GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD


   NAAR INHOUDSOVERZICHT     

God bestaat

HOE IK WEET DAT GOD BESTAAT

Een bedenking naar aanleiding van “Why I know there is a God” van Fulton Oursler,
Auteur van: The greatest story ever told (‘Het mooiste verhaal ooit verteld’),
 Modern Parables, The greatest book ever written (Permabooks, Doubleday, New York).  

God niet nodig

Nogal wat mensen in onze tijd hebben het opgegeven te geloven in God, zelfs in een ‘hoger Wezen’. Onze tijd en het leven hebben immers zoveel te bieden. Waarom je nog bezighouden met het al of niet bestaan van een God? Je hebt je werk, je hebt een gezin (al of niet nieuw samengesteld), je hebt wat collega’s, een vriendenkring, je gezondheid is niet slecht, je inkomen evenmin; de avonden krijg je gevuld, geen probleem, geen overmatige verveling… Overigens zorgen de media ervoor dat je niet te klagen hebt, dat je wordt weggevoerd in de waas van een imaginaire (ingebeelde) wereld van entertainment (de mensen amuseren, en daarvoor voeren ze in hun programma’s zelfs politici, dokters en allerlei soorten mensen op die menen zichzelf of hun waar op die manier wat naar het groot publiek te kunnen brengen) spannende, emotievolle of erotische programma’s volgens je verlangen van dat moment. Je kan zappen of het later nog eens bekijken… Er is muziek, aangepast aan jouw gemoedsgesteltenis van dat moment en… er is ook nog internet, en allerlei snoepjes die je het – nou ja – volmaakte geluksgevoelen geven: drugs in overvloed, al of niet getolereerd en gelegaliseerd.  

In de plaats komt de leegte

Maar dit is een leugen! En op sommige ogenblikken voel je dat aan. Je hebt misschien wel je hart met zijn oneindige verlangens ingebetoneerd als met een Tsjernobil-sacofaag. Nochtans bevatte je het geen levensdodende inhoud, maar het getuigde van een werkelijkheid die je wellicht nu monddood hebt gemaakt. Je maakt je wijs dat je gelukkig bent, dat je geen andere wensen hebt… En na enige tijd geloof je het ook.  Maar er zijn – gelukkig voor de moderne westerse mens – momenten waarop hij ongecontroleerd zijn hallucinerende bril afzet en zijn leven en zijn omgeving en de wereld ziet, zonder de verdwazende waas van de overconsumptie. Hij ziet … de leegte in zijn eigen hart. Hij ziet … de verschrikkelijke gevolgen van de Westerse draaimolen in dolle levensvulling van volwassenen en jonge mensen, hij ziet … een Westerse wereld, een Westerse ‘beschaving’ (?) zonder uitzicht…  Gelukkig waren de franse revolutiekreten “Liberté - Egalité - Fraternité” nog wat gevuld met christelijke inhoud, zelfs tot op onze dagen, maar als de vrijheid, de gelijkheid en de broederlijkheid (‘kameraden’, citoyens) uitgehold worden en enkel nog gevuld met egoïsme langs alle kanten, dan sta je voor een ijzingwekkende kilte. En leegte. En dan zegt men: ’t Is wél geweest. Euthanasie dus. Want ik kan het niet meer opbrengen, niet voor anderen en niet voor mezelf. En God hebben we dood gemaakt. Nee, eigenlijk alleen maar monddood, hoor. En zelfs dat is nog niet absoluut. Want als je de stoppen uit je oren neemt, hoor je Hem af en toe toch nog. Hij heeft zo’n compassie met de moderne mens, al doet die al het mogelijke om Hem uit te schakelen of minstens uit te bannen… Hij wil zich ook vandaag nog doen horen om de mens wat licht en vrede te brengen… Een wondere God, onze God.  

Een Amerikaan beweert dat Hij God kent

Fulton Oursler was zo’n oververzadigde moderne mens, een Amerikaan, eertijds bekend publicist. Reeds als kind had hij vragen omtrent het bestaan van God en deze zoektocht naar God verliet hem niet meer. Kun je echt weten dat God bestaat? Er was eens een Russisch astronaut, ik meen zelfs dat het maar een kosmonaut was, die bij zijn terugkomst op aarde zei: “Kameraden, het heelal is leeg. Er is geen God”. Hij had inderdaad maar een sprongetje gemaakt tot even buiten onze dampkring – een kosmonaut dus toch – zo’n paar keer rond de aarde draaien, en hij beweerde dat er geen god was. Nou, als je weet wat de aarde maar betekent in dat onmetelijke heelal, dan was dat een fameuze grootspraak. Bovendien mocht hij nog heel wat verder gaan kijken, God zou hij niet zien. Vast niet. En ondanks die (niet) vaststelling zijn er toch heel wat mensen die elke dag als morgengebed zeggen: “Ik geloof in God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde…”. Het aloude ‘symbolum des geloofs’ dus, de ‘twaalf artikelen van het geloof’ of de christelijke ‘geloofsbelijdenis’ Maar als je vrienden je zeggen: “We weten dat je gelooft, akkoord, maar kun je echt weten dat dat wat je gelooft ook wààr is?”. Hierop antwoordde Oursler: “Ik weet inderdaad dat het waar is. Het Oude Testament zegt reeds: Wees stil en weet: Ik ben uw God”. Geloof moet zichzelf niet bewijzen. Zalig die geloven zonder gezien te hebben, kreeg de apostel Thomas te horen. De blinde uit Galilea geloofde alvorens hij het zicht kreeg. Wij krijgen het licht eens we tot geloof komen. Een goddelijke paradox. Die transcendentale ervaring zal men een illusie noemen, toch is het een sublieme werkelijkheid. Het is niet omdat we bv. doof zijn dat Beethovens 5de symfonie een illusie is. Maar ook als we doof zijn, kunnen we toch de stem van de hemelse Vader vernemen. Dat is hier het grote verschil. We zeiden het al: zo groot, zo verheven is het menselijk hart, dat het God kan kennen. Maar...  tegenwoordig lijkt dat niet meer het geval te zijn, althans in onze ‘ontwikkelde’ landen.   

Zijn er verwijzingen naar God?  

Misschien is ‘God bewijzen’ trouwens een verkeerde uitdrukking. Fulton Oursler verwijst naar twee ‘sleutels’ die ons wellicht kunnen helpen om ons open te stellen voor het meest spannende levensmysterie.  

Door redenering

 Je kan bv. beroep doen op je verstand, logisch redeneren. Ik meende dat de wetenschap toch ook gelooft in dingen die ze niet kan waarnemen, maar waarvan ze veronderstelt dat ze er zijn, bv. atomen. Heeft u soms al een atoom gezien? Maar als je dan ziet wat het splitsen van atomen heeft teweeg gebracht in Hiroshima en Nagasaki kan je niet langer twijfelen. Of als men een ster ontdekt gewoon door sterren-rekenkunde, dus zonder dat men ze ooit gezien heeft – zo iets gebeurt geregeld in de astronomie – dan weet men dat ze er is. Het kan best zijn dat men ze later met speciale telescopen toch gaat waarnemen, maar men wist op voorhand dat ze er was. En zo zijn er mensen die ons allerlei ‘godsbewijzen’ voorschotelden. God heeft zich geopenbaard in zijn schepping en men kan zijn sporen opsporen, je kan als het ware vaststellen dat Hij voorbijgekomen is. Het is zoals de wind die je ook niet ziet, maar waarvan je wel de resultaten ziet: het buigende riet, de ritselende bladeren, de frisse zucht op je gelaat, het golven van het water…   

Door persoonlijke ervaring

Maar al die wetenschappelijke bewijzen of verwijzingen, redeneringen rondom de tekenen die naar God kunnen verwijzen maakten niet zo’n sterke indruk op Oursler. Hij wou eerstehands kennis. Boeken lezen over zwemmen en het water door en door kennen betekent toch maar heel weinig tot wanneer je zelf in het water duikt en zwemt: een heerlijke ervaring, lichter en vrijelijk bewegen, de vreugde van je in een ander element te bewegen… Persoonlijke ervaring. Dat was voor hem de tweede weg om God te kennen. Hij had het (geluk en het licht) gezocht in Boeddhisme, een Westerse vertaling ervan in de zogenaamde Theosofie, Bahaïsme en Zoroastrisme en veel tussenstations. Hopen religieuze conferenties en seances van Spiritisme… tot hij op zijn dertigste gewoon een agnost was geworden zoals er tegenwoordig twaalf  in een dozijn zijn. Maar hij zat in een soort inwendige depressie. Geen nood. Er waren dokters, psychiaters en yogi’s. Tevergeefs! En midden heel die mentale kilte vond hij het. Wat juist? Hij hoorde het ware verhaal van een schrijver die door de Gestapo achtervolgd werd en op zeer wondere wijze ontsnapte aan de Nazi’s, hij trekt heel Frankrijk door maar wordt door de Spaanse politie teruggestuurd naar Frankrijk. Te Lourdes in de Pyreneeën doet hij als ongelovige een belofte aan Maria: “Als ik met mijn vrouw gered wordt en naar de Verenigde Staten kan trekken zal ik voor heel de wereld het verhaal schrijven van deze plaats (Lourdes)". Na dit gebed was hij zo kalm als wat. En deze Frans Werfel – die een week later inderdaad kon ontkomen – schreef als zijn eerste werk in Amerika: “Het lied van Bernadette”. Vóór zijn dood getuigde hij nog aan Oursler dat hij midden die angst van gevat te worden, God had leren kennen en daarna nooit meer het besef van Gods aanwezigheid had verloren.  

En dan doet Oursler zijn eigen verhaal.

Hij zat dus mentaal aan de grond, zijn omgeving maakte zich zorgen over hem. En dan komt in hem het besef op dat hij ook maar gewoon aan God moet voorleggen waar hij mee zit. Er ging op de Fifth Avenue juist een optocht door. En hij ging plots een kapel binnen terwijl hij vroeg om de gave van het geloof… Hij zei er nog iets bij: “Over tien minuten ga ik misschien andere gedachten hebben, maar nu ben ik op mijn best en nu vraag ik u: als Gij werkelijk hier zijt, help me dan”. In zijn hart was er nog geen diepe vrede maar wel een wonder gevoel van hoop. Er deden zich een hele reeds eenvoudige gebeurtenissen voor die maakten dat hij na 14 dagen geen enkel ernstig probleem meer had. Ieder gebed wordt gehoord, maar niet altijd verhoord. Het antwoord kan immers ook ‘nee’ zijn. Bij hem was het dus ‘ja’.   

Wij mogen ons tot God wenden zoals een gevoelig kind een gunst vraagt aan zijn vader. Wij vragen God om gunsten voor anderen en voor onszelf en wij danken Hem er ook voor. Maar we mogen ook, wanneer we in gebed zijn en in nauw contact met de Vader, vragen om de vreugde van Hem te kennen. Want door het gebed weten wij dat er een God is, door het gebed kennen wij Hem, als Vader en als vriend.

En toen ongelovige vrienden hem zeiden dat zij God niet kenden en hij hun naar het gebed verwees bleven ze toch sceptisch. Maar, in Godsnaam, als je door het gebed God kan kennen, waarom willen ze dat dan niet door eigen ervaring experimenteren? “Voer Hem eens voor mij op”, zei hem de ongelovige. Dat kon hij niet voor die agnost doen. Die moest zelf de deur openen en God binnenlaten. En dan gebeurt – overigens op een eenvoudige manier midden het gewone leven van elke dag – het grote wonder van de diepe vrede in je hart en het tot evenwicht komen van je leven. Daarna wil God je hele leven stilaan weer opbouwen: de hongerigen gaan voeden, de dorstigen laven, de zieke bezoeken, de weduwe en de wees tot steun zijn, de naakte kleden, een woning zoeken voor de thuisloze… je inzetten in de Naam van God. Zonder je te bruskeren gaat God zijn weg met jou, door je telkens weer aan te moedigen tot een volgende stap.  Wil iemand God vinden, dan moet hij nederig vragen om een kans om te geloven en een stap zetten naar mensen die het moeilijk hebben. Als je je hart opent voor anderen staat het ook opener om God binnen te laten die bij jou wil blijven.  

Bemerking achteraf: valt God wel te bewijzen?

Het is een traditionele kerkelijke leer – gegrond op Bijbelse gegevens – dat een mens God kan kennen, steunend op wat in de schepping te bespeuren valt. We spreken dan niet van het ‘bewijzen van God’, in de zin van wetenschappelijk bewijs, want dan zou de kennis van God ‘vanzelfsprekend’ zijn, en zou er eigenlijk geen geloof meer nodig zijn. Het zijn eerder aanwijzingen, tekenen waarin God zich heeft uitgedrukt, zich laat kennen, laat zien dat Hij daar voorbijgekomen is. Het lijkt wat haarklieverij, maar ‘geloof’ en ‘wetenschappelijk bewijs’ zijn duidelijk twee onderscheiden zaken. De theologie (godgeleerdheid) heeft trouwens ook een heel andere ingesteldheid dan de filosofie (wijsbegeerte). Deze laatste kan alleen bevestigen dat er een ‘eerste en vrije Oorzaak’ is aan alles, nl. dat er een ‘hoger Wezen’ aan de oorsprong staat van alles. Meer niet. De theoloog kan dan misschien wel doen alsof ook hij van niets vertrekt, maar niets is minder waar: hij gelooft reeds, en wat hij doet is in feite trachten te begrijpen wat door de Openbaring aangereikt wordt.  Dit sluit echter niet uit dat de mens een natuurlijke kennis van God kan hebben. De openbaring veronderstelt zelfs die natuurlijke kennis. Als de mens immers open bloeit op een zekere kennis van een God, die spreekt of zich zwijgend doet kennen, dan kan hij ook de openbaring zien als het opheffen van een geheim en dus als resultaat van een vrij initiatief van God (anders zou er geen Openbaring zijn) en anderzijds als een vrij en gratis geschenk (anders zou ze niet bovennatuurlijk zijn).  


   NAAR INHOUDSOVERZICHT