen. Hij was 18 jaar en afkomstig uit Genk.  Plots vroeg hij me wat ik dacht over de evolutieleer.  Ik krapte eens in mijn haar, volgens hem en volgens de evolutieleer zijn we stilletjes aan tot mens geëvolueerd, gelijk een  dier tot een bepaalde andere soort behoort. Mijn idee daaromtrent is (maar dat vraagt u me misschien niet) dat de evolutieleer geen afbreuk doet aan het verhaal van het boek Genesis en omgekeerd, ze spreken mekaar niet tegen. Het een beweegt zich op het vlak van de wetenschap, het ander brengt op de eerste plaats een godsdienstige boodschap en deze wou ik hem ook meegeven.  

Ik heb hem dan verhaald over Gods machtige daden, over God als Schepper van al wat bestaat, dus ook de mens en over God als liefhebbende Vader, die van ons houdt en over de zin van ons bestaan en over het echte leven na ons aards bestaan. ‘Ja, zegt hij, als je zo’ n zwaar ongeval hebt meegemaakt, begin je toch meer na te denken en gelijk u dat beziet is het eigenlijk tof! Ik heb wel een bijbel,  maar ik lees er niet in’.  Ik heb hem aangeraden nu en dan toch eens een stukje intens te lezen, bv. Genesis of Lucas en al eens te bidden tot die liefhebbende Vader… Hij bleef maar luisteren en ik heb hem verder verteld over de Vader, de Zoon als redder en de H. Geest als Helper en Heiligmaker en dat ze samen één God zijn en toch 3 Personen en dat ons de eeuwige vreugde te wachten staat. Toen hij nog vol aandacht luisterde heb ik hem gezegd dat ik speciaal voor hem zou bidden, meer nog, dat een hele gemeenschap voor hem zou bidden.  

‘Wat is dat die gemeenschap?’ Ik heb hem dat zowat uitgelegd, onze doelstellingen enzovoort. Ondertussen was het 24 u. geworden. ‘Ik moet naar mijn kamer’, zei hij. Hij keek me dankbaar aan en wenste me nog een goeie nacht.  Maandagnamiddag toen ik naar huis mocht (ze hebben me wat opgekalefaterd) heb ik hem nog even gezien; hij had bezoek en stak zijn goede arm naar omhoog vanuit zijn kamer ten teken van afscheid. Laat God zijn werk maar doen! En laten wij voor deze jongeman bidden.

  TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT           TERUG NAAR THUISPAGINA